Professional Documents
Culture Documents
Hoofdstuk 1
Hindsight Bias = als je eenmaal iets weet, het vaak lijkt alsof je het altijd al wist
Bystander effect = hoe meer omstanders bij een gebeurtenis, hoe minder hulp je kan
verwachten
Diffusion of responsibility = Iedereen denkt; ‘iemand anders zal nu wel iets gaan doen’.
Opmerkingen;
- mensen geven betekenis aan wat ze zien
- mensen gaan zo efficiënt en pragmatisch mogelijk om met hun aandacht
- de waarnemingen van mensen worden gekleurd door hun motieven en belangen
(Wishful thinking)
- mensen hebben behoefte aan een positief zelfbeeld
- een mens heeft behoefte aan controle en voorspelbaarheid van onze omgeving
- een mens onderschat de kracht van de situatie
Zelfperceptietheorie = mensen leren over zichzelf door op een vrij nuchtere, objectieve
manier naar hun eigen gedrag te kijken en daaruit af te leiden wat hun persoonlijkheid is.
Zelfwaardering = een evaluatie van de dingen die iemand over zichzelf weet.
Zelfevaluatiemotieven:
Zelfverheffingsmotief = we hechten een grotere waarde aan informatie die ons in een
positief daglicht stelt
Consistentiemotief = we vinden het prettig om een stabiel en samenhangend zelfbeeld te
hebben en om informatie te krijgen die overeenkomst met het beeld dat we al van onszelf
hadden.
Accuraatheidsmotief = we vinden het belangrijk om een beeld van onszelf te hebben wat
enigszins overeenkomt met de werkelijkheid.
Zelfverbeteringsmotief = we streven ernaar onszelf te ontwikkelen en te ontplooien.
Sociale vergelijking;
Bij zelfverheffing doet men meer aan neerwaartse sociale vergelijking.
Wil je jezelf ontplooien dat doe je meer aan opwaartse sociale vergelijking.
Looking-glass self: we zien onzelf door de ogen van anderen. Als mensen om je grapjes
lachen, krijg je het signaal door dat je grappig bent en ga je dat zelf ook vinden.
Halo-effect: als iemand een positieve eigenschap heeft, dit te generaliseren naar andere
eigenschappen.
Fenologie: een wetenschap waarbij het karakter van mensen wordt bepaald op basis van
uiterlijke kernmerken.
Het actor-waarnemerverschil komt voort uit het perspectief dat iemand heeft. De actor
ziet de omgeving, de waarnemer ziet de actor.
Impressievorming: het vormen van een totaalindruk, het aaneenrijgen van losse stukjes
informatie tot een samenhangend beeld.
Primacy-effect: eigenschappen die als eerste worden genoemd, hebben meer invloed op
het oordeel als eigenschappen die achteraan staan.
Extreme eigenschappen hebben meer invloed bij het vormen van een oordeel (warm-
koud)
Mensen doen beter hun best om een juiste indruk van iemand te krijgen als er meer
belang bij bestaat.
Als het belang groter is, door;
- afhankelijkheid van die persoon,
- verwachting van interactie,
- verwachting verantwoording over je oordeel te moeten afleggen,
- verwachting dat je oordeel consequenties heeft,
Dan gaan mensen;
- minder stereotyperen
- kleinere primacy effecten vertonen
- minder fundamentele attributiefouten maken
- meer complexe indrukken vormen, individueren.
Affiliëren is een neiging die voorkomt uit de behoefte aan sociale vergelijking, om angst
te verminderen, aan informatie.
Affiliatie met intieme anderen heeft een gunstige invloed op welzijn en gezondheid van
mensen.
Affiliatie is de vraag wat mensen ertoe beweegt het gezelschap van anderen op te zoeken.
Attractie richt zich op factoren die positieve gevoelens voor een specifieke andere
persoon doen ontstaan en in stand houden.
Uitwisseling oriëntatie; verwachting direct iets terug te krijgen als zij iets hebben gedaan.
Mensen met een hoge uitwisseling oriëntatie ervaren vaker een gebrek in wederkerigheid.
Emoties ontstaan als er belangen worden geraakt en hebben een procesmatig karakter en
bestaan uit meerdere componenten.
- lichamelijke verandering (arrousal)
- appraisal (inschattingen), de invloed van cognities
- expressies, door het uiten van emoties beïnvloeden mensen elkaar
- actietendensen, emoties motiveren ons om bepaalde gedragingen te vertonen of
om iets aan de omgeving te veranderen.
Emoties zorgen ervoor dat het gedrag dat deze belangen kan behartigen prioriteit krijgt.
Control precedence; Emotionele gedachten, impulsen en acties krijgen voorrang boven
andere gedachten, gedragingen.
Emoties zijn ergens op gericht. Gaat het over een algemener gevoel dan spreken we van
een stemming.
Intuïtieve theorie dat lichamelijke veranderingen het gevolg zijn van emotie werd door
William James omgedraaid: hij stelde dat de waarneming van lichamelijke veranderingen
de emotie bepaald. Volgens hem was het onmogelijk een emotie te ervaren zonder enige
vorm van lichamelijke verandering te voelen (arrousal).
Facial expressie en houding hebben dan invloed op de emotie.
Cognitieve labelling (Schachter en Singer): Niet alleen arousal is een voorwaarde voor
het ervaren van emoties, maar dat cognities (betekenis geven aan) een net zo belangrijke
determinant van emoties zijn.
Labellingstheorie (Schachter): een emotie begint met een diffuse lichamelijke reactie, die
vervolgens gelabeld wordt. Het gekozen label bepaalt welke emotie je ervaart.
Volgens Magda Arnold neem je iets waar en interpreteert het (cognitie; appraisal). Pas
daarna, op grond van appraisal, kan een lichamelijke reactie ontstaan. Appraisal wordt
gedefinieerd als taxaties van de situatie met betrekking tot het welzijn of het subjectief
belang van het individu.
Appraisal theorien;
Vijf verschillende appraisal dimensies; onderscheiden van 14 emoties
1. doelconsistentie, in hoeverre staat een situatie in lijn met je doel (valentie)
2. zekerheid,
3. ‘agency’, wie is verantwoordelijk voor wat er is gebeurd (causale attributie)
4. motivationele toestand, beloning krijgen of straf vermijden
5. controle over gebeurtenis
Het onderdrukken van emoties, zoals emotieregulatie kan een boomerang-effect hebben.
Re-appraisal; een andere betekenis aan een situatie geven, zodat je een ander emotie
krijgt.
Invloeden op besluitvorming
Contrasteffect
Stemming
Heuristieken: vuistregels bij het maken van beslissingen. Deze kunnen leiden tot
vertekening in de beoordeling en de kwaliteit van beslissingen.
Simulatieheuristiek: afwijkingen van de normale gang van zaken vallen eerder op en daar
worden de oplossingen bij gezocht.
Ankering: bij het maken van een beslissing maken mensen gebruik van informatie die ze
al kennen.
Attitudes zijn subjectieve evaluaties van objecten of gedragingen die mede verklaren
waarom mensen zich gedragen zoals ze doen. Korter: de meningen en voorkeuren die
mensen erop nahouden.
Attitudes in componenten:
- cognities (beliefs);
- affectieve (gevoelens en emoties);
- conatieve/gedrag, neiging tot handelen met betrekking tot het object van de
attitude.
Bijvoorbeeld;
Dit boek is interessant. Ik vind het leuk om dit boek te lezen. Ik lees verder.
Structuur van de attitude: de organisatie van verschillende beliefs over een attitude-object
en de relaties tussen beliefs en attitude.
Mode-Model: motivation and opportunity as determinants. Dit model beschrijft hoe een
positieve of negatieve reactie op een stimulus op relatief automatische wijze tot stand kan
komen.
Toegankelijkheid van een attitude neemt toe, naarmate meer naar de attitude wordt
gevraagd. Ditzelfde geldt voor Priming.
Fazio: Mensen leunen op bestaande attitudes, vooral wanneer de besluiten automatisch
worden gemaakt.
Ajzen: model van gepland gedrag. De componenten attitude, sociale norm, waargenomen
gedragscontrole bepalen de intentie wat een indicatie voor het gedrag weergeeft.
Gewoonte en gedachteloosheid hebben directe invloed op gedrag. Dit doet men alleen als
het gedrag niet zo belangrijk is.
Attitudesterkte: Sterke attitudes zijn relatief stabiel over de tijd en resistent tegen
beïnvloeding, dat wil zeggen dat we moeilijk te overtuigen zijn van een andere opvatting.
Sterke attitudes zijn dan ook betere voorspellers van gedrag.
Attitude-Ambivalentie: De mate waarin een persoon zowel voor- als nadelen van een
bepaald gedrag ervaart. Iemand met een ambivalente attitude is eenvoudiger te over
redenen.
Implementatie-intentie: om ervoor te zorgen dat een intentie zich omzet in gedrag kan je
het beste voorstellen hoe je het gedrag gaat doen en wat je ervaring daar bij is.
Voet in de deur effect: als mensen eenmaal behulpzaam zijn geweest met iets kleins, zijn
ze geneigd om zich consistent te gedragen en ook iets groots te doen.
Hoofdstuk 9 Beïnvloeding
Onbewuste beïnvloeding;
Het proust effect: onverklaarbare geluksstemming bij een bepaalde geur.
Pheronomen: geurboodschappen en stereotypen (taart bij verkoop huis)
Subliminale priming: onherkenbare onbewuste beïnvloeding
Sturende presentaties;
Stel je eens voor techniek; contrastprincipe; prompting (korte boodschappen)
Beïnvloeding door wederkerigheid; voor iemand iets terugdoen als hij of zij iets voor jou
heeft gedaan.
- vermijden van onbillijkheid
- de deur in het gezicht techniek; als je eerst een groot verzoek doet, na weigering
accepteert iemand wel een kleiner verzoek. (wederkerigheid door concessie)
- dat is nog niet alles techniek; iets van de prijs af halen (wederkerigheid door
concessie) werkt alleen bij twijfel. Soort van over de streep trekken.
Affect-als informatie: als stimuli waarneembaar zijn aangeboden, wordt hier rekening
mee gehouden en is het effect minder of tegengesteld.
Informatief conformisme: het oordeel van anderen gebruiken om een mening te vormen.
Normatief conformisme: het oordelen van andere personen gebruiken als norm voor
gewenst gedrag in een bepaalde situatie.