Professional Documents
Culture Documents
Fayol: Nadruk op planning, coördinatie en evaluatie (intern gericht). Hij definieert 5 sleutelfuncties
Op basis van de sleutelfuncties komt Fayol tot een aantal principes van het organiseren:
1. Specialisatie
Specialiseren maakt dat het vakgebied zich verder ontwikkelt, maakt dat de persoon zijn vaardigheden verder
uitbouwt.
2. Eenheid van commando.
Elke werknemer heeft één en niet meer dan één leidinggevende.
3. Formele chain of command.
Een formele en duidelijk gedefinieerde keten, lopend van de top naar de werkvloer
4. Eenheid van richting.
De neuzen moeten in dezelfde richting staan.
5. Autoriteit en verantwoordelijkheid
Het recht om opdrachten te geven en de macht om gehoorzaamheid af te dwingen. Maar ook de
verantwoordelijkheid om de opdrachten te geven.
Contingentiebenadering
Inrichting van de organisatie is afhankelijk van de omgeving. Op basis van een aantal gezamenlijke kenmerken kan een
organisatie ingedeeld worden in een aantal typologieën (if -- then).
Onderscheid in beheersbare (interne) en onbeheersbare (externe) variabelen
• In organisatiedelen kunnen ook verschillen bestaan, een organistische marketingafdeling en een mechanistische
productie afdeling (hybride). Verschillen kunnen leiden tot onbegrip of conflicten
2
• Vóór de besluitvormingstheorie werd in economische en bedrijfskundige theorieën aangenomen dat een
besluitnemer bij een keuze in alle gevallen voor de meest rationele wijze van handelen zou kiezen. De
besluitvormingstheorie breekt hier radicaal mee door het begrip gelimiteerde rationaliteit (bounded rationality)
te introduceren. Zij stelt dat dat een mens slechts in beperkte mate rationeel zal handelen
• Gelimiteerde rationaliteit
o In een ideaal rationeel proces kan een besluitnemer alle mogelijke handelswijzen in alle omstandigheden
op de mogelijke gevolgen van dit handelen beoordelen.
Op grond van deze beoordeling wordt de handelswijze met de meest gunstige uitkomst geselecteerd en
in gang gezet. In de praktijk wordt niet aan de randvoorwaarden voldaan voor zuiver rationele
besluitvorming. De gelimiteerde intelligentie van een mens zorgt ervoor dat niet alle
(mogelijke)gevolgen van een handelswijze voorzien kunnen worden, of dat niet alle potentiële
alternatieven om te handelen betrokken worden in de beoordeling. Daarnaast kunnen ook factoren van
buitenaf de rationaliteit van besluiten nadelig beïnvloeden, zoals een beperkte tijd of de hiërarchie in
een organisatie. De uitkomst van het besluitvormingsproces is derhalve niet de meest rationele keuze,
maar een beperkt rationele keuze
• Acceptabele oplossingen
o Het begrip acceptabele oplossingen (origineel: satisfying solutions) komt voort uit de psychologie van de
mens. Zodra een keuzemogelijkheid is gevonden met een acceptabele uitkomst, zal het
besluitvormingsproces worden afgebroken. Latere alternatieven zullen niet meer worden beoordeeld en
uitgesloten worden van het besluitvormingsproces. De kans bestaat dat een van de aldus verworpen
alternatieven een gunstiger uitkomst zou hebben opgeleverd. Vaak zal gekozen worden voor een
acceptabele oplossing, en niet voor de meest rationele handelswijze. Dit geldt met name voor het
management, dat veelal onder tijdsdruk oplossingen voor problemen dient te verzinnen
• Simon brengt twee nieuwe elementen in
o Onderzoek naar organisaties breidt zich uit naar het proces van besluitvorming
o Taak van management tav arbeidsverdeling en coördinatie breidt zich uit met doelformulering en
creëren van kaders waarbinnen besluitvorming op lager niveau in de organisatie op meer rationele
gronden kan plaatsvinden
• Fasen in besluitvorming volgens Simon
o Ontdekken van situaties die om een beslissing vragen: Speurwerk (Intelligence)
o Ontwikkelen en analyseren van alternatieven om actie te ondernemen: Ontwerpen (Design)
o Selecteren van bepaalde actie uit beschikbare alternatieven: Kiezen (Choice)
• Onderscheid in beslissingen volgens Simon
o Programmeerbare beslissingen: Zijn dmv geautomatiseerde hulpmiddelen te nemen (rationeel)
o Niet programmeerbare beslissingen: Bevatten risico’s
Intuïtief model
• Variabelen zijn bekend maar samenhang is onduidelijk
Primitief model
• Weinig bekend over het te bestuderen model
3
o Als een organisatie daadwerkelijk een coalitie van belangenpartijen met meer doelstellingen is dan kan
de organisatie geleerd hebben dat dit gedragspatroon de beste wijze is om zich aan te passen aan de
steeds veranderende eisen van zowel interne partijen als de externe omgeving
Rationale gedrag ligt niet besloten in het individuele handelen maar in het gedrag van de
organisatie in haar geheel
Hiermee is structuur niet alleen afhankelijk van soort productietechnologie maar ook van
verschillende omgevingsvariabelen en de wijze waarop doelformulering plaatsvindt
Galbraith (contingentietheorie):
- "black-box" benadering
- Hele organisatie is een black-box waarin een verwerkingsproces plaatsvindt. Invoer wordt verwerkt tot uitvoer.
De organisatie is weer verdeeld in taken. Elke taak op zich is weer een black-box die invoer omzet in uitvoer.
Voor het verrichten en coördineren van taken is informatie nodig. Hoe complexer de taken zijn hoe meer
informatie er nodig is. Om de afzonderlijke taken op elkaar af te stemmen kunnen regels (procedures) worden
opgesteld hoe de taak moet worden uitgevoerd, specificaties van de uitvoer, opleidingsniveau van de
uitvoerenden enz. Als men bij de uitvoering van een taak vastloopt omdat de regels, procedures etc. niet
afdoende zijn voor een opgetreden situatie dan wordt het probleem doorgegeven naar een hoger hiërarchisch
niveau in de organisatie waar men wel voldoende informatie heeft om de situatie op te lossen. Als er teveel van
dit soort situaties optreden raakt de organisatie overbelast. Een oplossing hiervoor is het ontwikkelen van
taakstellingen. Bij een taakstelling ligt de nadruk meer op wat er gedaan moet worden en niet op het hoe.
Daardoor wordt de onderlinge afhankelijkheid van de taken kleiner en bovendien wordt de vrijheid van handelen
voor de uitvoerenden groter. Als een organisatie niet meer in staat is de taken via regels, hiërarchie, en
taakstelling behoorlijk te coördineren moet er naar strategieën worden gezocht om de problemen op te lossen.
4
voeren taken. Deze oplossing is een trend geworden die we terugvinden in de moderne business
units.
Beïnvloeden van de omgeving
Veel van de uitzonderingsgevallen in de taakuitvoering worden veroorzaakt door factoren van
buiten de organisatie. De klant die te laat betaalt, een leverancier die niet op tijd levert zijn
daarvan eenvoudige voorbeelden die inmiddels binnen de gewone taakstelling al worden
opgelost. De onzekerheid komt daarbij van buiten de organisatie. Om deze onzekerheden weg
te nemen probeert men meer grip te krijgen op de transactionele omgeving door bijvoorbeeld
samenwerkingsverbanden aan te gaan met de leveranciers of concurrenten (Prijsafspraken).
o Vergroten van de capaciteit tot informatieverwerking (verbetering van de communicatie)
Investeren in verticale informatiesystemen en communicatie
De ontwikkelingen in netwerktechnologie, computertechnologie en software hebben het mogelijk
gemaakt ook complexere beslissingen geautomatiseerd af te handelen.
Bovendien kan de communicatie veel sneller en doeltreffender worden ingericht. Dat betekent
dat men de uitvoering van de taak anders kan inrichten omdat informatie sneller ter plekke is en
in grotere mate geautomatiseerd verwerkt kan worden.
Investeren in horizontale communicatie
Door de communicatie op hetzelfde niveau van de organisatie te verbeteren is er meer
informatie beschikbaar waardoor de onzekerheid afneemt. Bovendien worden daardoor minder
problemen doorgespeeld naar een hoger niveau. Denk hierbij aan vakgroepoverleg, overleg
tussen afdelingschefs etc. of zelfs het tijdelijk in het leven roepen van een projectorganisatie
(werkgroepen).
1. Regels en programma’s De eerste drie instrumenten (regels en programma’s, hiërarchische verwijzing en doelstelling) zijn volgens
2. Hiërarchische verwijzing Galbraith altijd nodig.
3. Doelstelling
4. Speling Met het inbouwen van speling zal de organisatie het prestatieniveau verlagen. Speling kan ingebouwd worden
door meer middelen ter beschikking te stellen of een lager resultaat te aanvaarden. Dit kan op verschillende
manieren tot uiting komen. Het klassieke voorbeeld van speling is het gebruikmaken van buffervoorraden of het
verruimen van doorlooptijden. Maar
ook het overgaan op minder producten of diensten is het inbouwen van speling, dit leidt tot een kwalitatieve
verlaging van het prestatieniveau.
5. Autonome taken In plaats van het nastreven van een scheiding van afdelingen naar taken worden taken gegroepeerd rond
eenheden die beschikken over alle voor de taak benodigde middelen. Op deze manier komen zaken als ontwerp,
bouw en test in één groep te liggen. Dit zorgt ervoor dat de input binnen de groep beperkt wordt tot een
opdracht met een outputverplichting.
Mogelijkheden voor deze indeling zijn bijvoorbeeld geografische gebieden, markten, klanten of producten.
6. Verticale Door gebruik te maken van informatiesystemen kan de regelcapaciteit worden verhoogd. De theorie van
informatiesystemen Galbraith gaat uit van een hiërarchische opbouw van organisaties waarbij de doelstelling is dat alleen de
noodzakelijke beslissingen door het hogere niveau gemaakt moeten worden. De oplossingen zijn gericht op het
ontlasten van de hogere niveaus. Door te investeren in een verticaal informatiesysteem dat ervoor zorgt dat de
beslisser de beschikking heeft over de informatie van lager gelegen niveaus, krijgt de beslisser de informatie uit
diverse stromen verwerkt tot hapklare pakketjes waardoor hij duidelijk inzicht in de situatie
krijgt en een beslissing kan nemen.
7. Laterale relaties Laterale beslissingsprocessen verleggen het niveau van besluitvorming van boven naar beneden. De besluiten
worden genomen op de plaatsen waar de informatie zich bevindt.
Er zijn zeven vormen van laterale relaties:
1. direct contact tussen managers die een gezamenlijk probleem hebben;
2. verbindingsrollen als schakel tussen twee afdelingen;
3. taakgroepen voor het oplossen van problemen die meer dan één afdeling raken;
4. permanente teams voor terugkerende interdepartementale problemen;
5. integrerende rol als leiding geven een probleem wordt bij laterale processen;
6. koppelmanager als de differentiatie groter wordt;
7. matrix ontwerp.
De vormen worden van boven naar beneden steeds ingewikkelder en kostbaarder.
Mintzberg:
- Stelling: Effectieve organisatiestructurering vraagt om een interne consistentie tussen ontwerpvariabelen,
structuurparameters en contingentiefactoren
o Structuurparameters die hij gebruikt zijn arbeidsverdeling en coördinatie
o Aspecten bij arbeidsverdeling
Functie-ontwerp
• Taakspecialisatie
• Gedragsformalisatie
• Opleiding en vorming
Ontwerp superstructuur
• Afdelingsvorming en verbijzondering
• Grootte van afdelingen of eenheden
o Aspecten bij coördinatie
Ontwerp horizontale verbanden (planningssystemen en beheerssystemen)
Liaisonverbindingen
- Beïnvloedende contingentiefactoren volgens Mintzberg
5
o Ouderdom en omvang van de organisatie
o Technisch systeem van de organisatie
o Omgeving van de organisatie (oa macht van instanties buiten de organisatie)
o Macht van de medewerkers binnen de organisatie
o Modetrends van nieuwe filosofieën op gebied van organiseren en management
- Basiselementen van een organisatie volgens Mintzberg
Topleiding
(Strategic apex)
6
Professionele Standaardisatie van kennis Horizontale en verticale - Eenvoudig technisch systeem
bureaucratie en vaardigheden decentralisatie - Complexe stabiele omgeving
- Jong volwassen organisatie
Divisiestructuur Standaardisatie van Beperkte verticale - Complexe technische systemen
resultaten decentralisatie - Complexe omgeving
- Oud volwassen, grote organisatie
Adhocratie Onderlinge afstemming Selectieve decentralisatie - Complex technisch systeem
- Hoge automatiseringsgraad
- Complexe dynamische omgeving
- Jonge organisatie
Missionaire Ideologie Horizontale en verticale - Inrichting technisch systeem varieert
organisatie decentralisatie - Meestal overzichtelijke omgeving
- Meestal jonge organisatie
Politieke organisatie Afwezig Varieert - Inrichting technisch systeem varieert
- Meestal complexe omgeving
- Meestal oudere organisatie
- Simpele structuur
- Machinebureaucratie
- Professionele vorm
- Divisievorm
Machinebureaucratie
- Adhocratie
- Simpele structuur
o Directe supervisie, weinig specialisatie, laag opleidingsniveau, besluitvorming centraal, strategische top
bepaalt structuur (brandweer, sectes, kleinere aannemers)
- Machinebureaucratie
o Standaardisatie van werkprocessen en vergaande opsplitsing van taken, technische staf is bepalende
structuurelement (belastingdienst, UWV, KPN). Zeer effectieve maar vaak niet efficiënte organisatievorm
- Professionele vorm
o Operationele kern is bepalend structuurelement, complexe routinematige taken, veel specialisatie met
standaardisatie van vaardigheden, bottom up benadering (ingenieursbureaus, polikliniek)
- Divisiestructuur
o Bij organisaties die toewerken naar meer flexibiliteit en marktgerichtheid. Lijnmanagement is meest
bepalende structuurelement, marktgerichte structuur, output is gestandaardiseerd. Verticale
decentralisatie (divisies), afhankelijkheid tussen divisies is klein
- Adhocratie
o Veel horizontale relaties, grote mate van wederzijdse aanpassing en flexibiliteit, taakgerichtheid,
multidisciplinair en specialistisch, veel onderling vertrouwen en respect, wisselende bevoegdheden en
selectieve decentralisatie (onderzoekscentra, expedities, expertcentra)
- Missionaire organisatie
o Mintzberg stelt dat er sprake is van een ideologie wanneer een cultuur een groot scala aan normen en
waarden de drijvende kracht vormt
7
o Kenmerken
Dominant systeem van normen en waarden
Ideologie in combinatie met charismatische leider, vaak gebaseerd op tradities
Kan als transparant over andere organisaties gelegd worden, eerst de simpele structuur, daarna
de professionele cultuur en machinebureaucratie
Duidelijk doel en gerichte, op spiritualiteit gebaseerde acties om het doel te bereiken
Coördinatie vindt plaats door standaardisatie van normen, aangevuld met selectie, socialisatie
en indoctrinatie
Veel kleinere eenheden die sterk gedecentraliseerd zijn, maar gebonden aan krachtige
normcontrole
Ontwerpvariabelen zijn zowel horizontale als verticale decentralisatie
- Politieke organisatie
o Organisaties waarbij politieke activiteiten een dominante rol spelen
o Politiek gedrag is een niet geformaliseerd fenomeen in een organisatie, ongrijpbaar, maakt organisatie
moeilijk bestuurbaar
o Kenmerken
Ontbreken van een dominant coördinatiemechanisme, in plaats daarvan is er veel informele
macht
Gezag is van mindere betekenis, resulteert vaak in conflicten waardoor personen of
organisatieonderdelen geïsoleerd raken
Veel politieke krachtenvelden en machtsspel
Veel functionele regels en afspraken, met name bedoeld om formeel gezag te omzeilen
Omgeving van de organisatie is meestal complex
Toegepaste ontwerpvariabelen variëren
8
• Als routiniseringspotentie (mogelijkheid tot routinevorming) en probleemoplossend vermogen niet op elkaar
afgestemd is (misfit) moet management actie ondernemen om hier balans (fit) in aan te brengen. Als
organisatie grote dynamiek vertoont, neemt routiniseringspotentie af (specifieke wensen van consumenten)
• Structuurvariabelen waar management op kan sturen bij misfit
o Decentralisatie: Mate van horizontale taakverdeling (business units)
o Functionalisatie: In welke mate wordt afgeweken van lijnstructuur
o Delegatie: Verticale verdeling van verantwoordelijkheden en bevoegdheden
o Participatie: Mate waarin medewerkers bijdrage leveren in doelformulering
o Standaardisatie: Mate waarin oplossingen kunnen worden vastgelegd
o Arbeidsverdeling: Mate waarin proces opgedeeld kan worden en toegewezen aan subsystemen
• Bij hoge mate van routiniseringspotentie en laag probleemoplossend vermogen past organisatie met weinig
decentralisatie, functionalisatie, delegatie, participatie, veel standaardisatie en arbeidsverdeling
• Bij lage routiniseringspotentie en hoog probleemoplossend vermogen past organisatie met
tegenovergestelde structuurvariabelen
Aandacht voor werknemer staat centraal. De prestatie van een werknemer is afhankelijk van zijn omgeving. Door
verbetering van arbeidsomstandigheden worden de productiviteit verbeterd.
Mayo (grondlegger bedrijfssociologie)
• Laying the foundation
• het ontwerpen en implementeren van organisatieprocessen die de carrière van individuen mogelijk
maken en die zodanig gepland en georganiseerd worden, dat enerzijds optimaal wordt voldaan aan de
behoeften van de organisatie, anderzijds de bekwaamheden van individuen worden geoptimaliseerd.
•Managing personal growth
• Manager moet interesse hebben voor de continue persoonlijke ontwikkeling van iedereen in de
organisatie, niet alleen voor het management of voor diegenen die de potentie hebben om zich tot
hoger gekwalificeerd te ontwikkelen.
9
Aandacht voor korte en lange termijn
Analyse van de omgeving gebeurt vanuit verschillende invalshoeken
Basis voor strategische keuzes is rationeel en intuïtief
Proces van strategiebepaling wordt benaderd als leerproces
o Structuur
Netwerkstructuur van gekoppelde eenheden, opgebouwd rondom PMC’s
Geen onderscheid tussen lijn en staffuncties; specifieke expertises zijn in de lijn ondergebracht
Onderlinge afstemming dmv overleg
o Werkprocessen
Inrichting werkprocessen wordt bepaald door toegevoegde waarde die proces levert voor de
klant
Kwaliteit wordt bereikt door continu leerproces waarin werkprocedures kunnen worden
bijgesteld
o Cultuur
Taakcultuur, flexibele, oplossingsgerichte cultuur met ruimte voor creatieve processen
Organisatie is sterk op de omgeving geörienteerd
Organisatie is gericht op leren. Dit uit zich in
• Intensieve informatie-uitwisseling
• Tolerantie voor het maken van fouten
• Bereidheid tot experimenteren met nieuw gedrag
• Stellen van kritische vragen is belangrijker dan formuleren pasklare antwoorden
Leidinggeven wordt vooral gezien als verantwoordelijkheid voor het vormgeven aan
leerprocessen
o Systemen
Managementinformatie wordt dusdanig gepresenteerd dat het uitnodigt tot reflectie
Managementinformatie doet recht aan complexiteit van interne en externe omgeving
Ondersteunende systemen faciliteren het effectief handelen van de organisatie en haar
omgeving
Flexibele inrichting van systemen en procedures, mogelijkheid tot aanpassen indien nodig
Heijnsdijk:
- Aangeven van verband tussen het ontwerp van de besturingsstructuur, kenmerken van de omgeving en
kenmerken van de organisatie zelf
- Heijnsdijk maakt onderscheid tussen
o Bureaucratieën
Veel macht in de top van de organisatie, top wordt ondersteund door gecentraliseerde
stafafdelingen
Hoge mate van regelgeving, procedures en voorschriften
In huidig tijdsbeeld wordt bureaucratische structuur steeds zeldzamer, toch kan dergelijke
aanpak van belang blijven bij organisatiedelen waarbij het volgen van vaststaande procedures
cruciaal is (beveiliging)
o Coalities (missionaire organisaties)
Overlegvormen waarbij belangen van stakeholders tot hun recht komen
Dominante normen en waarden, weinig afhankelijk van de omgeving
Effectief wanneer belanghebbenden invloed kunnen uitoefenen op bedrijfsvoering
Voorwaarde is dat medewerkers voldoende sociaal vaardig moeten zijn om het politieke spel te
spelen en inzicht hebben in interne en externe machtsverhoudingen
Voorbeelden: Welzijnsorganisaties en politieke partijen
Geringe taakverdeling en weinig horizontale delegatie
o Atomistische organisaties (professionele organisaties)
Aanwezigheid van autonome afzonderlijke kernen, komt vooral voor in professionele
organisaties
Samenwerking tussen kernen is gebaseerd op behalen wederzijds voordeel
Voorbeelden: Universiteiten, onderzoeksinstituten en ziekenhuizen
Voorwaarde is dat medewerkers voldoende autonoom kunnen werken en dat de vorm erkend
wordt door de omgeving vanwege de professionaliteit
10
Bureaucratie Coalitie Atomische organisatie
Situationele benadering
Iedere organisatie heeft haar eigen afhankelijkheidsrelaties met de omgeving en intern. Iedere organisatie wordt
ingedeeld volgens de voor die organisatie gerelateerde variabelen. Hierdoor ontstaat een unieke organisatie.
Kritisch rationalisme:
- Karl Popper stelt dat werkelijkheid en objectiviteit moeilijk of niet waar te nemen is.
o Iedere onderzoeker wordt gestuurd door hypothese of theorie, te vergelijken als zoeklicht. Het is dus
afhankelijk wat het licht toont welke informatie en feiten beschikbaar zijn
o Wetenschap is niet gelijk aan de waarheid maar probeert op basis van trial and error de werkelijkheid zo
dicht mogelijk te benaderen. Deze benadering maakt ruimte voor nieuwe theoriën over werkelijkheid
o Door deze stelling is de tegenstelling tussen scientific management en human relations te verklaren.
Iedere benaderwijze wordt vanuit een bepaald paradigma (zoeklicht) gehanteerd
o Spreekwoordelijke oogkleppen. Vanuit een bepaald oogpunt is een theorie altijd kloppend
Behoeftenpyramide van Maslow (rangorde in menselijke behoeften), van laag naar hoog:
- Fysiologische behoeften (zuurstof, eten, onderdak)
- Behoefte aan waardering en erkenning
11
- Sociale behoeften
- Behoefte aan veiligheid en zekerheid
- Zelfverwerkelijking en zelfrealisatie
Kritiek op Maslow:
- De behoeften zijn niet algemeen geldend maar cultuurafhankelijk
- Maslow stelt dat pas aan een volgende behoefte kan worden gewerkt als aan de vorige behoefte voldaan is
12
Nieuwe toetreders
- Marktpenetratie
o Voorwaarden
Marktsegment bevindt zich in groeifase
Organisatie kan gebruik maken van sterktes waarin ze zich kan onderscheiden van concurrentie
- Productontwikkeling
o Wordt vooral als strategisch instrument ingezet als men zich daarmee kan onderscheiden van
concurrentie
- Marktontwikkeling
o Zeer bruikbare analyse is branche aantrekkelijkheid concurrentiekracht matrix
- Diversificatie
o Concentrische diversificatie: Nieuwe PMC’s met verwantschap met bestaande producten en/of markten
o Conglomererende diversificatie: Compleet nieuwe P/M-combinaties
13
- Differentiatiefase (bestuurbaarheid wordt complexer, meer omgevingsfactoren beïnvloeden organisatie)
o Strategische variabelen
Markt wordt anoniemer, klant staat minder centraal, contacten gaan deels verloren
Zwaar accent op PMC en marketing mix
o Ontwerpvariabelen
Activiteiten worden wetenschappelijk bekeken en geordend. Resultaat is doordachte structuur en
taakverdeling
Lijnstructuur is niet meer voldoende: Lijn-staf organisatie, aantrekken van specialisten
Meer coördinatie, maakt uitbreiding van managementfuncties noodzakelijk
o Stuurvariabelen
Leiderschap is gericht op het zo soepel mogelijk laten verlopen van het productieproces
(planning en coördinatie)
Leidinggeven is dirigerend en controlerend (autocratisch en instrumenteel leiderschap)
Standaardisatie productieproces en formalisatie
o Einde differentiatiefase
Organisatie is gestructureerd en toe aan innovatie
Management is zich soms niet bewust van het einde van de differentiatiefase, risico’s
• Verstarring (te sterk aan regels en procedures verbonden, niet alert reageren)
• Verdwijning van coördinatie (stafafdelingen gaan eigen leven leiden en werken
onafhankelijk van de lijnafdelingen en andere stafafdelingen)
• Problemen tussen lijn en staf (staf gaat meer doen dan alleen adviseren, geeft bindende
adviezen)
• Dalende motivatie (verstarring belemmert initiatief en creativiteit)
- Integratiefase (interne en externe organisatie worden geïntegreerd)
o Starten met aanpak van moeilijkheden die ontstaan zijn tijdens de differentiatiefase
Gebrek aan motivatie
Feit dat het mens alleen als hulpmiddel gezien wordt (werknemer is een nummer)
o Mens en innovatie staan centraal, doelen worden gezamenlijke doelen
o Strategische variabelen
Organisatie zoekt weer contact met de omgeving (zoals niet in de differentiatiefase)
Ruimte voor netwerkgedrag en samenwerking en concurrentiestrategieën
o Ontwerpvariabelen
Doelstelling integratiefase is het letterlijk en figuurlijk toegankelijk maken van de organisatie
voor klanten (telefonische bereikbaarheid)
Matrix of projectorganisatie. Afdelingen worden autonome eenheden met eigen
verantwoordelijkheden, staffuncties verdwijnen uit de lijnstructuur
Werkt verplatting van de organisatie in de hand, verregaande delegatie van bevoegdheden
o Stuurvariabelen
Leiderschap is richtinggevend, begeleidend en ondersteunend
Leiderschap stuurt op beleid en vernieuwing (zoals niet in de differentiatiefase, autocratisch)
Zwaartepunt motivatie ligt bij zelfontplooiing en zelf controle
Leidinggevende heeft participerende en democratische leiderschapsstijl
14
- Adizes betoogt dat iedere leidinggevende alle 4 competenties moet hebben, maar uit moet blinken in in ieder
geval 1 competentie
PBoI
Stabiel
PBOi Rijpheid pBoI
Aristocratie
pBOi
Jeugd Beginnende -B-i
PbOi Bureaucratie
Go Go
-B--
Bureaucratie
Pboi
Beginstadium ----
pbOi Bankroet
Vrijage
Organisatietheorieën:
- Rationele bureaucratie (Weber)
o Soorten macht
Macht als mogelijkheid als persoon de ander zijn wil oplegt ongeacht of ander dat wil
Gezag als mogelijkheid als persoon anderen opdrachten vrijwillig kan laten uitvoeren
Discipline als mogelijkheid om groepen op basis van aangeleerde houding een bevel
onvoorwaardelijk kan laten uitvoeren
o Rationele bureaucratie is gebaseerd op rationeel-legaal gezag (Weber). Soorten gezag
Charismatisch gezag: Traditioneel geloof in buitengewone eigenschappen van een persoon
Traditioneel gezag: Gebaseerd op geloof in geldigheid van tradities (adel)
Rationeel-legaal gezag: Gebaseerd op geloof in geldigheid van regels en bevoegdheden
o Kenmerken
Te verrichten werk wordt bepaald door regels en voorschriften (eenduidigheid, voorspelbaar)
Functionaris handelt, niet de persoon, taken zijn functiegebonden, niet persoonsgebonden
Functies zijn hiërarchisch geordend, leidt tot coördinatie
Functionarissen zijn opgeleid, hebben kennis van zaken
Vast inkomen, gerelateerd aan de functiezwaarte
Acties en handelingen worden schriftelijk vastgelegd (dossiervorming). Controleerbaarheid
o Kritische beschouwing
Regels kunnen verschillend geïnterpreteerd worden en toegepast
• Vrijheid van handelen wordt beleidsruimte/beleidsvrijheid genoemd
Mate van persoonlijke invulling is niet te voorkomen. Werkt coördinatieproblemen in de hand
Hiërarchische posities kunnen worden misbruikt voor veiligstellen persoonlijke belangen
(selectief informeren van bovengeschikten)
Risico van intimidatie/manipulatie (ongelijke machtsbalans)
Incompetentie (vakkennis functionaris), verandering in regels en voorschriften
Inkomensongelijkheid (prestatieafhankelijke salariscomponenten)
Onjuiste informatie in dossiers (of privacygevoelige informatie)
o Grootste deel van tertiaire en hele quartaire sector is rationele bureaucratie
15
o Nadruk ligt op structuurvorming, regelvorming, fondsvorming, minder op doelvorming en
cultuurvorming
o Patrimonale bureaucratie (Pröpper): berust op traditioneel gezag en persoonlijke macht van heerser
- Besluitvormingstheorie (Simon)
o Organisatie is informatieverwerkend systeem: Beslissingen op basis van verwerkte informatie
o Informatieverwerkingscapaciteit is beperkt (bounded rationality). Beslissingen zijn in beperkte mate
rationeel
o Kenmerken
Beslisser: Streeft niet naar optimaal maar naar bevredigend gevolg van genomen beslissing
Besluitvorming: Afwegen en beoordelen van handelingsalternatieven en hun consequenties
Beslissing: Samengesteld uit verschillende deelaspecten waar meerdere mensen vooraf
deelbeslissingen over hebben genomen
o Nadruk ligt op besluitvormingsproces, kan alle organisatiekenmerken betreffen
- Open Systeemtheorie
o Organisatie wordt opgevat als een sociaal systeem dat voortdurend interacteert met omgeving
o Kenmerken
Input: Energie, materie, informatie, arbeidskracht welke aan de omgeving worden onttrokken
Doorvoer: Transformatieproces van invoer naar uitvoer (vereist rationeel handelen)
Output: Product, informatie en afval worden aan omgeving afgestaan
Cyclische activiteiten: Uitvoer met reactie van omgeving leidt tot hernieuwde invoer
Negatieve entropie
• Entropie is neiging tot verlies aan structuur en daarmee prestatievermogen
• Negatieve entropie is het creëren van reservevermogen (voorraden, financiën)
Negatieve feedback
• Informatie uit omgeving die aangeeft dat er afwijkingen in doelstellingen bestaan
Stabiele toestand in dynamisch evenwicht
• Zelfhandhaving van het systeem in een veranderende omgeving (reserves, groei)
Differentiatie: Open systemen neigen naar arbeidsdeling en specialisatie
Coördinatie en integratie: Differentiatie dwingt tot coördinatie en integratie
• Coördinatie is afstemming tussen de te onderscheiden deelsystemen
• Integratie is samenvoeging tot geheel
Equifinaliteit: Realisatie gewenste eindsituatie vanuit verschillende startposities en wegen
o Nadruk systeemtheorie ligt op fondsvorming, structuurvorming en doelvorming
- Configuratietheorie (Mintzberg)
o Stelt dat contingentie te veel stoelt op analyse van verschillende organisatiekenmerken
o Mintzberg legt nadruk op synthese van met elkaar samenhangende kenmerken in organisatievorm, de
configuratie
o Onderscheid in: Simpele structuur, machinebureaucratie, professionele bureaucratie, divisistructuur,
adhocratie, zendingsorganisatie en politieke organisatie
o Mintzberg wijst verder op bestaan van hybride configuraties (organisatie met kenmerken van meer dan
1 configuratie)
o Kenmerken
Synthese in passende configuratie van met elkaar samenhangende kenmerken
Configuratie komt tot stand op basis van gehanteerde wijze van arbeidsdeling en coördinatie
o Nadruk ligt op structuur. Afhankelijk van de configuratie nadruk op andere kenmerken
- Transactionele lastentheorie
o Organisatievorm wordt bepaald door de transactiekosten
Kosten die moeten worden gemaakt om beschikkingsrecht op een product te krijgen
o Integratie in bedrijfskolom: AH brandt zelf koffie, misschien overnemen importeurs
Voorwaartse integratie: uitschakeling van bovenliggende schakel
o Kenmerken
Streven naar efficiency van eigen bedrijf. Als kosten overname lager zijn dan transactiekosten
o Nadruk ligt op structuur en fondsverwerving. Minder nadruk op cultuur, regelvorming en doelvorming
- Populatie-ecologietheorie
o Populaties zijn groepen organisaties die dezelfde fondsafhankelijkheid hebben (grondstoffen,
afzetmarkten)
o Uitgangspunt is dat organisatiepopulatie afhankelijk is van de omgevingsvoorwaarden. Mogelijkheid tot
organisatieverandering door management is niet mogelijk (Darwinistische benadering)
o Organisatie die het best aangepast is aan de omgeving overleeft (natuurlijke selectie)
o Kenmerken
Organisatiepopulaties: Theorie neemt groepen organisaties in beschouwing, niet individueel
Omgevingsafhankelijkheid: Benadering vanuit omgevingsperspectief (extern naar intern)
Structurele intertie: Organisaties zijn onveranderbaar en verdwijnen zodra de omgeving zodanig
verandert dat ze niet meer aangepast zijn
o Nadruk op fondsonafhankelijkheid
- Actietheorie (Harmon)
o Niet de organisatie handelt, maar de individuele mensen in de organisatie
16
o Organisatie kan geen regels stellen, fondsen verwerven, arbeid verdelen en coördineren
o Uitgangspunt is positief mensbeeld. Mens is
Actief en sociaal wezen
Met een zekere mate van autonomie bij bepalen van zijn acties
Wiens kennis, handelen en persoonlijkheid via interactie totstandkomt en betekenis krijgt
Met een goed ontwikkeld gevoel voor verantwoordelijkheid voor zijn acties
o Kenmerken
Alle acties worden door individuele met elkaar interacterende mensen ondernomen. Hierdoor
krijgt organisatie gestalte als mentale constructie
Hierin nemen individuele personen beslissingen en dragen verantwoording waardoor organisatie
zich verder ontwikkelt
Personen binnen organisatie worden beschouwd als actieve en sociale wezens
o Nadruk op cultuur en in mindere mate op regelgeving
- Cultuurtheorie
o Cultuur samenleving is bepalend voor organisatievorming
o Kenmerken
Gedeelde waarden en normen
Gezamenlijke ideologie: Drijvende kracht achter organisatie
Ceremonies
Legenden en mythen (Vuist Solidaridad)
Taal: Vakjargon
Symbolen
o Nadruk ligt op cultuur en in mindere mate op structuur en regelvorming
- Contingentietheorie
o Er bestaat niet zoiets als beste manier van organiseren. Het is afhankelijk van de situatie
o Situationele aspecten zijn bepalend voor de inrichting van de organisatie (configuratie)
o Kenmerken
Situatieafhankelijkheid, rekening houden met interne en externe omgeving
o Altijd nadruk op fondsvorming, afhankelijk van de situatie nadruk op andere kenmerken
- Netwerktheorie
o Uitgangspunt is dat samenwerking tussen organisaties op basis van vrijwilligheid op langere termijn
meer voordeel biedt van concurrentie en opportunisme (kernbegrip is wederzijds vertrouwen)
o Nakomen van afspraken wordt niet gerechtelijk afgedwongen (gentlemen’s agreement, self enforcing
agreement)
o Niet nakomen overeenkomst levert gezichtsverlies, statusverlies en positieverlies op
o Transactionele lastentheorie opereert ook op basis van relaties, maar hier ligt het belang op
kostenvoordeel. Bij netwerktheorie worden relaties opgebouwd waarbij uitgegaan wordt van een
redelijke product-prijsverhouding
o Kenmerken
Wederzijds vertrouwen
Wederzijds belang bij elkaars succes
Wederzijdse zorg voor elkaars succes
Gezamenlijk informatiesysteem
Hele samenwerkingsverband wordt beschouwd als 1 concurrerende eenheid
o Nadruk ligt op fondsvorming en structuurvorming
Fasen veranderingsproces:
- Organisatiediagnose
- Probleemdiagnose
o Op basis van 7S model (Peters en Waterman)
Structure (vormgeving van de organisatie)
Shared Values (gemeenschappelijke waarden, kernelement organisatiecultuur)
Strategy (langs welke weg doelen bereiken)
Staff (geheel aan kennis, ervaring, vaardigheden, attitude, opleiding, beoordeling, etc)
Systems (stelsel aan regels, voorschriften en procedures)
Skills (sterke kanten van de organisatie)
Style (manier van werken: snel, klantgericht, procedureel)
- Onderzoek gewenste situatie
- Planning van de organisatieverandering
- Evaluatie
17
- Core benefit: Product zoals het gezien wordt door de consument qua functionaliteit; kernproduct. Een
boormachine maakt gaatjes
- Tangible product: Tastbaar product. De boormachine
- Augmented product: Eigenschappen van het product (service, installatie, leveringsvoorwaarden)
18
o Crisis wordt overwonnen door delegatie (decentralisatie neemt toe), MBO
o Door MBO ontstaat een horizontale taakverdeling (PMG)
o Beheersingscrisis ligt op de loer. Hoe worden de min of meer autonome divisies gecoördineerd?
- Fase 4: Groei door coördinatie
o Leggen van grotere nadruk op coördinatie tussen de te onderscheiden eenheden door het instellen van
stafafdelingen
o Risico bestaat dat de stafafdelingen te veel macht krijgen en bepalen wat er moet gebeuren, terwijl
staven normaliter alleen een adviserende rol hebben (red tape)
- Fase 5: Groei door samenwerking
o Crisis wordt overwonnen door meer samenwerking tussen lijn en staf en introduceren van
hiërarchiedoorbrekende vormen van coördinatie (matrixstructuur, projectorganisatie)
Crisis van “Red
Groot
Tape”
Groei door samenwerking
Crisis van
beheersing
Groei door coördinatie
Omvang Crisis van
Bedrijf autonomie
Groei door delegatie Crises
Crisis van
leiderschap
Evoluties
Groei door leiding
Klein
Groei door creativiteit
Jong Leeftijd Bedrijf Volwassen
Ontwikkelaar Bestuurder
Welwillend
Bureaucraat
autocraat
Relatie Integratie
Rol
Separatie Dedicatie
Meer effectief
Taak
Compromis
Missionaris zoeker
• Separatiemanager
o Hecht veel waarde aan de procedures, methoden en systemen en neigt tot conformisme(financiën,
boekhouding)
o Indicatoren zijn:
Voorzichtig; zorgvuldig; conservatief; ordelijk
Voorkeur voor documenten; procedures; feiten
Gevestigde beginselen
Accuraat; precies; correct; perfectionistisch
Bedaard; bedachtzaam; geduldig
Kalm; bescheiden; discreet
• Dedicatiemanager:
o Geeft heel duidelijk richting aan het werk van anderen (productieafdelingen)
o Indicatoren zijn:
vastberaden; agressief; vrijmoedig
rusteloos; jagend; initiërend
stelt individuele taken; verantwoordelijkheden; maatstaven
zelfvertrouwen; onafhankelijk; ambitieus
gebruikt beloningen; straffen; controle
de taak komt op de eerste plaats.
• Integratiemanager
19
o De integratiemanger let zowel op de taak als op de mens. Dit type manager geeft vaak leiding aan het
werk van andere managers van wie het werk goed op elkaar moet zijn afgestemd
o Indicatoren zijn:
Ontleent gezag aan doelen
Integreert het individu met de organisatie
Participatie
Gemeenschappelijke doelstellingen
Interessen in motivatie technieken
• Relatiemanager
o Steeds gericht op medewerker. Probeert omgeving te scheppen van geborgenheid en acceptatie waarin
medewerkers zich identificeren met afdelingsdoelen
o Indicatoren zijn:
Nadruk op persoonlijke ontwikkeling
Informeel, rustig, onopvallend
Lange gesprekken
Sympathiek, goedkeurend, aanvaardend, vriendelijk
Schept veilige sfeer
Mensen op de eerste plaats
Overleggen Overtuigen
Relatiegericht gedrag
(Ondersteuning)
S3 S2
S4 S1
Instrueren
Delegeren
Draag
verantwoordelijkheid
M4 voor M3 M2 Geef specifieke
M1instructies
beslissingen en uitvoering en houdt streng toezicht
Weinig daarvan over...
Mature
Hoog 20 gedrag
Taakvolwassenheid
Taakgericht
Middelmatig op geleverde prestaties
Immature
Laag Veel
(Sturing)
Procestheorie van Vroom:
- Procestheorie in tegenstelling tot inhoudelijke motivatietheorie (Maslow) waarbij uitgangspunt is dat
medewerkers gemotiveerd worden door het bevredigen van hun behoeften
- Procestheorie houdt zich bezig met de vraag op welke manier bevredigingsproces verloopt en waarom
- Doel van de procestheorie is het doorgronden van individuele motivatieproces om vervolgens daar invloed op uit
te oefenen
- Uitgangspunt verwachtingswaardetheorie is dat gedrag voor het individu instrumenteel is (hij wil er iets mee
bereiken): Expectancy Valence Theory
- Vroom kijkt naar het proces dat zich afspeelt binnen het individu. Binnen het motiveringsproces kiest individu
tussen gedragsalternatieven waarbij de kracht van de motivatie de doorslag geeft. Kracht is afhankelijk van de
voorkeur voor een bepaalde uitkomst
- Vroom onderscheidt drie trappen
o Verwachting dat inzet leidt tot goede prestatie
o Instrumentaliteit, geeft verwachting van de mate waarin goede prestatie leidt tot bepaalde uitkomst
o Waarde die men toekent aan bepaalde uitkomst
21
Cultuurveranderingsproces van Kurt Lewin:
- In ieder systeem heerst een quasi-stationair evenwicht van tegengestelde krachten (tegenstrijdige belangen)
- Quasi-evenwicht kan op twee manieren worden doorbroken
o Versterken van krachten die in de richting van de gewenste verandering gaan (change forces)
o Verzwakken van krachten die verandering tegenhouden (resisting forces).
- Drie fasen die onderscheiden worden bij gedragsverandering
o Unfreezing (waarbij het evenwicht wordt doorbroken, een vast reactiepatroon als het ware wordt
ontdooid en nieuw gedrag uitgelokt)
o Moving (de eigenlijke gedragsverandering),
o Freezing (gedragsstabilisering, waarin het nieuwe evenwicht wordt geconsolideerd)
22