You are on page 1of 12

Samenvatting Sociale Psychologie

Hoofdstuk 1

Sociale psychologie is de wetenschappelijke studie van de manier waarop de gedachten,


gevoelens en gedragingen van mensen worden beïnvloed door de werkelijke of
voorgestelde aanwezigheid van andere mensen.

Hindsight Bias = als je eenmaal iets weet, het vaak lijkt alsof je het altijd al wist

Selffullfilling prophecy = een voorspelling die zichzelf werkelijkheid maakt, door de


onbewust gemanipuleerd actie

Bystander effect = hoe meer omstanders bij een gebeurtenis, hoe minder hulp je kan
verwachten

Diffusion of responsibility = Iedereen denkt; ‘iemand anders zal nu wel iets gaan doen’.

Opmerkingen;
- mensen geven betekenis aan wat ze zien
- mensen gaan zo efficiënt en pragmatisch mogelijk om met hun aandacht
- de waarnemingen van mensen worden gekleurd door hun motieven en belangen
(Wishful thinking)
- mensen hebben behoefte aan een positief zelfbeeld
- een mens heeft behoefte aan controle en voorspelbaarheid van onze omgeving
- een mens onderschat de kracht van de situatie

Fundamentele attributiefout = de neiging om de invloed van de situatie op het gedrag van


mensen te onderschatten

Cognitieve dissonantie = je gedrag komt niet overeen met je geweten

Induced compliance = aanzetten tot meegaandheid, mensen hebben nauwelijks in de


gaten hoe hun gedrag door de situatie wordt gestuurd

Egocentrische vertekening = overschatten van je eigen aandeel in de gang van zaken

Hoofdstuk 3 Het Zelf

Subjectief zelfbewustzijn = het vermogen om een onderscheid te maken tussen datgene


wat ‘zelf’ of ‘eigen’ is en datgene wat ‘niet-zelf’ of ‘vreemd’ is.
Objectief zelfbewustzijn = het vermogen om jezelf te kunnen herkennen als een
zelfstandig object.
Extensief zelfbewustzijn = het vermogen om je huidige ervaringen te integreren in je
eerder persoonlijke herinneringen en emotionele voorkeuren. Dit stelt je in staat om
uitgebreide netwerken van herinneringen en gevoelens te activeren.

Autonomie versus de ervaring van dwang, druk of dreiging.

Zelfperceptietheorie = mensen leren over zichzelf door op een vrij nuchtere, objectieve
manier naar hun eigen gedrag te kijken en daaruit af te leiden wat hun persoonlijkheid is.

Zelfschema = wordt gekenmerkt door een hiërarchische structuur, waarbij abstracte


kennis is opgeslagen op het hoogste niveau en de onderliggende niveaus meer specifieke
kennis representeren.

Zelfconcept = het geheel aan zelfschema’s.

Zelfcomplexiteit = de manier waarop zelfschema’s zijn georganiseerd binnen het


zelfconcept. Iemand met een hoge zelfcomplexiteit heeft veel verschillende zelfschema’s
die los van elkaar staan.

Zelfwaardering = een evaluatie van de dingen die iemand over zichzelf weet.

Contingent = afhankelijk van externe factoren

Zelfevaluatiemotieven:
Zelfverheffingsmotief = we hechten een grotere waarde aan informatie die ons in een
positief daglicht stelt
Consistentiemotief = we vinden het prettig om een stabiel en samenhangend zelfbeeld te
hebben en om informatie te krijgen die overeenkomst met het beeld dat we al van onszelf
hadden.
Accuraatheidsmotief = we vinden het belangrijk om een beeld van onszelf te hebben wat
enigszins overeenkomt met de werkelijkheid.
Zelfverbeteringsmotief = we streven ernaar onszelf te ontwikkelen en te ontplooien.

TMT: Terror Management Theorie = zelfverheffing nodig om de angst voor de


sterfelijkheid te bezweren.

Sociometertheorie = zelfverheffing nodig vanuit de behoefte om zich verbonden te


voelen met anderen en erbij te horen.

False concensuseffect = overschatting van de waargenomen consensus voor de eigen


mening.
Dit is een vorm van sociale projectie = de neiging om aspecten van jezelf te projecteren
op anderen, dus om de eigen kenmerken bij anderen waar te nemen.
Egocentrisme = het onvermogen van de mens om zich in te leven in de ander.
Spotlighteffect = de neiging om te denken dat anderen op je letten.
Fixed pie – syndroom = mensen zijn geneigd aan te nemen dat de verschillende partijen
allemaal dezelfde belangen hebben.

Defensieve projectie = bedreigende gedachten naar anderen toeschrijven in plaats van


deze op zichzelf betrekken.

Sociale vergelijking;
Bij zelfverheffing doet men meer aan neerwaartse sociale vergelijking.
Wil je jezelf ontplooien dat doe je meer aan opwaartse sociale vergelijking.

Looking-glass self: we zien onzelf door de ogen van anderen. Als mensen om je grapjes
lachen, krijg je het signaal door dat je grappig bent en ga je dat zelf ook vinden.

Zelfpresentatie: wanneer mensen bewust of onbewust proberen invloed uit te oefenen op


wat anderen van hen denken. (bewust en onbewust)
Reden 1; om je eigen persoonlijkheid uit te drukken (expressieve zelfpresentatie)
Reden 2; je probeert er iets mee gedaan te krijgen (instrumentele zelfpresentatie)
Zoals;

Zelfpromotie; eigen kwaliteiten benadrukken


Exemplificatie; bij het stellen van een moreel voorbeeld probeer je aan anderen te laten
zien dat jij een buitengewoon morele, integere persoon bent.
Zelfhandicap; bepaalde image creeren waar je later spijt van kan krijgen

Hoofdstuk 4 Waarneming van personen

Halo-effect: als iemand een positieve eigenschap heeft, dit te generaliseren naar andere
eigenschappen.

Fenologie: een wetenschap waarbij het karakter van mensen wordt bepaald op basis van
uiterlijke kernmerken.

Duchenne glimlach: de echte glimlach, achterhaald dmv stroomstootjes.

Persoonlijke ruimte wordt bepaald door:


- wat je van de ander vind
- soort relatie
- cultuur
- intimiteits equilibrium-theorie: (volle lift, geen oogcontact)

Lichaamstaal bevat verschillende componenten;


Lichaamshouding: assymetrische houding wijst op ontspanning
(Mensen met macht zitten eerder assymetrisch en raken eerder de ander aan)
Zelfmanipulatie: komt voor uit onzekerheid en spanning.
Gebaren: spraakondersteunende gebaren
Imitatie; kameleoneffect
Stem: dialect, euh..., competent ervaring door duidelijk en afwisselend te praten.

Het afleiden van eigenschappen uit gedrag noemen we attributie (attribueren =


toeschrijven)

Automatische spontane gevolgtrekking: deze maken we als we weinig aandacht besteden.


Intentionele gevolgtrekkingen: bewust en doelgericht.
Correspondente gevolgtrekking: een aantal factoren;
- keuzevrijheid van de actor;
- de wenselijkheid van gedrag;
- de effecten van het gedrag;

Situationele correctie is aanpassen van de gevolgtrekking aan de situatie

Het actor-waarnemerverschil komt voort uit het perspectief dat iemand heeft. De actor
ziet de omgeving, de waarnemer ziet de actor.

Interne en externe attributiestijlen / stabiele en onstabiele (eenmalige) oorzaken

Kelly’s covariatiemodel : verklaringsmodel van oorzaak van een gebeurtenis


De covariantie is afhankelijk van;
Consistentie: is het gedrag terugkerend
Distinctiviteit: komt het gedrag terug in andere situatie
Consensus: vertoont een ander vergelijkbaar gedrag

Priming: volkomen ongerelateerde informatie kan je beïnvloeden


Subliminale priming: onbewust van priming

Chronische toegankelijkheid: Steeds opnieuw gebruiken van vaste


persoonlijkheidsdimensies om anderen te beschrijven en te beoordelen.

Impressievorming: het vormen van een totaalindruk, het aaneenrijgen van losse stukjes
informatie tot een samenhangend beeld.

Primacy-effect: eigenschappen die als eerste worden genoemd, hebben meer invloed op
het oordeel als eigenschappen die achteraan staan.

Extreme eigenschappen hebben meer invloed bij het vormen van een oordeel (warm-
koud)

In de waarneming van personen zijn er grofweg 2 soorten eigenschappen te


onderscheiden;
1. sociale eigenschappen
2. competentie eigenschappen
negativiteitseffect: bij sociale eigenschappen heeft negatieve informatie heeft meer
invloed op het vormen van een oordeel. Waarom? Potentiële dreiging, is
informatiever/uitzonderlijker.

Positiviteitseffect: bij competentie eigenschappen hebben positieve prestaties meer


invloed op het vormen van een oordeel. Waarom? Iedereen kan zeggen dat ie iets goed
kan, maar prestaties spreken voor zichzelf.

Individuatie: de persoon wordt niet beoordeel op basis van stereotypering of grove


evaluaties, maar op basis van persoonlijke eigenschappen en gedragingen.

Dus: stereotypering, automatische evaluatie, spontane gevolgtrekking  individuatie,


causale attributie, indrukvorming.

Mensen doen beter hun best om een juiste indruk van iemand te krijgen als er meer
belang bij bestaat.
Als het belang groter is, door;
- afhankelijkheid van die persoon,
- verwachting van interactie,
- verwachting verantwoording over je oordeel te moeten afleggen,
- verwachting dat je oordeel consequenties heeft,
Dan gaan mensen;
- minder stereotyperen
- kleinere primacy effecten vertonen
- minder fundamentele attributiefouten maken
- meer complexe indrukken vormen, individueren.

Hoofdstuk 5 Attractie en intieme relaties

Affiliatie is het opzoeken van gezelschap van anderen.

Vanuit de evolutie bezien is affiliatie een betere bescherming tegen bedreigingen.

Affiliëren is een neiging die voorkomt uit de behoefte aan sociale vergelijking, om angst
te verminderen, aan informatie.

Sociaalvergelijkingstheorie: bij het voorkomen van stress en vooral belangrijk in situaties


waarin je onzeker bent.

Hechtingsstijlen worden in de vroege jeugd aangeleerd een zijn redelijk stabiel;


- afwijzend vermijdend; onafhankelijk en afwijzend
- angstig vermijdend; bang om afgewezen te worden en terughoudend
- angstig obsessief; samensmelten en maken zich zorgen of de partner wel van hen
houdt.
- Veilig; no problemo.
Affiliëren helpt angst en spanning verminderen, gezondheidsproblemen worden
voorkomen en gevoelens van eenzaamheid worden tegengegaan.

Affiliatie met intieme anderen heeft een gunstige invloed op welzijn en gezondheid van
mensen.

Buffereffect: Sociale steun kan fungeren als buffer tegen stress.

Sociale eenzaamheid vloeit voort uit sociale isolatie


Emotionele eenzaamheid is de afwezigheid van een belangrijk hechtingsfiguur

Affiliatie is de vraag wat mensen ertoe beweegt het gezelschap van anderen op te zoeken.
Attractie richt zich op factoren die positieve gevoelens voor een specifieke andere
persoon doen ontstaan en in stand houden.

Attractie wordt bevorderd door;


- ruimtelijke nabijheid, (informatie toename en mere-exposure effect)
- de mate waarin opvattingen, waarden en andere eigenschappen gelijk zijn,
(sociaal vergelijkingstheorie)
- openheid (zelfonthulling, iets van jezelf blootgeven)
- wederkerigheid van gevoelens (billijkheidstheorie, gelijke inbreng in de relatie)

Uitwisseling oriëntatie; verwachting direct iets terug te krijgen als zij iets hebben gedaan.
Mensen met een hoge uitwisseling oriëntatie ervaren vaker een gebrek in wederkerigheid.

Evolutionair-psychologische visie op romantische liefde; verwekken nageslacht,


kwetsbare nageslacht.

Mannen meer gericht op uiterlijke aantrekkelijkheid (vruchtbaar zijn)


Vrouwen meer gericht op statusgerelateerde eigenschappen (veiligheid, zorgen voor
voedsel e.d.). Status maakt aantrekkelijk voor vrouwen. Geen bewuste ‘ik kies voor geld’
keuze. Maar ook, betrouwbaarheid, ambitie en bereidheid zich te binden.

Uiterlijk is belangrijk bij partnerkeuze; factoren;


- stereotypering;
- sociaal leren, ideaalbeeld door media;
- prestigeverhoging, uiterlijk partner draagt bij aan prestige
- indicatie voor vruchtbaarheid

Androgiene mensen (mensen met zowel mannelijke als vrouwelijke


persoonlijkheidseigenschappen) laten zich minder leiden door uiterlijk

Ontwikkeling van partnerrelaties;


1. attractiefase, gevoelens van verliefdheid en seksueel verlangen.
2. hechtingsfase, geborgenheid en gebondenheid
Langdurige relaties worden bepaald door;
- Intimiteit
- Gehechtheid
- Gebondenheid
- Wederkerigheid
- Rechtvaardigheid
En wordt bedreigd door;
- overspel
- jaloezie
- ruzie en geweld

Het investeringsmodel geeft inzicht waarom mensen bij elkaar blijven.


Variabelen zijn; satisfactie, kwaliteit van alternatieven (inschatting aan de hand van
zelfwaardering), investering zorgen voor gebondenheid. Gebondenheid zorgt voor
mechanismen om de relatie in stand te houden. Neerwaartse sociale vergelijking.

Duurzaamheidsvertekening; mensen houden negatieve relaties in stand, omdat ze denken


dat het langer duurt om dit te verwerken. Ze houden echter geen rekening met hun
‘psychologisch immuunsysteem’ (negatieve situaties rationaliseren, relativeren en
vertekeningen)

Hoofdstuk 6 Emoties en sociale interactie

Emoties ontstaan als er belangen worden geraakt en hebben een procesmatig karakter en
bestaan uit meerdere componenten.
- lichamelijke verandering (arrousal)
- appraisal (inschattingen), de invloed van cognities
- expressies, door het uiten van emoties beïnvloeden mensen elkaar
- actietendensen, emoties motiveren ons om bepaalde gedragingen te vertonen of
om iets aan de omgeving te veranderen.

Emoties zorgen ervoor dat het gedrag dat deze belangen kan behartigen prioriteit krijgt.
Control precedence; Emotionele gedachten, impulsen en acties krijgen voorrang boven
andere gedachten, gedragingen.

Emoties zijn ergens op gericht. Gaat het over een algemener gevoel dan spreken we van
een stemming.

Koude en warme cognities; bij warme cognities hebben emoties de bovenhand.

Intuïtieve theorie dat lichamelijke veranderingen het gevolg zijn van emotie werd door
William James omgedraaid: hij stelde dat de waarneming van lichamelijke veranderingen
de emotie bepaald. Volgens hem was het onmogelijk een emotie te ervaren zonder enige
vorm van lichamelijke verandering te voelen (arrousal).
Facial expressie en houding hebben dan invloed op de emotie.

Cognitieve labelling (Schachter en Singer): Niet alleen arousal is een voorwaarde voor
het ervaren van emoties, maar dat cognities (betekenis geven aan) een net zo belangrijke
determinant van emoties zijn.

Sociale vergelijking heeft ook invloed op het ervaren/uiten van emoties.

Labellingstheorie (Schachter): een emotie begint met een diffuse lichamelijke reactie, die
vervolgens gelabeld wordt. Het gekozen label bepaalt welke emotie je ervaart.

Volgens Magda Arnold neem je iets waar en interpreteert het (cognitie; appraisal). Pas
daarna, op grond van appraisal, kan een lichamelijke reactie ontstaan. Appraisal wordt
gedefinieerd als taxaties van de situatie met betrekking tot het welzijn of het subjectief
belang van het individu.

Appraisal theorien;
Vijf verschillende appraisal dimensies; onderscheiden van 14 emoties
1. doelconsistentie, in hoeverre staat een situatie in lijn met je doel (valentie)
2. zekerheid,
3. ‘agency’, wie is verantwoordelijk voor wat er is gebeurd (causale attributie)
4. motivationele toestand, beloning krijgen of straf vermijden
5. controle over gebeurtenis

Emoties zonder appraisal;


Affect: verzamelnaam van emotie, stemming en evaluatie: Om de adaptieve functie als
belangenbehartiger te kunnen vervullen, moet emoties direct optreden als reactie op een
stimulus, zonder dat er eerste allerlei cognitieve overwegingen worden gemaakt.
Mere Exposure-effect: mensen gaan een stimulus positiever interpreteren naarmate ze
deze vaker tegenkomen.

Effecten van stemming op cognitie;


Affect-priming; stemming heeft invloed op de gedachten die bij ons opkomen en op de
wijze waarop we externe informatie verwerken.
Affect-als informatie; opgeroepen gevoel geeft informatie waarop je een besluit neemt.
Mood maintenance-principe; mensen die in een positieve stemming zijn willen dit zo
houden en vermijden informatie die ze uit deze stemming kan halen. Tegengestelde is dat
mensen in een negatieve stemming informatie zoeken om in een andere stemming te
komen.

Promotie versus preventiefocus

Containermetafoor; ontladen van emotionele druk

Een contingente zelfwaardering is afhankelijk van invloeden van buitenaf.


Sociaal constructionisme: emoties en emotionele expressies zijn onderdeel van een
sociaal gedeeld expressiesysteem. Emoties zijn niet alleen het product van betekenissen,
maar genereren zelf ook weer betekenissen.

Kameleoneffect: de neiging van mensen om de gezichtsexpressies en non-verbaal gedrag


te imiteren.

Het onderdrukken van emoties, zoals emotieregulatie kan een boomerang-effect hebben.

Re-appraisal; een andere betekenis aan een situatie geven, zodat je een ander emotie
krijgt.

Hoofdstuk 7 Beslissen en beoordelen

Beschrijvende besliskunde: probeert te achterhalen hoe mensen daadwerkelijk


beslissingen nemen.

Normatieve beslisregels: hierbij worden formele modellen opgesteld om het


beslissingsproces optimimaal te laten verlopen.

Invloeden op besluitvorming
Contrasteffect
Stemming

Heuristieken: vuistregels bij het maken van beslissingen. Deze kunnen leiden tot
vertekening in de beoordeling en de kwaliteit van beslissingen.

Beschikbaarheidsheuristiek: de neiging van mensen om die gebeurtenissen meer


waarschijnlijk te achten waaraan gemakkelijker gedacht wordt doordat ze meer
toegankelijk zijn in het geheugen.

Simulatieheuristiek: afwijkingen van de normale gang van zaken vallen eerder op en daar
worden de oplossingen bij gezocht.

Ankering: bij het maken van een beslissing maken mensen gebruik van informatie die ze
al kennen.

Conformation bias: de neiging om informatie te zoeken die bestaande ideeën bevestigt.


Selectieve waarneming:

Motivationele belemmeringen die oordelen en beslissingen nadelig kunnen beïnvloeden.


1. reductie van angst of onzekerheid
2. gebondenheid (commitment) aan een bepaalde optie, doordat men zich daarvoor
heeft uitgesproken of geïnvesteerd heeft in die optie.
3. de behoefte aan sociale erkenning en om ergens bij te willen horen.
Pre-decisioneel: voordat men een beslissing heeft genomen staat men open voor veel
informatie en weegt men alles af.
Post-decisioneel: nadat men een beslissing heeft genomen sluit men zich af voor
informatie die tegen genomen beslissingen pleit.

Geanticipeerde spijt heeft invloed op het maken van beslissingen.

Hoofdstuk 8 Attitudes en overredende communicatie

Attitudes zijn subjectieve evaluaties van objecten of gedragingen die mede verklaren
waarom mensen zich gedragen zoals ze doen. Korter: de meningen en voorkeuren die
mensen erop nahouden.

Attitudes in componenten:
- cognities (beliefs);
- affectieve (gevoelens en emoties);
- conatieve/gedrag, neiging tot handelen met betrekking tot het object van de
attitude.
Bijvoorbeeld;
Dit boek is interessant. Ik vind het leuk om dit boek te lezen. Ik lees verder.

Structuur van de attitude: de organisatie van verschillende beliefs over een attitude-object
en de relaties tussen beliefs en attitude.

Consistentie van attitudes; Cognitieve dissonantietheorie; verschillende ideeen,


opvattingen of gedrag komen niet overeen.

Functies van attitudes; kennisfunctie (informatie verwerken), instrumentele functie


(beslissingen nemen), egodefensieve functie (zelfwaardering), waarde-expressieve
functie (zelfexpressie).

Het vormen van attitudes:


Klassiek en operant conditioneren
Sociaal leren; de neiging om gedrag te imiteren.
Sociale vergelijking; gedrag overnemen van voorbeeldfiguren.
Mere exposure theorie.

Mode-Model: motivation and opportunity as determinants. Dit model beschrijft hoe een
positieve of negatieve reactie op een stimulus op relatief automatische wijze tot stand kan
komen.

Toegankelijkheid van een attitude neemt toe, naarmate meer naar de attitude wordt
gevraagd. Ditzelfde geldt voor Priming.
Fazio: Mensen leunen op bestaande attitudes, vooral wanneer de besluiten automatisch
worden gemaakt.
Ajzen: model van gepland gedrag. De componenten attitude, sociale norm, waargenomen
gedragscontrole bepalen de intentie wat een indicatie voor het gedrag weergeeft.

Gewoonte en gedachteloosheid hebben directe invloed op gedrag. Dit doet men alleen als
het gedrag niet zo belangrijk is.

Determinanten: aanzet tot gedrag

Er is vaak geen eenduidige relatie tussen attitude en gedrag door;


- gewoonten
- andere attitudes
- normen van andere mensen
- mogelijkheid om gedrag te vertonen

Attitudesterkte: Sterke attitudes zijn relatief stabiel over de tijd en resistent tegen
beïnvloeding, dat wil zeggen dat we moeilijk te overtuigen zijn van een andere opvatting.
Sterke attitudes zijn dan ook betere voorspellers van gedrag.

Zelfwaarnemingstheorie: Volgens Bem leiden mensen hun eigen


persoonlijkheidskenmerken af uit hun gedrag.
In tegenstelling tot de cognitieve dissonantie is dat er dan geen sprake is van
fysiologische ‘arousal’.
Uitleg: de attitudevorming of verandering wordt niet gemotiveerd door de behoefte om
die vervelende toestand op te heffen, maar ontstaat gewoon doordat je uit je eigen gedrag
bepaald conclusies trekt.

Attitude-Ambivalentie: De mate waarin een persoon zowel voor- als nadelen van een
bepaald gedrag ervaart. Iemand met een ambivalente attitude is eenvoudiger te over
redenen.

False-concensuseffect: de neiging om een overschatting te maken van het aantal anderen


dat de eigen mening of voorkeur deelt.

Variabelen in de relatie tussen attitude en gedrag;


Self-monitoring; de neiging om goed op te letten hoe hun gedrag door anderen wordt
waargenomen. Mensen met een lage self-monitoring hebben een hogere consistentie
tussen attitude en gedrag.
Need for cognition; neiging tot nadenken.

Implementatie-intentie: om ervoor te zorgen dat een intentie zich omzet in gedrag kan je
het beste voorstellen hoe je het gedrag gaat doen en wat je ervaring daar bij is.

Voet in de deur effect: als mensen eenmaal behulpzaam zijn geweest met iets kleins, zijn
ze geneigd om zich consistent te gedragen en ook iets groots te doen.
Hoofdstuk 9 Beïnvloeding

Onbewuste beïnvloeding;
Het proust effect: onverklaarbare geluksstemming bij een bepaalde geur.
Pheronomen: geurboodschappen en stereotypen (taart bij verkoop huis)
Subliminale priming: onherkenbare onbewuste beïnvloeding

Beïnvloeding door gedachteloosheid; voorwaarden;


Onbewust, vergt geen aandacht, niet intentioneel, moeilijk te sturen of controleren.
Bijv. signaalstimuli of cues; ontlukken een specifiek sociaal gedrag; …, want.

Sturende presentaties;
Stel je eens voor techniek; contrastprincipe; prompting (korte boodschappen)

Beïnvloeding door wederkerigheid; voor iemand iets terugdoen als hij of zij iets voor jou
heeft gedaan.
- vermijden van onbillijkheid
- de deur in het gezicht techniek; als je eerst een groot verzoek doet, na weigering
accepteert iemand wel een kleiner verzoek. (wederkerigheid door concessie)
- dat is nog niet alles techniek; iets van de prijs af halen (wederkerigheid door
concessie) werkt alleen bij twijfel. Soort van over de streep trekken.

Beïnvloeding door consistentie en gevoelens van verbondenheid;


- voet in de deur techniek; eerst iets kleins, dan iets groots
- de low-balling techniek; aantrekkelijk aanbod intrekken in slachtoffer rol en
nieuw onaantrekkelijk aanbod doen.

Affect-als informatie: als stimuli waarneembaar zijn aangeboden, wordt hier rekening
mee gehouden en is het effect minder of tegengesteld.

Informatief conformisme: het oordeel van anderen gebruiken om een mening te vormen.
Normatief conformisme: het oordelen van andere personen gebruiken als norm voor
gewenst gedrag in een bepaalde situatie.

You might also like