Professional Documents
Culture Documents
Regiogroep 1
Leonie Bastein
Marleen Ramler
Yvonne Oldewolsink
Marcella Leguyt
Hilke Nauta
Carla de Winter
Inhoudsopgave
Hoofdstuk 1 Urge urine incontinentie bij de man 1d
Leonie Bastein
Hoofdstuk 2 Obstipatie 1f
Marleen Ramler
Hoofdstuk 4 Erectiestoornissen 1k
Marcella Leguyt
Hoofdstuk 8 Bijlagen
Portfolio opdracht SBF-VBF-1d
Leonie Bastein
Urge urine incontinentie bij de man
Inhoudsopgave
1
Definitie ...............................................................................................................................................3
2
Risicofactoren....................................................................................................................................4
2.1
Persoonskenmerken ..............................................................................................................................4
2.2
Medische
voorgeschiedenis ..................................................................................................................4
2.3
Leefstijl ..................................................................................................................................................4
2.4
Bekkenbodemdysfunctie .......................................................................................................................5
2.5
Psychosociale
factoren ..........................................................................................................................5
3
Anamnese
naar
risicofactoren....................................................................................................5
3.1
Persoonskenmerken ..............................................................................................................................5
3.2
Medische
voorgeschiedenis ..................................................................................................................5
3.3
Leefstijl ..................................................................................................................................................6
3.4
Bekkenbodemdysfunctie .......................................................................................................................6
3.5
Psychosociale
factoren ..........................................................................................................................6
4
Patiëntenvoorlichting.....................................................................................................................6
5
Fysiotherapeutische
speerpunten
in
de
behandeling ...................................................... 11
6
Het
bekkenfysiotherapeutisch
diagnostisch
proces ......................................................... 14
6.1
Verzamelen
gegevens..........................................................................................................................14
6.2
Lichamelijk
onderzoek .........................................................................................................................16
6.3
Analyseproces
en
behandelplan..........................................................................................................17
7
Het
bekkenfysiotherapeutisch
therapeutisch
proces....................................................... 18
7.1
Behandelplan.......................................................................................................................................18
7.2
Behandeldoelen...................................................................................................................................19
7.3
Voorlichting
en
advies .........................................................................................................................20
7.4
Therapie...............................................................................................................................................20
7.5
Evaluatie
&
Bijstellen
behandelplan
en
behandeldoelstellingen ........................................................22
7.6
Afsluiten
&
Verslaglegging...................................................................................................................23
8
Oefentherapie................................................................................................................................. 23
8.1
Mogelijke
oefeningen
voor
de
bewustwording...................................................................................24
8.2
Oefeningen
ter
verbetering
van
de
coördinatie ..................................................................................25
8.3
Oefeningen
ter
verbetering
van
het
uithoudingsvermogen................................................................27
8.4
Oefeningen
ter
ontspanning................................................................................................................28
8.5
Blaastraining ........................................................................................................................................30
9
Adviezen ........................................................................................................................................... 35
9.1
Gezonde
blaas
gewoonten ..................................................................................................................37
9.2
Gezond
toiletgedrag
dat
klachten
kan
voorkomen .............................................................................38
10....Meerwaarde.inwendig.onderzoek............................................................................................40
1ͳ
Rapportage
naar
de
verwijzer .................................................................................................. 41
1ʹ
Literatuur ......................................................................................................................................... 42
1Ϯ.1
Literatuur
meerwaarde
inwendig
bekkenfysiotherapeutisch
handelen
bij
urge
urine
incontinentie
van
de
man ...................................................................................................................................................44
Urge
Urine
incontinentie
bij
de
man/LB/8okt2009/v1.1
Pagina
2
van
45
Urge urine incontinentie bij de man
Portfolio opdracht SBF-VBF-1d: Urge urine incontinentie bij
de man
1 Definitie
Definities van de ICS(1):
Lower urinary tract symptoms (LUTS) worden verdeeld in drie groepen: vullings, lozings, en
post mictie symptomen.
Als we het hebben over urge of urgencyklachten gaat het om vullingklachten en niet zozeer
om lozingsklachten (nadruppelen, slappe straal etc., zie voor verdere beschrijvingen de
literatuur. (1)
Vullings symptomen worden ervaren gedurende de vullingsfase van de blaas en bevatten
de frequency overdag en nocturia.
• Toegenomen frequency overdag is de klacht van de patient die vindt dat hij/zij
overdag te vaak de blaas leegt. Deze term komt overeen met de term pollakisuria die
in veel landen gebruikt wordt.
• Nocturia is de klacht dat iemand ‘s nachts één of meerdere keren wakker wordt om
de blaas te legen. Voetnoot: de term nachtelijke frequency verschilt van de term
nocturia omdat het ook die micties bevat die plaatsvinden nadat de persoon naar bed
is gegaan, maar voordat hij/zij is gaan slapen en die micties die plaatsvinden in de
vroege ochtend en de persoon verhinderen weer te gaan slapen als hij/zij dat zou
willen. Deze micties zullen wellicht moeten worden meegenomen in studies over
bijvoorbeeld nachtelijke polyurie. Als deze definitie zou worden gebruikt dan zou er
ook een aangepaste definitie nodig zijn voor frequency overdag.
• Urgency is de klacht van een plotselinge dwingende wens om te urineren die moeilijk
is te weerstaan.
• Urge urine incontinentie is de klacht van onwillekeurige lekkage vergezeld van of
onmiddellijk voorafgegaan door urgency. Voetnoot: urge incontinentie kan zich met
verschillende symptomen presenteren; bijvoorbeeld frequent weinig verlies tussen de
opeenvolgende micties of een ernstig verlies, waarbij de complete blaas zich leegt.
Urgency, met of zonder urge incontinentie, meestal met frequency en nocturia, wordt ook
wel beschreven als overactive bladder syndroom, urge syndroom of urgency-
frequency syndroom. Deze combinatie van symptomen suggereren een urodynamisch
aantoonbare detrusor overactiviteit, maar kunnen ook veroorzaakt worden door andere
vormen van urethro-vesicale dysfuncties. Deze termen mogen dan ook alleen gebruikt
worden als er bewijs is dat er geen sprake is van een infectie of andere duidelijke pathologie.
“Overactive bladder syndroom (OAB)” wordt gedefinieerd als urgency, met of zonder urge-
incontinentie, meestal met frequency en nocturia zonder dat er sprake is van locale of
metabole factoren die deze symptomen kunnen veroorzaken.
Urge
Urine
incontinentie
bij
de
man/LB/8okt2009/v1.1
Pagina
3
van
45
Urge urine incontinentie bij de man
2 Risicofactoren
Qua wetenschappelijke literatuur is er veel te vinden over dit klachtenpatroon bij de
vrouw, veel minder is er bekend over de man. Sommige auteurs nemen dan de
risicofactoren en uitkomsten over voor de man, waarbij dan wel aangegeven wordt dat
dat dan is bij gebrek aan beter(35). In onderstaande factoren heb ik alleen gekeken naar
literatuur waarbij het specifiek over mannenklachten ging of specifiek over een onderdeel
zonder daarbij de sekse te benoemen (2). Er wordt aangegeven dat er vaak sprake is van
een multifactoriële oorzaak (11) of dat er niet veel bekend is over het ontstaan en dat er maar
weinig risicofactoren gedestilleerd zijn uit epidemiologisch onderzoek (22). Daarnaast maakt het
gebruik van verschillende termen en de aanpassingen over de jaren van de definities, het
lastig om een eenduidige groep te definiëren. De hieronder vermelde “risicofactoren” zijn
derhalve ook vaak items die een associatie hebben met urgency, of komen uit artikelen
waarin men de term urgency of overactieve blaas gebruikt. We hebben er voor gekozen
om de risicofactoren onder te verdelen in verschillende subgroepen.
2.1 Persoonskenmerken
leeftijd: neemt toe met de leeftijd (4,6,10 (geldt voor OAB wet),11,12,13,14,15,26,37,39). Dit
wordt verklaard doordat de blaasfunctie verandert met de leeftijd: afname van de
maximale blaascapaciteit secundair aan vermindering van blaassensibiliteit in de 8e en
9e decade. Aansluitend is nocturia meer gemeengoed met toename van de leeftijd (39)
sekse: het overactieve blaas syndroom komt meer voor bij vrouwen dan bij mannen
(10(OAB wet <70 jr.),17,19,26,34). Bij mannen neemt het significant meer toe op oudere
leeftijd (10)
2.3 Leefstijl
conditie (12)
hoge BMI/overgewicht: soms maakt men hierbij onderscheid tussen wet en dry, het
zou dan wel voor OAB dry gelden en niet voor OAB wet (10), bij andere wordt er geen
onderscheid gemaakt (13,28)
ADL-zelfstandigheid (15,22)
leefomgeving: alle mannen die in een instelling leefden waren incontinent (15) mannen
in een verpleeghuis laten een sterke stijging zien van UI (37)
Urge
Urine
incontinentie
bij
de
man/LB/8okt2009/v1.1
Pagina
4
van
45
Urge urine incontinentie bij de man
vochtintake:
- te veel of te weinig drinken (28)
- veel koffie, cola, thee (cafeïnehoudend), koolzuurhoudende en light dranken
(kunstmatige zoetstoffen). Divers wetenschappelijk onderzoek geeft tegenstrijdige
uitkomsten, maar de suggestie wordt gewekt dat een lagere intake van
bovenstaande stoffen kan leiden tot vermindering van de klachten (2,28)
roken: ook hiervoor geldt dat de suggestie gewekt wordt etc. zie cafeïne (2,28)
2.4 Bekkenbodemdysfunctie
Overactieve BB:
- e.c.i (meest voorkomend, kan veroorzaakt worden door nog niet erkende
neurogene of myogene problemen) (26)
- werkgerelateerd: horeca en vertegenwoordigers(2)
- o.b.v. medicatie (12,26)
- o.b.v. ontsteking blaas(5,22,23,26)
- o.b.v. ontsteking huid (22)
kleinere blaasinhoud, minder waarschuwingsignalen, minder in staat om urineverlies
tegen te gaan (2,12,39)
onderactiviteit van de bekkenbodem (2,12,35,39)
3.1 Persoonskenmerken
(1) geboortedatum: klachten nemen bij mannen toe met de leeftijd
(6) duur van de klachten omdat de klachten toenemen met de ouderdom
(8) Gewicht en lengte om BMI en overgewicht te kunnen bepalen
Urge
Urine
incontinentie
bij
de
man/LB/8okt2009/v1.1
Pagina
5
van
45
Urge urine incontinentie bij de man
3.3 Leefstijl
(9+10) werk
(11) woonomstandigheden vanwege het feit dat mannen die in een verzorgingshuis wonen
een grotere kans hebben op klachten
(13) rookt u?
(19) drinkt u alcohol?
(22) hoeveel kopjes/bekers koffie drinkt u gemiddeld per dag?
(23) hoeveel glazen cola drinkt u gemiddeld per dag?
(37) hoeveel vocht drinkt u gemiddeld per dag
(38) bent u lichamelijk actief
3.4 Bekkenbodemdysfunctie
(42) Hoe vaak gaat u overdag gemiddeld naar het toilet om te plassen?
(44) heeft u aandrang om te plassen?
(45) zo nee wanneer plast u dan?
(46) hoe vaak heeft u aandrang om te plassen?
(48) kunt u de plas uitstellen als u rustig zit?
(49) kunt u de plas uitstellen als u bezig bent ivm het in staat zijn het urineverlies tegen te
gaan
(50 t/m 56) mictieverloop
(59) verliest u wel eens urine?
(82) hoe vaak heeft u gemiddeld per week overdag ontlasting?
(84) wat is de samenstelling van de ontlasting?
(88) verliest u wel eens ontlasting?
4 Patiëntenvoorlichting
voorlichting over mannelijke anatomie:
o mannelijk anatomisch bekkenmodel (zie hieronder voor afbeelding)
o poster met mannelijke anatomie, waarbij ook een doorsnede van de blaas en de prostaat (zie
hieronder voor afbeelding)
voorlichting over normale blaasfunctie (35)
voorlichting over de functie van de prostaat
voorlichting over de samenwerking van de bekkenbodem en de blaas
voorlichting over effect van mictiegedrag (uitstellen of te vaak gaan) op blaasfunctie
en op klachten
voorlichting over de gevolgen van obstipatie
voorlichting over effect van vochtintake (hoeveelheid en wat men drinkt) op blaas,
mictie en op klachten
voorlichting over effect van nicotine, cafeïne en andere irriterende stoffen (cacao,
citrusvruchten, tomaten, druiven, gekruid eten en alcohol (31)) op de blaas
voorlichting over de (pathologische) veranderingen bij ouderdom, na operatie en/of
bestralingen
als er sprake is van neurologische oorzaken: voorlichting over de functie van
zenuwstelsel op functioneren van de blaas en de bekkenbodem en invloed van
verstoringen daarin door neurologische aandoeningen
voorlichting over urgency-controle-technieken zoals afleiding, ontspanning en
bekkenbodemcontracties (35)
Urge
Urine
incontinentie
bij
de
man/LB/8okt2009/v1.1
Pagina
6
van
45
Urge urine incontinentie bij de man
Bron: internet
Urge
Urine
incontinentie
bij
de
man/LB/8okt2009/v1.1
Pagina
7
van
45
Urge urine incontinentie bij de man
Bron: Pelvitec
Urge
Urine
incontinentie
bij
de
man/LB/8okt2009/v1.1
Pagina
8
van
45
Urge urine incontinentie bij de man
Bron: onbekend
Bron: Wikipedia
Urge
Urine
incontinentie
bij
de
man/LB/8okt2009/v1.1
Pagina
9
van
45
Urge urine incontinentie bij de man
Urge
Urine
incontinentie
bij
de
man/LB/8okt2009/v1.1
Pagina
10
van
45
Urge urine incontinentie bij de man
Bron: onbekend
Bron: http://kidney.niddk.nih.gov/kudiseases/pubs/uimen
Zenuwen vervoeren signalen van de hersenen
naar de blaas en de sfincter. Elke ziekte,
aandoening of letsel dat de zenuwen
beschadigen kan leiden tot plasproblemen.
Volgens het hoofdstuk over de overactieve bladder in het boek van Kari Bø et al (35) zijn
er 3 behandelopties voor de bekkenfysiotherapeut:
Blaastraining (zie item 7 oefentherapie)
Bekkenbodemtraining (zie item 7 oefentherapie)
Elektrische stimulatie bij een overactieve blaas. (zie item 6 bekkenfysiotherapeutisch
proces)
Het hoofdstuk richt zich met name op de vrouw, maar geeft aan dat, omdat er ook
gesproken wordt over algemene principes zoals bijvoorbeeld de balans tussen LUT en het
CZS, het ook geëxtrapoleerd kan worden naar de situatie in andere groepen. Daar waar
men spreekt over overactiviteit van de blaas, moet men zich realiseren dat het niet alleen
de blaas is die dit veroorzaakt, maar dat de overactiviteit van de blaas vaak wordt
geïnitieerd door de urethra/bekkenbodem en/of het CZS.
Urge
Urine
incontinentie
bij
de
man/LB/8okt2009/v1.1
Pagina
12
van
45
Urge urine incontinentie bij de man
belangrijk gevonden en meestal gegeven door een professional. Er wordt gewerkt met
zelf-monitoring, urge-onderdrukkingstechnieken zoals afleiding en ontspanning en
gebruik maken van de bekkenbodem om de mictie uit te stellen. Sommige
toevoegingen zoals vochtmanagement worden niet altijd aangeraden, maar in de
voorlichting kan informatie over cafeïne gebruik zinvol zijn (Wilson 2000).
Klinische aanbevelingen:
- Er is te weinig eensluidend bewijs om iets te zeggen over de effecten van
blaastraining op de korte en de langere termijn. Er lijkt een voorkeur te zijn voor
blaastraining omdat er geen bewijs is gevonden voor negatieve bijwerkingen, maar
er waren te weinig gegevens om hier een betrouwbaar advies in te geven. Er
waren ook te weinig gegevens om een uitspraak te doen over een eventuele keuze
tussen blaastraining, medicatie of enige andere behandelvorm, of dat toevoeging
van blaastraining bij een andere behandeling meerwaarde heeft.
Conservatieve maatregelen:
leefstijlinterventies: vaak succesvol ingezet ter vermindering van de symptomen.
inventarisatie van risicofactoren en goede informatievoorzienig zijn hiervoor een
vereiste. Ook een mictiedagboek is een nuttig instrument, waarvan het invullen ook
bij de patiënt niet zelden tot verhelderende inzichten leiden. Het opvoeren van een te
krappe diurese/vochtintake kan een symptoomreductie geven, door het tegengaan
van geconcentreerde en daarmee irritatieve urine. Andersom blijken klachten van
veelvuldige aandrang en frequente mictie menigmaal toe te schrijven aan een
bovenmatige urineproductie. Aanpak van de drinkgewoonte of het opsporen van de
achterliggende aandoening biedt dan voldoende soelaas. Wat men drinkt is ook van
belang, het reduceren van roken en overgewicht kan bijdragen aan klachtenreductie.
blaastrainingsprogramma: uitgebreide educatie over intake werkingsmechanisme van
de blaas en achtergrond van de aandoening, hoort hierbij ook het werken aan
stressreductie en het voorzien in psychologische (afleidings)trucs om aandrang te
weerstaan. Het belangrijkste onderdeel is een goed begeleid traject van langzame
uitsteltraining, ter verlenging van de tijd tussen de eerste aandrang en niet meer
kunnen ophouden, met een minder frequente mictie en ruimere portiegrootte tot
gevolg.
Bekkenbodemtherapie: doordat contractie van de BB contractie van de M. detrusor
van de blaas kan inhiberen. Veel meer dan op het versterken van de bekkenbodem,
komt het bij de therapie voor overactiviteit van de blaas aan op het verbeteren van de
coördinatie van de BB en het bewust kunnen beïnvloeden van de musculatuur. Ter
ondersteuning kan op verschillende wijze biofeedback worden toegepast om deze
bewustwording en controle te optimaliseren. Zoals blijkt uit een recente Cochrane
review blijkt ook voor patiënten met een overactieve blaas, behandeld met
bekkenbodemtherapie, dat zij beter af zijn dan patiënten uit de controlegroepen t.a.v.
verbetering van de klachten en vermindering van het aantal incontinentie-episoden
(40)
Sacrale neuromodulatie: directe beïnvloeding van de sacrale wortels kan vermindering
van de klachten opleveren, met name prikkeling van S3 bleek hiervoor geschikt. Dit
behoort echter tot het vakgebied van de medicus: vaak voorafgegaan door een
testfase om te kijken of een geïmplanteerde stimulator effect zou kunnen hebben
Percutane tibiale zenuwstimulatie: in dit artikel ook alleen de mogelijkheden
beschreven voor de medicus. Er wordt gebruik gemaakt van een natuurlijk aanwezige
rem, die signalen vanuit de benen ook onder normale omstandigheden de aandrang
vanuit de blaas kan laten dempen. Er wordt aangegeven dat wiebelen van de ene op
de andere voet, bij heftige aandrang, al zelf toegepaste neuromodulatie is
Pudendus stimulatie: benoemd als een toekomstige ontwikkeling in de
neuromodulatie: gebruik makend van een bestaande rem op de blaasaandrang;
seksuele prikkeling door stimulatie van takjes van de clitoris of penis van de n.
pudendus Voor niet-neurologische patiënten is deze vorm van therapie lichamelijk
vaak onaangenaam of om redenen van schaamte onacceptabel
Urge
Urine
incontinentie
bij
de
man/LB/8okt2009/v1.1
Pagina
13
van
45
Urge urine incontinentie bij de man
NVU richtlijn urge(25): In een systematische review van 81 publicaties waarvan 15 RCT’s met
betrekking tot de effectiviteit van diverse vormen van fysiotherapie bij urge-incontinentie
gedurende de periode 1980 tot 1999 zijn geïnventariseerd, wordt geconstateerd dat vrijwel
alle studies positieve resultaten vermelden. De meeste studies lijden aan methodologische
onvolkomenheden. Er wordt geconcludeerd dat er bewijs bestaat voor de stelling dat
blaastraining effectiever is dan geen therapie. Verder blijkt er een gering bewijs dat
blaastraining effectiever is dan medicamenteuze behandeling. Er is geen bewijs dat
elektrotherapie beter is dan pseudostimulatie. Studies waarin het effect van oefentherapie
met biofeedback werd vergeleken met het effect van oefentherapie alleen werden niet
aangetroffen.
A. Ook in een recent verschenen proefschrift van Berghmans wordt aandacht besteed
aan de effectiviteit van fysiotherapie van de bekkenbodem bij patiënten met urge en
urge-incontinentie, waarbij gelet werd op objectieve effectparameters. De
belangrijkste conclusies zijn dat er bij elektrostimulatie een daling optreedt van de
overactiviteit en een trend tot daling bij oefentherapie. Enigszins verrassend blijkt de
combinatie van therapieën niet effectief te zijn.
B. Ook in de recente studie van Yamanishi blijkt elektrostimulatie een effectieve
behandeling bij urge-incontinentie.
C. Doel van de oefeningen is het vinden van de juiste coördinatie tijdens contraheren en
relaxeren. Op het moment van aandrang veroorzaakt een juiste timing van een
willekeurige bekkenbodemcontractie inhibitie van de detrusor en voorkomt tevens een
plotselinge daling van de urethrale druk. Tijdens de mictie is het van belang dat de
bekkenbodem goed relaxeert, zodat de detrusor niet tegen een verhoogde weerstand
de blaas hoeft te legen. Door een goede relaxatie van de bekkenbodem is een
optimale flow tijdens mictie mogelijk. Biofeedback kan hierbij van aanvullende waarde
zijn.
Conclusie:
Uit bovenstaande literatuur blijkt dat blaastraining de meest gangbare behandelmethode is
voor urgeklachten. De definitie hiervan is wisselend, de ene auteur benoemt bijvoorbeeld
bekkenbodemoefeningen en/of leefstijlinterventies apart terwijl de ander het onderdeel vindt
van de blaastraining. Een samenvatting van bovengenoemde literatuur is terug te vinden in
opdracht 7 onder het kopje blaastraining.
Naast blaastraining wordt ook elektrotherapie ter onderdrukking van de detrusor functie
aangegeven als behandelmethode.
Urge
Urine
incontinentie
bij
de
man/LB/8okt2009/v1.1
Pagina
14
van
45
Urge urine incontinentie bij de man
• het in kaart brengen van factoren die op lokaal niveau belemmerend kunnen
werken op herstel- en/of aanpassingsprocessen; operaties, infecties, pijnklachten
in het bekken
• het in kaart brengen van factoren die in algemene zin belemmerend kunnen
werken op herstel- en/of aanpassingsprocessen (bijvoorbeeld diabetes,
woonomstandigheden, verminderde mobiliteit, conditie, overgewicht);
• persoonlijke gegevens (bijvoorbeeld wat de patiënt tot nu toe zelf aan het
probleem heeft gedaan).
ICS: In elke specifieke omstandigheid zal urine incontinentie uitgebreider moeten
worden omschreven door specifieke relevant factoren zoals type, frequentie, ernst,
predisponerende factoren, sociale impact, effect op hygiëne en QOL, de maatregelen
die gebruikt worden om het verlies op te vangen en of de persoon op zoek is naar
hulp voor het urineverlies. Voetnoot: de originele ICS definitie van incontinentie “Urine
incontinentie is het onwillekeurige verlies van urine dat een sociaal of hygiënisch
probleem veroorzaakt” relateert de klacht aan een QOL probleem. Sommige QOL
instrumenten zijn en worden ontwikkeld om de impact van zowel incontinentie als
andere LUTS op de QOL vast te leggen. Urine verlies zal moeten worden
onderscheiden van zweten of vaginale afscheiding (1))
• navraag naar andere klachten van disfunctie van de bekkenbodem: ontlasting,
seksuele functies en pijnklachten (31)
• is er sprake van lozingsklachten (slechte straal, nadruppelen) of van
vullingklachten (frequency, urgency) (19,31)
3. Gegevens verkregen uit het medisch dossier, na toestemming van de patiënt
4. Gegevens verkregen uit vragenlijsten: in navolging op de richtlijn stressincontinentie
verdient het aanbeveling om gebruik te maken van gestandaardiseerde
meetinstrumenten zoals de PRAFABscorelijst of de IPPS (31) International Prostate
Symptom Score (zie bijlagen). Deze omvat niet alleen de prostaat en kan ook gebruikt
worden om het effect van de behandeling te meten.
5. Gegevens verkregen uit mictiedagboek.
ICS: de volgende metingen kunnen worden gehaald uit frequency volume tabellen en
mictiedagboeken: (1) Meetinstrumenten: zie bijlage 1-4
frequentie overdag (Daytime frequency): het aantal micties genoteerd
gedurende de periode dat het individu wakker is en bevat de laatste mictie
voor het slapen gaan en de eerste mictie na het ontwaken en opstaan in de
ochtend.
Nocturia: het aantal micties genoteerd gedurende de nachtelijke slaap: elke
mictie wordt voorafgegaan of gevolgd door slapen.
24-uurs frequentie: het totale aantal micties gedurende een specifieke
periode van 24 uur.
24-uurs urineproductie: wordt gemeten door alle urine gedurende 24 bij
elkaar op te tellen. Men begint meestal nadat men ’s ochtends voor het eerst
geplast heeft en wordt afgesloten door de eerste plas de volgende ochtend bij
te voegen
Polyurie: men spreekt hierover als er meer dan 2,8 liter urineproductie per 24
uur is bij volwassen personen. Het kan zinvol zijn om te kijken naar productie
over kortere tijdsintervallen (van Kerrebroeck et al, 2002). De oorzaken van polyurie
bevatten ook een te grote vochtintake. Het getal 2,8 is gebaseerd op een
lozing van meer dan 40ml/kg bij een gemiddeld lichaamsgewicht van 70 kg
Nachtelijk urine volume: wordt gedefinieerd als het totale urinevolume dat
uitgescheiden wordt in de tijd dat de persoon naar bed gaat met het doel te
gaan slapen en het moment van wakker worden met de intentie om op te
staan. Derhalve wordt de laatste mictie voor het slapen gaan niet
meegenomen, maar wel de eerste mictie bij het wakker worden.
Nachtelijke polyurie: men spreekt hiervan als het overgrote deel van de
24uursproductie plaatsvindt gedurende de nacht (gewoonlijk de 8 uur wanneer
de patiënt in bed ligt) de nachtelijke urineproductie bevat wel de eerste mictie
bij het wakker worden, maar niet de mictie voor het slapen gaan. De normale
reikwijdte van de nachtelijke urineproductie verschilt met de leeftijd en moet
Urge
Urine
incontinentie
bij
de
man/LB/8okt2009/v1.1
Pagina
15
van
45
Urge urine incontinentie bij de man
nog worden gedefinieerd. Derhalve spreekt men van polyurie als meer dan
20% (jong volwassenen) tot 33% (boven de 65) van de urineproductie ’s
nachts wordt geproduceerd. Daarom is de precieze definitie afhankelijk van de
leeftijd.
Maximaal uitgescheiden volume: het grootste volume dat gedurende 1
mictie wordt uitgescheiden.
Naast deze door het ICS aangegeven gegevens, die men uit een mictiedagboek kan halen
geeft een dagboek ook een goede indruk van de incontinentie-episodes, het eventuele
gebruik van verbanden en de hoeveelheid en soort vloeistoffen die men tot zich neemt, wat
vooral bij urgency belangrijk kan zijn.
Deze gegevens zullen een indruk geven van de aard, de ernst en de mate van
beïnvloedbaarheid van de aandoening. Voor het in kaart brengen van de ernst van het
gezondheidsprobleem wordt gebruik gemaakt van de volgende termen:
- Stoornissen in functies
- Beperkingen in vaardigheden/activiteiten
- Participatieproblemen
Maken van een inschatting van de te volgen strategie voor onderzoek en (eventuele)
(bekken) fysiotherapeutische interventie(s).
Urge
Urine
incontinentie
bij
de
man/LB/8okt2009/v1.1
Pagina
17
van
45
Urge urine incontinentie bij de man
van beïnvloedbaarheid van deze aandoening. Het in kaart brengen van factoren die lokaal
dan wel algemeen van invloed zijn op herstel- en/of aanpassingsprocessen is noodzakelijk
gezien de mogelijke invloed van deze factoren op het resultaat van de fysiotherapeutische
interventie. In het analyseproces wordt, op basis van de bevindingen uit het diagnostische
proces aangevuld met medische verwijsgegevens, de indicatiestelling ‘bekkenfysiotherapie’
geëxpliciteerd. Daartoe dient de fysiotherapeut antwoord te geven op de volgende vragen:
• Is er sprake van urge-incontinentie bij de man en aan urge-incontinentie bij de man
gerelateerde gezondheidsproblemen?
• In welke mate is er sprake van urge-incontinentie bij de man?
• Is er sprake van disfunctie van de bekkenbodemmusculatuur?
• Wat veroorzaakt deze disfunctie?
• Zijn er op dit moment factoren die op lokaal niveau belemmerend kunnen werken op
herstel- en/of aanpassingsprocessen en zijn deze lokale belemmerende factoren
beïnvloedbaar door bekkenfysiotherapie?
• Zijn er op dit moment factoren die in algemene zin belemmerend kunnen werken op
herstel- en/of aanpassingsprocessen en zijn deze algemene belemmerende factoren
beïnvloedbaar door bekkenfysiotherapie?
7.1 Behandelplan
7.2 Behandeldoelen
Zie hoofdstuk 4.
7.4 Therapie
aandacht voor aandranggevoel, bewust zijn van mictie gedrag gebruikmakend van een
mictiedagboek
bewustwording van de bekkenbodem
leren aan- en ontspannen van de bekkenbodem, afhankelijk van de gegevens
gevonden in het onderzoek kun je gebruik maken van biofeedback of elektrotherapie
om een betere functie van de BB te bewerkstelligen.
ervaren en bewust zijn van invloed van de ademhaling op de bekkenbodem
ervaren en bewust zijn van invloed van algehele (ont)spanning op het functioneren
van de blaas en de bekkenbodem
aanleren van ontspanningstechnieken
het kunnen toepassen van leefregels en adviezen
Blaastraining: zie opdracht 7.
Elektrotherapie voor de behandeling van OAB: Aangezien elektrostimulatie ook wordt
genoemd in de speerpunten van de behandeling, maar dit niet in een van de andere
opdrachten uitgeschreven kan worden beschrijf ik het hier, zie hieronder.
algehele mobiliteit en conditie (15) Aangezien ook conditionele factoren een rol lijken
te spelen zou ik hier zelf ook aandacht aan besteden, in de literatuur over therapie
kan ik dat echter niet terug vinden.
Kari Bø et al (35)
De theoretische basis voor de werking van ES bij OAB blijft onduidelijk. Ideeën hierover:
Is het de verandering in spieractiviteit van de BB gedurende de prikkeling van de
zenuw waardoor er automatisch inhibitie van de overactieve m. detrusor ontstaat?
Is het het leerproces waardoor de patiënt leert om de BB aan te spannen tijdens
de aandrang om een onwillekeurige contractie van de m. detrusor te voorkomen?
Is het de toename van de kracht van de BB die voor een betere inhibitie van de m.
detrusor zorgt
Ten aanzien van deze ideeën ontbreekt tot op heden de biologische verklaring. De toegepaste
interventies verschillen afhankelijk van het idee over de oorzaak van OAB en de weefsels die
men wil beïnvloeden (BB, detrusor of het perifere of centrale zenuwstelsel). Er wordt wel
geclaimd dat ES de inhibitiereflex van de m. detrusor stimuleert en de mictiereflex
onderdrukt, waardoor de OAB dysfunctie vermindert. De hypothese is dat ES de n. pudendus
activeert waardoor er een contractie optreedt van de BB en de externe urethrale sfincter. ES
van de BB veroorzaakt een reflexmatige contractie van de dwarsgestreepte para en peri-
urethrale spieren, gepaard gaand met een simultane reflex inhibitie van de m. detrusor. Deze
reciproke reactie is afhankelijk van een intacte reflexboog door het sacrale mictiecentrum,
dus de perifere innervatie van de BB moet in ieder geval deels intact zijn. Dit betekent dat als
er een toenemende stimulus op de zenuw plaatsvindt er een verbeterde contractie van de
spieren ontstaat resulterend in een meer efficiënte inhibitie van de detrusor.
Er wordt aangegeven dat er veel onduidelijkheden en verschillen zijn in de verschillende
Urge
Urine
incontinentie
bij
de
man/LB/8okt2009/v1.1
Pagina
20
van
45
Urge urine incontinentie bij de man
onderzoeken. Er is wel iets bewijs te vinden dat een intensief programma van poliklinische en
thuisbehandeling beter is dan geen of placebo behandeling. Er zijn onderzoeken geselecteerd
tot 2004 en er wordt aangegeven dat er tot dan geen onderzoeken zijn uitgevoerd waarbij er
gekeken is naar de meerwaarde van ES als toevoeging bij andere behandelopties. Daarbij is
gekeken naar de effecten van de behandeling bij vrouwen met OAB. Voor de effecten bij
mannen is er geen onderzoek voorhanden. Omdat we het hier hebben over invloed op het
zenuwstelsel en dit geen verschil maakt tussen mannen en vrouwen neem ik bij gebrek aan
beter de informatie over.
Klinische aanbevelingen:
ES zou zowel in de praktijk als thuis gegeven moeten worden
Er kan geen optimaal protocol worden aangeraden, maar als ES wordt gebruikt dan is het
advies om een intensief programma aan te bieden; qua parameters, aantal behandelingen
en duur van de therapie
Een protocol dat effectief bleek te zijn (Berghmans e.a. 2002, Fall & Madersbacher 1994) bestond
uit de volgende parameters:
Frequentie van 4-10 Hz.
Frequentie modulatie: 0,1 sec
Intensiteit: maximaal
Pulsduur: 200-500 µs
Bifasisch, duty circle 13 s 5/8
Stroomvorm: rechthoekig
Thuisbehandeling 2x 20 min/dag gecombineerd met een behandeling in de praktijk
van 1x30 min/week
Behandelingsduur: 3-6 maanden
Bij het gebruik van intravaginale probes wordt geadviseerd dit alleen te doen na inspectie
en inwendig onderzoek om de integriteit van het slijmvlies te kunnen onderzoeken en
complicaties van ES te kunnen voorkomen. Als men inwendig zou willen werken bij
mannen lijkt het mij derhalve logisch om ook dan alleen ES toe te passen na een inspectie
en inwendig onderzoek.
Follow-up wekelijks of vaker met training onder supervisie en individueel
Probeer zoveel mogelijk feedback te krijgen van de patiënt over de therapietrouw,
uitvoering, mogelijke bijwerkingen en complicaties. Mictiedagboeken zijn zinvol en
moeten regelmatig worden ingevuld om feedback te kunnen geven aan de patiënt en om
verbetering in de gaten te kunnen houden
Probeer apparatuur te gebruiken die gebruik registreren, om de patiënt te motiveren de
behandeling thuis daadwerkelijk uit te voeren.
Urge
Urine
incontinentie
bij
de
man/LB/8okt2009/v1.1
Pagina
21
van
45
Urge urine incontinentie bij de man
Haslam & Laycock (39)
Geven overeenkomstige parameters aan voor elektrotherapie bij OAB: bifasisch, 5-10 Hz,
200µS, gedurende 20 minuten.
Voorham (43)
Heeft in hoofdstuk 8 van haar proefschrift het directe effect van een eenmalige applicatie van
intravaginale ES (parameters 8 Hz, puls duur 1000 µseconden zonderpauze) op de blaasfunctie
kunnen aantonen met urodynamische parameters bij patiënten met symptomen van een
overactieve blaas. In hoofdstuk 7 van hetzelfde proefschrift heeft ze soortgelijke
urodynamische veranderingen kunnen aantonen tijdens een eenmalige applicatie van TENS
op zowel de n. tibialis als op de foramina S2-S4, bij dezelfde categorie patiënten. Of deze
bevindingen representatief zijn voor het klinische effect van intravaginale ES c.q. TENS bij
deze patiënten moet nog opgehelderd worden.
NVU-richtlijn(25)
Anale of vaginale elektrische stimulatie van de bekkenbodem veroorzaakt een excitatie van
motorische en sensorische vezels van de n. pudendus, een contractie van de m. levator ani
en de urethrale en anale sfincters en tegelijkertijd, via de sacrale mictiereflex, een inhibitie
van de detrusor. Deze inhibitie verloopt via afferente en efferente zenuwvezels en via spinale
reflexen vanuit het sacrale mictiecentrum. Er zijn twee manieren om te stimuleren: acute
maximale stimulatie (1 tot 2 maal per week gedurende 20 minuten) en chronische stimulatie
met lage intensiteit (dagelijks thuis gedurende 20 minuten met een interval van ten minste 6
uur). Complicaties van elektrotherapie zijn: spiervermoeidheid en in zeldzame gevallen
weefselbeschadigingen. Contra-indicaties voor elektrotherapie zijn: aanwezigheid van een
pacemaker en lokale ontstekingen (m.b.t. de man: proctitis).
Conclusie: in de praktijk zou ik me houden aan het protocol zoals beschreven door
Berghmans e.a. 2002 en Fall & Madersbacher 1994. Dit komt ook overeen met de informatie
van de opleiding. De andere auteurs geven een zelfde richting aan maar zijn minder
specifiek. Ik zou in eerste instantie beginnen met blaastraining. Als dit niet of onvoldoende
effect heeft zou ik in eerste instantie de niet-invasieve methode (stimulatie n. tibialis en/of
dermatomen S2-S4) gebruiken en pas in tweede instantie de invasieve behandelmethode. Ik
kan me ook voorstellen dat ik al in eerste instantie met elektrostimulatie zou beginnen als
men een zeer moeilijk te onderdrukken urge gevoel heeft in combinatie met urineverlies, om
zo snel mogelijk een positieve verandering teweeg te brengen.
Urge
Urine
incontinentie
bij
de
man/LB/8okt2009/v1.1
Pagina
22
van
45
Urge urine incontinentie bij de man
Therapie heeft geen effect: voor blaastraining zou gelden dat als het binnen 3 weken
geen effect heeft (35) je verder moet kijken. Ik vind dit vrij snel om effect te bereiken,
zeker als men al langere tijd klachten heeft. Er dient toch verandering van gedrag op
te treden en ik trek hier zelf toch snel minimaal 3 tot 6 maanden voor uit
Indien het resultaat van de fysiotherapeutische behandeling onbevredigend is, verwijst
de fysiotherapeut de patiënt terug naar de verwijzer met een eventueel advies om
door te verwijzen naar andere disciplines (psycholoog, seksuoloog, diëtist,
continentieverpleegkundige, manueel therapeut).
Aan het eind van de behandeling en zo nodig tussentijds vindt er schriftelijke rapportage
plaats naar de verwijzer. Altijd in overleg met de patiënt. (zie opdracht 11)
8 Oefentherapie
Afhankelijk van wat er uit de anamnese en het onderzoek is gekomen, heeft men te maken
met onderactiviteit, overactiviteit of disfunctioneel gebruik van de bekkenbodem.
Ten aanzien van de bekkenbodem geldt bij een urge patiënt dat de tonus goed moet zijn, de
patiënt over voldoende kracht van de bekkenbodem moet beschikken in combinatie met
uithouding om de mictie reflex terug te dringen en om het toilet tijdig te bereiken bij hoge
nood. Aangezien we juist bij deze klachten ook vaak een overactiviteit zien, moet je hier alert
op zijn. Bovendien heeft deze groep patiënten vaak een zeer slecht lichaamsbesef en zal daar
ook een belangrijk deel van de oefeningen op gericht moeten zijn. Als eerste zou ik daarom
aandacht besteden aan bewustwording van de bekkenbodem en omgeving, waarbij aandacht
voor het vinden van de bekkenbodem en het gevoel van aanspannen, vasthouden en
ontspannen. Dit na uitgebreide informatie en voorlichting over de bekkenbodem. Vervolgens
zal er aandacht moeten zijn voor het uithoudingsvermogen van de bekkenbodem om urge te
kunnen onderdrukken, waarbij de oefeningen gericht zijn op het versterken van met name de
slow twitch vezels. Vervolgens moet er ook aandacht zijn voor algehele ontspanning en van
de bekkenbodem en omliggende spieren in het bijzonder. Dit laatste om een goed verlopende
mictie zonder persen te kunnen waarborgen en een beter lichaamsbesef te creëren. Als deze
vaardigheden zijn aangeleerd kan men overgaan op blaastraining.
Urge
Urine
incontinentie
bij
de
man/LB/8okt2009/v1.1
Pagina
23
van
45
Urge urine incontinentie bij de man
Toepassen in die houding en situatie die voor de patiënt het veiligst voelt, variabelen kunnen
zijn:
- Bij het toilet
- Buiten het toilet
- Voor het toilet
- In de huiskamer
- Zonder/met mensen in de buurt
- In zit
- In stand
- Tijdens bewegen
- Als dit in de thuissituatie lukt beginnen met ontspannen situaties buitenshuis
- Met/zonder gebruik van opvangmateriaal
Als mensen veel buitenshuis functioneren deze situaties inventariseren en opbouwen:
Is er sprake van veiligheid, bekendheid met het probleem van de patiënt in de
werksituatie/hobby’s?
Actie therapeut: benoemt wat er gevoeld werd en bespreekt dit met de patiënt.
5. Uitgangshouding: Stand
Instructie:
o Voel de beide voeten op de grond staan, steun op de hele voetzool. Knieën losjes,
niet in het slot. Kantel het bekken naar voren en naar achteren (de handen op de
onderbuik en handrug van de andere hand net boven de bilspleet.) Voel de
kwaliteit van bewegen, gemakkelijk of wat stug, wanneer voel je aan- en
ontspanning van de buik- bil- en bekkenbodemspieren?
o Stop met bewegen en span afwisselend rustig de buik- bil- en bekkenbodem aan.
o Specifiek de bekkenbodem, trampolineoefening, nadruk op voor en achterzijde.
Mocht er geen bewustwording optreden dan kan er gebruik gemaakt worden van andere
tactiele en visuele prikkels, zoals het zitten op een warme pakking, een zitzak met
kersen, ribbeltjes etc., het oefenen voor een spiegel in kortlig met de benen iets
gespreid en een spiegel aan het voeteneind of gebruikmakend van myofeedback.
Urge
Urine
incontinentie
bij
de
man/LB/8okt2009/v1.1
Pagina
25
van
45
Urge urine incontinentie bij de man
bekken en in staat is een bekkenbodemcontractie aan te houden terwijl hij langzaam
en ontspannen naar het toilet loopt (52). Voordat de patient met aangespannen
bekkenbodem ontspannen kan lopen zal hij in makkelijker uitgangshoudingen de
bekkenbodem in combinatie met andere spieren moeten leren aanspannen. Het
spreekt voor zich dat hier oneindig mee gevarieerd kan worden. Hieronder volgen een
aantal mogelijkheden.
Liftoefening:
Uitgangshouding: kortlig, zijlig, zit
Instructies: De patiënt moet goed de verschillende niveaus leren voelen.
o Eerst de bekkenbodem helemaal loslaten = begane grond
o Span de bekkenbodem licht aan (juist voelbaar) = 1e verdieping
o Span wat harder aan (duidelijker voelbaar) = 2e verdieping
o Span maximaal aan = zolder
o Ontspan gedeeltelijk = 2e of 1e verdieping
o Ontspan volledig = begane grond
o Probeer nog meer los te laten, lichte pers = kelder
ABBA oefening:
Uitgangshouding: bij voorkeur zit op een harde ondergrond, omdat dan duidelijk verschil
gemaakt kan worden tussen de bekkenbodem en de bilspieren.
Instructie:
o Eerst de Anus aanspannen
o Dan Billen aanspannen
o Dan de Billen los
o en dan pas Anus los.
Uitgangshouding: Kortlig
Instructies:
o Bekkenbodem aanspannen, begin niet direct op het hoogste niveau,
bekken kantelen, bekken los, bekkenbodem los. Had de patiënt de
bekkenbodem nog op het gevraagde niveau vast?
o Bekkenbodem vast, bekkenkantelen, navel krachtig intrekken. In
omgekeerde volgorde loslaten.
o Bekkenbodem intrekken, bekken kantelen, navel intrekken, billen samen
knijpen. In omgekeerde volgorde loslaten.
Uitgangshouding: Ruglig
Instructie:
Gestrekte benen. Bekkenbodem aanspannen, voeten in dorsaalflexie voeten los,
bekkenbodem los.
Uitgangshouding: Kortlig:
Instructie:
o Bekkenbodem vast, 1 gebogen been optillen, neerzetten, bekkenbodem los.
Als dit lukt kunt u de patient beide benen afwisselend een aantal malen laten
optillen met aangespannen bekkenbodem.
o Zelfde oefening maar met gestrekte benen.
o Gestrekte benen. Bekkenbodem vast, met gestrekt been rondjes draaien, been
neerleggen, bekkenbodem los.
Uitgangshouding: zit
Instructie:
o Bekkenbodem vast, dorsaalflexie voeten, voeten los, bekkenbodem los.
Urge
Urine
incontinentie
bij
de
man/LB/8okt2009/v1.1
Pagina
26
van
45
Urge urine incontinentie bij de man
o Bekkenbodem vast, benen heffen, benen neerzetten, bekkenbodem los.
o Bekkenbodem vast, voeten van zich af duwen, loslaten, bekkenbodem los.
o Bekkenbodem vast, voeten van zich af duwen, met de armen aan iets trekken,
armen los, voeten tos, bekkenbodem los.
Uitgangshouding: Stand
Instructie:
o Bekkenbodem vast, diepe kniebuiging maken, opkomen, bekkenbodem los. Benen
bij elkaar benen naar buiten gedraaid.
o Bekkenbodem vast, 1 been optillen, terug zetten, bekkenbodem los.
o Door de m. obt.internus aan te spannen samen met de gluteaal musculatuur kun
je een extra krachtige contractie geven. Vooral goed te gebruiken als de patiënt
het gevoel heeft dat het mis gaat
o Bekkenbodem vast, stukje lopen met aangespannen bekkenbodem.
o N.B. de oefeningen in stand kun je ook op een oefentol doen.
Uitgangshouding: Kortlig
Instructie: Bekkenbodem aanspannen, onderbuik intrekken, therapeut geeft weerstand
tegen abductîe-endorotatie van de knieën. De weerstand nu langzaam af laten nemen
terwijl de patiënt de spanning handhaaft.
Ademhaling:
Urge
Urine
incontinentie
bij
de
man/LB/8okt2009/v1.1
Pagina
29
van
45
Urge urine incontinentie bij de man
8.5 Blaastraining
Blaastraining is een gedragsmatige aanpak en bestaat uit verschillende onderdelen
(25,28,35,39,44):
1. Patiënten voorlichting
2. Aanleren van nieuwe vaardigheden, zoals ontspannen van de bekkenbodem, contractie
van de bekkenbodem, urge-controle strategieën, urge-onderdrukkings technieken.
3. Gebruikmaken van een mictie schema, waarbij de mictie-intervallen langzaam groter
worden.
4. Positieve reïnforcement technieken gegeven door een professional.
5. Gedragsmatige leefstijlveranderingen zoals gewichtsverlies en vocht en dieetmaatregelen.
Algemeen:
Blaastraining en gedragsmatige therapie zijn veel gebruikte interventies die de controle over
de blaas verbeteren door de blaasgewoonten te veranderen en door het aanleren van nieuwe
vaardigheden. Het is bruikbaar voor zowel urge als stress incontinentie en wordt ondersteund
door een overvloed aan bewijs van hun werkzaamheid. Hoewel de meerderheid van de
patiënten niet genezen door deze behandelingen, kunnen de meesten een significante
verbetering bereiken van hun incontinentie. Dit maakt het een redelijke eerste lijn
benadering van de behandeling van mannen en vrouwen van alle leeftijden. (39).
Sommige interventies zoals mictietraining en gedragstraining richten zich op het veranderen
van de blaasfunctie. Andere therapieën richten zich op het verbeteren van de
bekkenbodemfunctie of op leefstijlveranderingen. Wat ze allemaal gemeenschappelijk hebben
is dat ze de controle over de blaas verbeteren door het gedrag van de patiënt te veranderen
of door het aanleren van nieuwe vaardigheden. In de praktijk bestaan de meeste
gedragstherapieën uit verschillende componenten die afgestemd worden op de behoefte van
de individuele patiënt.
Allen hebben tot doel het blaasgedrag te veranderen of te beïnvloeden(39).
Het doel van blaas training is het doorbreken van de cirkel van urgency en frequency,
gebruikmakend van consequente, groeiende mictie intervallen. Een van de meest belangrijke
onderdelen van blaastraining is dat het de mictie loskoppelt van aandrang. Klokplassen i.p.v.
plassen als reactie op aandrang, verzwakt de urge-mictierespons.(39)
Blaastraining kan zowel klinisch als poliklinisch worden toegepast afhankelijk van de
mogelijkheden (35).
Als er na 3 weken geen verbetering is door de blaastraining, dan moet er een
herevaluatie plaatsvinden en andere therapie opties worden overwogen.
Blaastraining kent geen nadelige gevolgen en kan veilig worden gebruikt als eerste
behandeling van OAB bij vrouwen. Ondanks het feit dat het ook bij mannen kan werken is
er onvoldoende bewijs voor het gebruik (35).
Als er een klinisch programma wordt toegepast wordt een strakker schema met dagelijkse
aanpassing van het mictie-interval aanbevolen (35).
(39)Verschillende klinische series hebben het nut aangetoond van blaastraining. De meest
uitgesproken studie is een RCT die een gemiddelde vermindering van de
frequency van incontinentie van 57% aangaf bij oudere vrouwen. In deze trial werd door
blaastraining niet alleen de incontinentie door detrusor overactiviteit verminderd, maar ook
de incontinentie in relatie tot sfincter insufficiëntie. Dit kwam waarschijnlijk doordat de
patiënten een groter bewustzijn verkregen over de blaasfunctie of doordat het uitstellen van
de mictie de bekkenbodemactiviteit verbeterde.
Ad.1 Voorlichting
Patiëntenvoorlichting moet bestaan uit informatie over werkingsmechanisme van
de blaas, vochtintake en achtergrond van de aandoening. Hierbij hoort ook uitleg
over de invloed van stress en methoden om de urgency te controleren zoals
afleiding, ontspanningstechnieken en bekkenbodemcontracties (28,35)
Urge
Urine
incontinentie
bij
de
man/LB/8okt2009/v1.1
Pagina
31
van
45
Urge urine incontinentie bij de man
Ad 3. Het mictieschema
Patiënten die vaak urge ervaren reageren hier meestal op door ook vaak naar het toilet te
gaan. Dit verlicht onmiddellijk het urge gevoel maar veroorzaakt ook een frequentere
urgency. Als een frequente mictie eenmaal een gewoonte is geworden, is het vaak moeilijk
om dit te doorbreken en kan het leiden tot een verminderderde functionele blaascapaciteit,
een verminderd vermogen om aandrang te controleren, blaasoveractiviteit en urge-
incontinentie. Een benadering om deze cirkel te doorbreken is de patiënt een mictie-schema
aan te bieden gebruikmakend van blaastraining. Doel: minder frequente mictie en ruimere
plasvolumes
Men moet de patiënt zelf zijn mictiegedrag laten bijhouden door gebruik te maken van
een mictiedagboek (zie voor voorbeeld hieronder). Zo kan de hulpverlener zien of de
patiënt het schema vol kan houden, vooruitgang evalueren en beslissen of het mictie-
interval kan worden veranderd. Ook de patiënt krijgt zodoende een duidelijker beeld van
gedrag, en vooruitgang.
Dit mictiedagboek wordt met de patiënt besproken en er wordt een mictie-interval
uitgekozen o.b.v. het langste tijdsinterval tussen 2 micties dat voor de patiënt nog
comfortabel is. De instructie aan de patiënten is om ‘s ochtends vroeg te gaan plassen,
dan volgens het afgesproken interval en ’s avonds voor het naar bed gaan.
Langzamerhand wordt het interval vergroot.
Hulpverleners moeten minimaal wekelijks de vooruitgang bijhouden, beslissingen nemen
t.a.v. aanpassingen aan het schema en gebruik maken van positieve reïnforcement (35).
De ICI raadt aan dat de training begint met een start interval tussen de micties
gebaseerd op de mictiefrequentie bij aanvang van de behandeling. Meestal is dit een 1-
uur interval overdag, maar soms is een kleiner interval noodzakelijk. Het schema wordt
met 15-30 minuten per week opgebouwd afhankelijk van het volhouden van het
Urge
Urine
incontinentie
bij
de
man/LB/8okt2009/v1.1
Pagina
32
van
45
Urge urine incontinentie bij de man
voorgeschreven schema. Hierbij wordt gekeken naar:
minder frequente incontinentie,
minimale onderbrekingen van het opgegeven mictieschema
de controle van de patiënt over de urgency.
Verhogen pas als de patiënt zich 3 dagen comfortabel voelt met het huidige schema
(39)
Het uiteindelijke doel is dat de patiënt 6 tot 8 keer per 24 uur naar het toilet gaat voor
een mictie. Als we uitgaan van 8 uur slapen en men 0-1x ’s nachts naar het toilet gaat,
komt dit overdag neer op een toiletbezoek elke 2 ½ tot 3 uur.
Stap 1 Bekijk samen met de patiënt het mictiedagboek. Geef aandacht aan de mictie-
intervallen en de verschillen hierin.
Stap 2 Bepaal samen met de patiënt die mictie-interval waarbij de patiënt zich nog goed
voelt.
Stap 3 Instrueer de patiënt om zijn blaas te legen op de volgende momenten:
’s ochtends vroeg
Gedurende de dag als het afgesproken tijdsinterval voorbij is gegaan
’s avonds voor het naar bed gaan
Stap 4 Leer de patiënt coping technieken aan voor als er urge optreedt voordat het
afgesproken interval voorbij is gegaan:
Afleiding door een andere taak op zich te nemen die wel mentaal maar niet
fysiek belastend is (bijv. lezen, een vriend bellen, een brief schrijven, een
actielijstje maken)
Diepe ademhaling en ontspanning
Gebruikmaken van het opzeggen van positieve overtuigingen (bijv. “Ik heb de
controle”, “ik kan wachten tot het tijd is om te gaan”)
Urge-onderdrukkingstechniek door gebruik te maken van een aanspanning van
de bekkenbodem om de blaas te ontspannen
Stap 5 Vergroot langzamerhand het mictie-interval. Als de patiënt zich minimaal 3 dagen
comfortabel voelt met het afgesproken interval, verhoog het dan met 15-30
minuten afhankelijk van het vertouwen en de ervaring van de patiënt.
Ad 4. Positieve reïnforcement
Hulpverleners moeten minimaal wekelijks gebruik maken van positieve reïnforcement
(35).
De meeste patiënten zijn volhoudend in de overtuiging dat als je moet, je ook moet
gaan. Ook is men er vaak van overtuigd dat men hier geen controle over heeft. Om maar
een poging te wagen de mictie uit te stellen door gebruik te maken van de urge–
onderdrukkingstechniek moeten patiënten deze (negatieve)overtuigingen eerst loslaten.
Wanneer een patiënt aarzelt deze techniek toe te passen kunnen ze worden
aangemoedigd dit eerst in een veilige omgeving en met gebruik van omvangmateriaal te
oefenen om vervelende situaties te voorkomen. Elke positieve verandering inclusief een
gedeeltelijk succes moet worden gezien als vooruitgang. Als patiënten controle hebben
ervaren, kan deze ervaring gebruikt worden om hun “je moet als je moet” overtuiging los
te laten. “Als je moet, moet je niet gaan” is een bruikbare affirmatie voor patiënten om
te gebruiken bij urge problematiek. Je maakt dus gebruik van affirmaties die de controle
van de patiënt benadrukken. Voorbeelden: “ik heb de controle over mijn blaas”, “ik kan
wachten tot het tijd is om te gaan”. Het is dus belangrijk om de negatieve affirmaties
boven tafel te krijgen, de patiënt hier bewust van te maken en deze door positieve te
vervangen.
Ad 5. Leefstijlveranderingen
Drinkgewoonten aanpassen (39)
• Veranderingen in het type drank:
Het effect van de blaastraining kan worden vergroot door ook de vermindering
Urge
Urine
incontinentie
bij
de
man/LB/8okt2009/v1.1
Pagina
33
van
45
Urge urine incontinentie bij de man
van cafeïne toe te voegen bij personen die meer dan 100 mg cafeïne per dag tot
zich nemen (35).
Van het opheffen van cafeïne uit het dieet is bewezen dat het zowel stress als
urge verbetert. Veel patiënten zien er in het begin tegen op om hun
cafeïnedrankjes niet meer te nemen, maar ze zijn vaak wel te overtuigen om het
enkele dagen uit te proberen, zoals 3-5 dagen. Als ze verlichting ervaren van hun
symptomen, zijn ze vervolgens vaak meer gemotiveerd om cafeïne uit te sluiten
van hun dieet. Voor patiënten die uit routine meer dan 1 cafeïne drank per dag
drinken, moet het afbouwen langzaam gebeuren en kan het een optie zijn om
decafeïne en cafeïnedranken af te wisselen om afkickverschijnselen tegen te gaan.
Hoewel er weinig gegevens zijn over de rol van suikervervangers en andere
irriterende stoffen voor de blaas (cacao, citrusvruchten, tomaten, druiven, sterk
gekruid eten, alcohol (31)) zijn er klinische gevallen bekend waarbij deze stoffen
de incontinentie leken te verergeren en afname van het gebruik een klinische
verbetering liet zien.
• Veranderingen in hoeveelheid:
Beperken van de vochtinname:
In bepaalde situaties: Veel patiënten met incontinentie proberen hun
symptomen onder controle te houden door hun vochtinname te beperken op
bepaalde momenten van de dag als ze verwachten niet de beschikking te
hebben over een toilet of als ze bang zijn ongewild urine te verliezen. Dit kan
een heel effectieve strategie zijn.
Als patiënten een abnormaal hoge hoeveelheid vocht tot zich nemen
(resulterend in meer dan 2000ml uitscheiding per 24 uur) is beperken van de
vochtinname een toepasselijke maatregel en kan dit bijdragen aan het
verminderen van het urineverlies. Soms hebben mensen hun vochtinname
expres verhoogd in een poging hun nieren door te spoelen of om gewicht te
verliezen. Bij anderen is het een gewoonte. In deze gevallen, kan het
verminderen van de overmatige vochtinname de problemen met plotselinge
volheid van blaas verbeteren en helpen in het verminderen van urgency,
frequency en UIC.
Verbeteren van de vochtinname: Er zijn echter ook patiënten die hun totale
vochtinname beperken, waardoor ze het risico lopen uit te drogen. Ondanks het
feit dat het tegen het gevoel van de patiënt indruist, is het goed om de patiënten
te stimuleren om minstens 1500ml vocht tot zich te nemen per dag. Een
bruikbare strategie om patiënten te stimuleren om zich aan dit advies te houden
is om aan te geven dat geconcentreerde urine sterker geurt dan verdunde urine.
Patiënten met incontinentie zijn meestal erg gevoelig voor het eventuele ruiken
van de urine en zijn blij met een suggestie om dit te verminderen.
Gewichtsafname (39) Obesitas is een toenemend gezondheidsprobleem wat ook een
vastgestelde risicofactor is voor incontinentie voor urine. Er is enige literatuur die een
significante verbetering laat zien van de incontinentie bij maar 5% gewichtsafname bij
vrouwen. Aangezien een zodanig kleine mate van gewichtsverlies bereikbaar is voor veel
vrouwen met overgewicht, bevelen meer en meer dokters gewichtsafname aan als
onderdeel van de gedragsmatige aanpak. (39). In hoeverre dit ook doorgevoerd kan
worden voor mannen is niet duidelijk, hoewel mij dit wel logisch lijkt.
Urge
Urine
incontinentie
bij
de
man/LB/8okt2009/v1.1
Pagina
34
van
45
Urge urine incontinentie bij de man
9 Adviezen
Afhankelijk van de grootste klacht of oorzaak van de klacht heb ik verschillende stencils om
aan de patiënt mee te geven (zie bijlagen). Grofweg zal ik de volgende adviezen geven:
voldoende drinken 1,5 tot 2 liter
op tijd/regelmatig(volgens het opgegeven schema) naar het toilet gaan
hou een mictiedagboek bij (zie bijlagen)
cafeïne (koffie, cola, zwarte thee) en nicotine zoveel mogelijk vermijden (zie
opmerking bij voorlichting over andere irriterende stoffen)
ontspannen toilethouding; ga op het toilet zitten, zie verder patiënteninformatie
hieronder
probeer zo rustig mogelijk uit te plassen
zorg ook voor een regelmatige stoelgang en eet daarvoor regelmatig en vezelrijk
werk aan uw fysieke conditie
zorg voor regelmatige (algehele) ontspanning
doe de oefeningen c.q. de ontspanningsoefeningen elke dag, om zo snel mogelijk
controle te krijgen over de klachten. Zie voor opbouw, frequentie etc. opmerking bij
opdracht 7
als ES wordt toegepast dan zou ik de patiënten ook een apparaat voor thuis laten
aanschaffen zodat ze optimaal effect kunnen hebben van de therapie
P.m. Wat ik me weer meer bewust ben geworden en nog uit wil gaan proberen in de therapie
is de opmerking van Heesakkers(28) dat wiebelen van de ene op de andere voet al zelf
toegepaste neuromodulatie is. Dit zou betekenen dat je de patiënt met urgeklachten niet
moet adviseren te gaan zitten, maar juist moet adviseren zijn benen te laten gebruiken, een
combinatie is natuurlijk ook mogelijk (zitten en benen aanspannen). Ook Bø geeft dit aan,
maar in de adviezen voor de patiënt heb ik het niet teruggevonden en ik neem het daarom
hier nog niet op in de adviezen en oefenstof.
Urge
Urine
incontinentie
bij
de
man/LB/8okt2009/v1.1
Pagina
35
van
45
Urge urine incontinentie bij de man
Bijlagen: patiënten informatie
1. 'Klokplassen' Niet de blaas moet aangeven wanneer u naar het toilet moet, maar uzelf:
samen met de therapeut heeft u aan de hand van uw plasschema de voor u op dit
moment beste tijd afgesproken tussen 2 plassen in. Als u bijvoorbeeld steeds om het uur
naar het toilet moet, begint u door om de 50 minuten te gaan (kookwekker zetten). Dat
kunt u zeker. Lukt dit een dag goed, ga dan de volgende dag om het uur. Als dat goed
gaat, verleng dan de tijd tussen twee plassen opnieuw met 10 minuten. Na een paar keer
uitstellen zult u merken dat u steeds grotere sprongen in de tijd kunt nemen. Let op dat u
goed uitplast en denk aan uw ontspannings- en bekkenbodemspieroefeningen. Manieren
om de aandrang om te plassen uit te stellen als u niet op het toilet bent, de zogenaamde
urge-onderdrukkingstechnieken:
- Zoek afleiding, ga een boek lezen, een vriendin bellen
- Probeer te ontspannen
- Ga op een harde stoel zitten over een stevig opgerolde handdoek. Hierdoor ontstaat er
druk op de bekkenbodem.
- Als je blaas samentrekt en je krijgt een bijna onbedwingbare drang om te plassen,
span de bekkenbodem dan rustig aan. Door het aanspannen van de bekkenbodem
wordt er een seintje naar de blaas gestuurd om deze te kalmeren, waardoor de
aandrang minder wordt of zelfs verdwijnt.
2. Beheers de plasreflex Probeer als u op het toilet zit de plas 5 tellen op te houden door
de bekkenbodem langzaam aan te spannen. U bepaalt heel bewust wanneer u wilt
Urge
Urine
incontinentie
bij
de
man/LB/8okt2009/v1.1
Pagina
36
van
45
Urge urine incontinentie bij de man
plassen. Door de bekkenbodemspieren te ontspannen zal de blaasspier aanspannen en zal
de plas beginnen. Lukt dit dan probeert u het 10 tellen. U zult merken dat u de blaas
weer de baas wordt. Zorg dat u doorademt en verder zo ontspannen mogelijk zit op het
toilet. Heeft U een dag een inzinking, wanhoop dan niet. Het beheersen van je blaas gaat
immers met vallen en opstaan.
3. Stromend water Wanneer u merkt dat u naar het toilet moet als u water hoort lopen,
dan kunt u dit op de volgende manier proberen af te leren. Het klokplassen is u een paar
keer gelukt. Nu draait u het kraantje van de wastafel open en probeert, terwijl u op het
toilet zit, de plasreflex 5 tellen uit te stellen. Lukt dit, dan probeert u dit vervolgens tien
tellen uit te stellen. U zult na een paar weken merken, dat u geen last meer hebt van
stromend water.
4. Douchen Kunt u onder de douche uw urine niet ophouden, probeer dan het volgende.
Ga douchen als uw blaas niet al te vol is. Probeer de plas op te houden. Ook nu geldt:
lukt het niet meteen, probeer het dan de volgende dag opnieuw tot u wel de controle
heeft. Als u dit beheerst kunt u het moeilijker maken door een bekertje koud water over
de onderbenen te gieten.
5. Verleg uw grenzen Zoals u uit het vorige wel begrepen heeft, is angst vaak de
oorzaak van aandrangincontinentie. Als u merkt dat u weer wat beheersing over uw
eigen blaas krijgt, kunt u uw grenzen gaan verleggen. Gaat u altijd als u de deur uit
moet naar het toilet, probeer dit dan een keer niet te doen. Begin makkelijk. U loopt
bijvoorbeeld even naar de schuur. Zeg tegen uzelf dat het onzin is om nu naar het tollet
te gaan, want als u thuis was gebleven, was u ook niet gegaan. Lukt dit en krijgt u meer
vertrouwen, dan kunt u de grenzen gaan verleggen door bijv. even naar uw buurvrouw
te lopen. Niet naar het toilet gaan. De volgende stap kan zijn dat u naar een winkel in de
buurt gaat. Niet meteen alle boodschappen doen! Lukt het u om uw grenzen te
verleggen dan zult u merken dat u weer vertrouwen krijgt in uw eigen blaas. Er zijn ook
mensen die het bij thuiskomst niet meer op kunnen houden. Dit kan worden verbeterd
door in gedachten het eindpunt' te verleggen, door tijdens het naar huis gaan
bijvoorbeeld niet te denken: 'als ik het maar kan ophouden tot ik thuis ben' ..... maar: 'ik
wil het ophouden tot ik op het toilet zit'. Het toilet is doorgaans maar enkele meters
verder dan de voordeur en het kost slechts enkele seconden meer om daar te komen.
Het 'idee' de veilige haven bereikt te hebben bij de voordeur, doet op de deurmat een
ontremming plaatsvinden. De patiënt moet leren nog even langer (tot op het toilet) te
blijven remmen, pas dán mag er ontspannen worden.
Valt u een keer terug? Dat is heel normaal; iets afleren gaat met vallen en opstaan. Laat
niet de moed zakken en probeer het de volgende dag opnieuw.
Bij patiënten waarbij het drinken het grootste probleem is geef ik de volgende folder mee
Drink genoeg: bij voorkeur 2 liter, maar minimaal 1 ½ liter per dag. Drink meer als het
warm is of als u heeft gesport. Als u ‘s nachts op moet staan om te plassen, dan mag u in de
loop van de avond wat minder gaan drinken, maar zorg wel dat u bovenstaande hoeveelheid
per dag evengoed haalt.
Relax! Pers niet bij het plassen of bij de ontlasting. Ga bij voorkeur zitten op het toilet en
blijf er niet boven hangen!
Urge
Urine
incontinentie
bij
de
man/LB/8okt2009/v1.1
Pagina
37
van
45
Urge urine incontinentie bij de man
I ndien u klachten heeft van de blaas, verminder dan uw alcoholische dranken en dranken
waarin cafeïne zit (zwarte thee, koffie, veel koolzuurhoudende dranken) die er voor kunnen
zorgen dat uw klachten erger worden. Als u vaak last heeft van blaasontstekingen probeer
dan eens cranberry sap of capsules te gebruiken, hiervan is bewezen dat het een preventieve
werking heeft op blaasontstekingen.
Nooit naar het toilet gaan om te plassen “voor het geval dat”. Ga alleen als u aandrang om
te plassen hebt en als er een ongeveer 2 tot 3 uur verstreken is sinds uw vorige toiletgang.
Uw doel, ervan uitgaand dat u gemiddeld 2 liter drinkt, is terug te gaan naar een normale
plasfrequentie van 6 à 8 keer per dag. De blaas moet in staat zijn 300-500ml te bevatten,
voordat er een lediging plaatsvindt. Het eerste gevoel van vulling ontstaat meestal als de
blaas maar half gevuld is, minimaal bij 150 ml. Probeer wel regelmatig naar het toilet te gaan
voor de ontlasting en stel de ontlasting nooit uit bij aandrang en voorkom obstipatie.
Ken de symptomen waarbij u hulp moet zoeken. Als u last hebt van urineverlies, pijn hebt
bij het plassen of als er bloed bij de urine zit, ga dan naar de huisarts.
Als u zich aan deze adviezen houdt kunt u ook in de toekomst blaasproblemen voorkomen.
In de praktijk blijkt dat veel mensen zich niet de tijd gunnen om rustig naar het toilet te
gaan. Verkeerd zitten, niet goed uitplassen en persen bij het plassen, zijn de meest
voorkomende fouten.
Hieronder volgen een aantal adviezen die u zich gemakkelijk eigen kunt maken. Daarmee
kunt u snel een aantal problemen voorkomen zoals bijvoorbeeld een blaasontsteking en heel
veel naar het toilet moeten.
Neem altijd de tijd om naar het toilet te gaan. Hoe rustiger, hoe effectiever! Hoe beter uw
blaas of darm geleegd is, hoe langer het duurt voordat u weer naar het toilet moet.
De plas kan soms best even uitgesteld worden. Als u het drinken van ongeveer 1½ tot 2 liter
mooi verdeelt over de dag zult u ongeveer 6 tot 8 keer per etmaal plassen. In een gezonde
volwassen blaas past normaal gesproken 300 tot 500 cc. Een en ander hangt af van wat de
blaas is gewend.
Aandrang voor ontlasting uitstellen betekent vaak dat de aandrang verdwijnt en voorlopig
niet meer terugkomt. Dat kan leiden tot verstopping.
Ga altijd goed op het toilet zitten. Dat betekent dat u goed op de bril gaat zitten en niet op
het voorste puntje of dat u boven de bril blijft hangen. Zorg dat uw voeten plat op de grond
kunnen steunen. Bij kinderen of bij kleine volwassenen is het raadzaam een voetenbankje of
opstapje te gebruiken. Wanneer u alleen met uw tenen kunt steunen ontstaat er veel
spierspanning in de benen en de bekkenbodem en zal het plassen en /of ontlasten bemoeilijkt
worden.
Het plassen
Urge
Urine
incontinentie
bij
de
man/LB/8okt2009/v1.1
Pagina
38
van
45
Urge urine incontinentie bij de man
Ga goed rechtop op het toilet zitten, de voeten op de grond, de handen liggen op de
bovenbenen. De kleding goed naar beneden. Doordat u rechtop zit maakt de plasbuis
géén knik en loopt de urine er beter uit.
Het ontlasten
Voldoende drinken (1½ tot 2 liter) en een vezelrijke voeding houden de ontlasting
zacht genoeg om deze zonder veel moeite kwijt te raken.
Wilt u weten of u voldoende vezels gebruikt doe dan de test op www.vezeltest.nl.
Eet rustig en kauw uw voedsel goed.
Probeer ongeveer 10 minuten na het eten naar het toilet te gaan voor de ontlasting, door het
eten en kauwen zijn de darmen aangezet tot actie en gaat het ontlasten vaak makkelijker.
Wanneer u drang tot ontlasting voelt, gaat u direct naar het toilet.
Ga rechtop op het toilet zitten, de voeten op de grond, de rug iets bol, de kleding goed
naar beneden.
Urge
Urine
incontinentie
bij
de
man/LB/8okt2009/v1.1
Pagina
39
van
45
Urge urine incontinentie bij de man
Omdat er sprake kan zijn van zowel over- als onderactiviteit van de bekkenbodem is het
belangrijk om voor aanvang van de therapie hier duidelijkheid over te verkrijgen.
Ook het verschil in een slow twitch en fast twitch aanspanning is essentieel voor de therapie
bij urgeklachten. Dit kan je alleen inwendig onderzoeken, waardoor inwendig onderzoek
essentieel is bij het onderzoek van de man met urgeklachten. De mate van kracht en controle
kan bepalend zijn voor de vorm van therapie die je geeft. Is de bekkenbodem kracht afwezig
dan zul je wellicht eerder met elektrotherapie gaan werken dan wanneer de
bekkenbodemkracht normaal is, waarbij er dan wellicht meer sprake is van coördinatie
problemen en je er voor kiest om de therapie te ondersteunen met biofeedback. Zonder een
gedegen inwendig onderzoek ben je niet in staat om hier gerichte keuzes in te maken.
Daarnaast kan het zijn dat je bepaalde zaken over het hoofd ziet als je niet inwendig werkt.
Mannen met urgency hebben vaak een niet werkende beleving bij aandrang; ze haasten zich
naar het toilet en hebben niet het gevoel dat ze invloed kunnen uitoefenen op de aandrang.
Biofeedback kan dan een goede aanvulling zijn op de behandeling. Ook bij het
bewustwordingsproces en aanleren van ontspanning kan biofeedback een meerwaarde
hebben. Daarnaast wordt aangegeven dat elektrotherapie de blaascontracties kan sederen
(28,35,39). Aangezien er in de behandeling dus gebruik gemaakt kan worden van myofeedback
en/of elektrotherapie moet je wel weten of dat kan en of er geen contra-indicaties (infecties,
huidproblemen etc.) zijn, dit kan je alleen maar goed onderzoeken door inwendig bezig te
zijn. Aangetoonde meerwaarde is in de literatuur niet eensluidend te vinden (zie opdracht 4
speerpunten). Zie voor de literatuur ten aan zien van deze opdracht het aparte kopje onder
de literatuurverwijzingen.
Urge
Urine
incontinentie
bij
de
man/LB/8okt2009/v1.1
Pagina
40
van
45
Urge urine incontinentie bij de man
1 Rapportage naar de verwijzer
Eindrapportage bekkenfysiotherapie
Naam patiënt: Hr. X
Geboortedatum: 01-02-1974
Verwijsdiagnose: buikpijnklachten, frequency, urgency
Alkmaar, 06-07-2009
Geachte dr. Y
Behandeldoel:
Bewustwording mictiegedrag
Bewustwording van (algehele) spanning
Normaliseren mictiefrequentie
Normaliseren aandranggevoel
Verbeteren bekkenbodemfunctie met name gericht op ontspanning en functioneel gebruik om m.
detrusor te inhiberen
Opheffen buikpijnklachten door aandranggevoel te normaliseren en een beter ontlastingspatroon aan te
wennen
Toegepaste therapie:
x blaastraining x relaxatie 0 elektrotherapie/stimulatie (FES)
x toiletgedrag/houding x ADL-adviezen 0 oefentherapie
x eetadviezen/drinkadviezen x myofeedback
x bekkenbodemreëducatie 0 ballontraining
Behandelresultaat: mr. is zich inmiddels bewust van de invloed van algehele spanning op zijn
klachten. Is in staat de aandrang voor urine op te houden en heeft geen pijnlijke aandrang meer. Hij
heeft een redelijke mictiefrequentie van 8 x/24 uur. Mr. Heeft de laatste 2 maanden geen urineverlies
meer gehad, wat hem meer zelfvertrouwen heeft gegeven ten aanzien van zijn klachten. Mr. Heeft nog
wel eens last van buikpijnklachten, meestal gerelateerd aan obstipatie. Mr. is zich hiervan bewust en
weet dat hij regelmatig (vezelrijk) zal moeten eten en drinken en houdt zich hier al zo veel mogelijk
aan.
Prognose: gezien mr. zijn neiging om spanning op te bouwen zal hij hier alert op moeten zijn en
geleerde ontspanningstechnieken moeten blijven toepassen. Daarnaast zal een goede regelmatige
levenswijze hem behoeden voor obstipatie en daarmee gepaard gaande buikpijnklachten.
Advies patiënt: mr. heeft een goede controle over zijn bekkenbodem en is in staat de aandrang voor
mictie te controleren. Ontspannen (algeheel) blijft lastig voor mr., maar hij is er van overtuigd dat als
hij het geleerde in de praktijk blijft toepassen het beter zal gaan. Daarbij is hij zich ook aan het
oriënteren op aanpassingen op zijn werk of een andere functie en wil het effect hiervan ook afwachten.
Urge
Urine
incontinentie
bij
de
man/LB/8okt2009/v1.1
Pagina
41
van
45
Urge urine incontinentie bij de man
1 Literatuur
Urge
Urine
incontinentie
bij
de
man/LB/8okt2009/v1.1
Pagina
42
van
45
Urge urine incontinentie bij de man
21. Gray M, McClain R, Peruggia M, Patrie J, Steers WD. A model for predicting motor urge
urinary incontinence. Nurs Res 2001 Mar-Apr; 50(2):116-22.
22. Brown JS, McGhan WF, Chokroverty S. Comorbidities associated with overactive
bladder. Am J Manag Care 2000 Jul; 6(11 Suppl):S574-9.
23. Bortolotti A, Bernardini B, Colli E, Di Benedetto P, Giocoli Nacci G, Landoni M, et al.
Prevalence and risk factors for urinary incontinence in Italy. Eur Urol 2000
Jan;37(1):30-5.
24. Rodhe N, Englund L, Mölstad S, Samuelsson E. Bacteriuria is associated with urge
urinary incontinence in older women. Scand J Prim Health Care 2008 Mar;26(1):35-9
25. Messelink E, Bemelmans B, Groot J, Gisolf K, Vervest H, Berghmans B, et al. Richtlijn
urge en urge-incontinentie, Ned. Ver. voor Urologie 2002 oktober, www.nvu.nl
/artsen/richtlijnen/documenten1111
26. International Continence Society. Factsheet 2 Overactive Bladder. 2005 Jul.
http://www.icsoffice.org/ASPNET_Membership/Membership/Documents/DocumentsDo
wnload.aspx?DocumentID=284
27. International Continence Society. Factsheet 1 Investigation of LUTS. 2007 dec.
http://www.icsoffice.org/ASPNET_Membership/Membership/Documents/DocumentsDo
wnload.aspx?DocumentID=283
28. Heesakkers J, Balken van M, Kil P. De behandeling van de overactieve blaas. Ned
Tijdschr Urol 2008 sept;5: 120-124
29. Meuleman E. Men’s Health, van reparatie naar preventie. Ned Tijdschr Urol 2008
sept;5:131-135
30. Lycklama à Nijeholt A, Voorham-van der Zalm P. Bekkenbodemfunctie: ook van
belang bij LUTS en ED. Ned Tijdschr Urol 2008 sept;5:136-138
31. Bosch J, Prins A, editors. Urologie. Houten: Bohn Stafleu van Loghum; 2004
32. Hunter K, Moore K, Cody D, Glazener C. Conservative management for
postprostatectomy urinary incontinence (review). Cochrane Library. 2005;4
33. International Continence Society. Factsheet 7 Neurological Bladder. 2005 jul.
http://www.icsoffice.org/ASPNET_Membership/Membership/Documents/DocumentsDo
wnload.aspx?DocumentID=289
34. International Continence Society. Factsheet 8 Frail Elderly. 2005 jul.
http://www.icsoffice.org/ASPNET_Membership/Membership/Documents/DocumentsDo
wnload.aspx?DocumentID=290
35. Wyndale J. Physiology and pathophysiology of LUT and LBT. Proceedings of the 35th
annual meeting of the International continence society; 2005 Aug 28 – Sept 2;
Montreal
36. Mattiasson A, Wyman J, Bo K, Berghmans B, Overactive bladder. In: Bo K, Berghmans
B, Morkved S, kampen van M. Evidence-based Physical therapy for the Pelvic floor. 1st
ed Philadelphia: Elsevier; 2008 p.201-232
37. Bruin de A, onder redactie van. Incontinentie en hulpverlening. Houten/Antwerpen:
Bohn Stafleu Van Loghum; 1990
38. Versprille-Fischer E. Begeleiding van patiënten met bekkenbodemdysfunctie. Utrecht:
Lemma BV; 1995
39. Haslam J, Laycock J. Therapeutic management of incontinence and pelvic pain. 2nd ed.
Springer; 2008
40. Dumoulin C, Hay-Smith J. Pelvic Floor muscle training versus no treatment for urinary
incontinence in women. A Cochrane systematic review. Eur J Phys Rehabil Med. 2008;
44:47-63
41. Nordling J, Abrams P, Ameda K, Andersen J, Donovan J, Grifftihs D et al. Outcome
measures for research in treatment of adult males with symptoms of lower urinary
tract dysfunction. Neurourology and eurodynamics. 1998; 17:263-271
42. Berghmans L, Bernards A, Bluyssen A, Grupping-Morel H Hendriks H, de Jong-v
Ierland M. Raadgers M KNGF. Richtlijn stress-urine-incontinentie; 2005
43. Voorham P Towards evidence based practice in pelvic floor physiotherapy Proefschrift
leiden feb. 2008 (www.openacces.leidenuniv.nl)
44. Wallace SA, Roe B, Williams K, Palmer M. Bladder training for urinary incontinence in
adults (Review)The Cochrane Library 2005, Issue 4
http://www.thecochranelibrary.com Published by John Wiley & Sons, Ltd
Urge
Urine
incontinentie
bij
de
man/LB/8okt2009/v1.1
Pagina
43
van
45
Urge urine incontinentie bij de man
45. Onder verantwoordelijkheid NVFB Richtlijn voor het hygiënisch werken in het
bekkengebied Amersfoort; NVFB 2005
46. Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie. KNGF-richtlijn
Fysiotherapeutische Verslaglegging. Amersfoort: KNGF; 2003
47. Onder verantwoordelijkheid KNGF KNGF Adviesbrochure Zorgvuldig handelen bij
bijzondere en voorbehouden handelingen 2005
48.Abrams P, Describing bladder storage function: overactive bladder syndrome and
detrusor overactivity Urology 2003 Nov;62(5 Suppl 2):28-37; discussion 40-2.
49. Wyndaele J. the overactive bladder BJU Int 2001 Jul;88(2):135-40.
50.Wyndaele JJ. Editorial Comment on: Basic Mechanisms of Urgency: Preclinical and
Clinical Evidence. Eur Urol 2009 May 26.
51.Shafik A, Shafik IA World J Urol 2003 May;20(6):374-7.
52. Reader modulaire opleiding bekkenfysiotherapie 2005
Urge
Urine
incontinentie
bij
de
man/LB/8okt2009/v1.1
Pagina
45
van
45
SBF-VBF - 1f
Obstipatie
Marleen Ramler
Obstipatie
SBF-VBF - 1f : obstipatie
1 Definitie obstipatie
Obstipatie is een symptoom en geen ziekte. Als conventioneel onderzoek geen enkel
onderliggende oorzaak aantoont dan wordt obstipatie als functionele obstipatie
aangeduid.
Voor het kunnen vaststellen van functionele obstipatie wordt er gebruik gemaakt van de
Rome 111 criteria (Douglas A, Drosmann MD, Chapel Hill, et al)
www.romecriteria.org www.degnon.org www.informahealthcare.com
2 Risicofactoren
2.1 Medische voorgeschiedenis
(1,7,8,9,10,11,12,16,17,19,20,21)
• operaties in het buik/bekkengebied ( o.a. oncologisch, hysterectomie)
• trauma, partus.
• medicijngebruik( o.a. anticholinergica, antidepressiva, anti Parkinson,
ijzerpreparaten)
• gestoorde innervatie (M.S.,Parkinson, dwarslaesie, spina bifida, ziekte van
Hirschsprung, neuropathie )
• stofwisselingsziekten (hypothyreoïdie/hypercalciëmie/hypokaliëmie, D.M.
• motiliteit vermindering (PDS, sclerodermie, bindweefselaandoeningen)
• obstructie (tumoren, verklevingen, ontstekingen,
rectumprolaps, rectumintussusceptie/enterocèle, BBD )
3.2 Bekkenbodemdysfunctie
Vraag 94 en 101 kunnen ook voor bekkenbodemdysfunctie gesteld worden.
121. Als u naar het toilet gaat voor ontlasting, heeft u dan meer dan 15 minuten nodig
om uw ontlasting kwijt te raken?
124. Moet u persen voor de ontlasting komt?
Heeft u pijn juist na de ontlasting ?
Heeft u last van aambeien ?
Zijn er wondjes rondom de anus?
Heeft u na het toiletbezoek het gevoel dat er nog wat zit?
3.3 Leefstijl
35.Eet u vezelrijk?
34.Eet u regelmatig?
Kauwt u het eten goed?
Neemt u de tijd voor het eten?
36.Hoeveel vocht drinkt u gemiddeld per dag?
37.Bent u lichamelijk actief?
Gaat u naar het toilet als u aandrang heeft ? Of stelt u defaecatie uit ?
94.Heeft u aandrang voor ontlasting als u naar het toilet gaat?
NB
Alarmsymptomen (rode vlaggen ) bij obstipatie:
• bloed door of bij de ontlasting
• anorexie
• gewichtsverlies
• nieuw ontstane obstipatie
• plots veranderde stoelgang
(uit boek: Diagnostiek van alledaagse klachten; TOH de Jongh, H. de Vries )
4 Patiëntenvoorlichting
4.1 Leefstijl
Insufficiënte voeding:
Om een patiënt hier inzicht in te geven maak ik gebruik van de volgende websites:
Vezeltest www.vezeltest.nl (bijlage1 )
Maagdarmleverstichting site: www.mlds.nl
www.spiisvertering.nl
Op deze sites wordt het belang uitgelegd van
regelmatig eten , vezelrijk eten. Het belang van voldoende drinken 1,5 -2 liter in totaal.
Ook wordt uitgelegd dat bij toename van vezelgebruik de patiënt extra alert moet zijn op
voldoende vochtintake, omdat als een patiënt niet gewend is om vezelrijk te eten de
obstipatieklachten in eerste instantie kunnen toenemen.
4.5 de defecatiehouding
4.7 Bekkenbodemdysfunctie
Uitleg bekkenbodemmusculatuur aan de hand van bekkenmodellen Pelvitec
De functie van de bekkenbodem uitleggen.
Ondersteunende functie van de organen in het bekken
De rol tijdens ophouden en ontlasten uitleggen
De seksuele functie van de bekkenbodem benoemen
Daarna uitleg geven wat er “mis “kan zijn aan de bekkenbodem en wat voor invloed dat
kan hebben op het in stand houden van de obstipatie.
Zoals bij dyssynergie, kan er sprake zijn van een overactieve bekkenbodem.
Er is onvoldoende relaxatie tijdens de defecatie, uitleg van de functie van de
M.Puborectalis op de anorectale hoek.(zie figuur hier onder) Bij paradoxaal persgedrag
spant de bekkenbodem aan tijdens de defecatie in plaats van ontspannen. Uitleg geven
van het belang van een goede perstechniek.
4.8 Perstechniek:
A. Na een kleine inspiratiebeweging wordt de thorax gefixeerd door de adem in te
houden. Hierdoor kan het middenrif willekeurig goed caudaalwaarts gebracht worden,
waarbij de buik passief opbolt.
B .Het middenrif kan vervolgens bewust laag gehouden worden tijdens het uitademen.
De volgende inspiratie kan utsluitend hoog en snel plaatsvinden. De buikpersdruk kan op
de anus gericht worden door de contractie van de pars cruralis. De spieren van de
buikwand contraheren bij buikpersdruk reflectoir mee. Door uit te ademen tijdens het
persen ontstaat een excentrische kracht van de middenrifspieren, waarbij de straal van
het halfbolvormige middenrif afneemt, dus de druk toeneemt. Het voorkomen van hoge
bron: internet
4.12 Obstructie
Uitleg geven aan de patiënt dat als er een obstructie is in het anale kanaal dit de
defaecatie uiteraard bemoeilijkt. Zoals bij een rectocèle en een enterocèle.
Plaatjes laten zien en uitleg geven dat de ontlasting kan blijven “hangen “in de
achterwand van de vagina. Patiënten uitleg geven dat ze daarbij dus manueel kunnen
helpen bij de defaecatie en dat de houding ook weer heel belangrijk is.
Niet gaan persen! Ook obstructie door littekens, bestraling, fissuren uitleggen.
Nogmaals de functionele obstructie uitleggen, uitleggen wat er gebeurt als een patiënt
een paradoxale persgewoonte heeft. Dit mbv de eerder weergegeven illustraties
bron:internet
5 Fysiotherapeutische speerpunten in de
behandeling
5.1 Behandeling van obstipatie
Onderscheid maken zoals al eerder beschreven in 3 groepen:
Groep 1: de slow transit constipation(vertraagde darmpassagetijd )
Groep 2: obstipatie door obstructie (bekkenbodemdysfunctie, cèles)
Groep 3: verminderde rectale sensibiliteit
Hierbij is het wel goed te realiseren dat deze 3 onderliggende oorzaken van functionele
obstipatie ook tegelijkertijd kunnen voorkomen. Bij ernstige obstructie in het
rectumsigmoïd ontstaat een stagnatie in een hoger gelegen deel van het colon , wat een
vertraagde passagetijd kan opleveren. Het langdurig verkeerd persen bij een functionele
obstructie, kan op den duur beschadiging veroorzaken van o.a. het rectumslijmvlies en
de sacrale zenuwen en daardoor verminderde rectale sensibiliteit geven. Bij 75 % van de
functionele obstipanten ligt de oorzaak in de obstructie. (Bleyenberg en Kuipers 1994)
5.4 Bekkenbodemtraining
De training van de bekkenbodem zal zich richten op de functiestoornissen die bij
het functioneel onderzoek van de bekkenbodem aangetoond zijn. Hierbij wordt vooral
gelet op de basistonus, de kwaliteit van de contractie , de relaxatie, de coördinatie.
De therapie wordt gecombineerd met ademhalingstechniek, perstechniek, ontspanning,
defecatietechnieken, rektechnieken.
(Zie hoofdtuk 7, oefeningen.)
De bekkenbodemtraining kan ondersteund worden mbv biofeedback, F.E.S. en of rectale
ballontraining. Uit studies blijkt dat hier goede resultaten mee geboekt worden. Ik ken
geen studie waar er alleen gekeken wordt naar het effect van oefentherapie zonder
apparatuur, of inwendig handelen.
Controle krijgen over het aandranggevoel en de bekkenbodem, over defecatie en
continentie is veelal mogelijk. Van belang is dat het getrainde wordt geautomatiseerd en
geïntegreerd in het dagelijkse leven.( artikel : rectale ballontraining bij defecatiestoornissen Joke
Groot)
6.4 Meetinstrumenten
• the constipation scoring system
• constipation module
• de vezeltest
• defecatiedagboek
• Bristol stool form
• mictielijst en vochtintake
• maiskorreltest bij het vermoeden van een vertraagde darmpassage
• kamm incontinentie score
• Vaizey score
• Prafab score defecatie
Zie bijlagen 5-11, 18
6.5 Analyse proces
In dit proces probeer je alle voorwaarden die nodig zijn om over te kunnen gaan tot
behandelen nog eens te analyseren.
Zijn de gegevens compleet en duidelijk? Zodat een duidelijke fysiotherapeutische
diagnose gesteld kan worden?
Is de hulpvraag van de patiënt haalbaar en duidelijk?
Is er een gunstige prognostische waarde in te schatten? Of zijn er negatieve
prognostische waarden? Zoals motivatie, cognitie, algemene gezondheidstoestand.
Zijn er contra-indicaties?
Zijn er rode vlaggen?
Kortom is er een reële indicatie voor bekkenfysiotherapie, of moet er terugverwezen
worden naar verwijzer, doorgestuurd worden naar overige hulpverlener, of andere
adviezen gegeven worden?
6.6 Behandelplan
Wat zijn de behandelbare behandeldoelen?
Behandelduur, frequentie, verloop.
Behandelplan bespreken met patiënt
7.2 Behandeldoelen
• het reduceren van stoornissen, beperkingen en participatieproblemen .
• de patiënt heeft kennis en inzicht over obstipatie, spijsvertering en voeding, de
functie van de bekkenbodem, de functie van ademhaling in combinatie met de
bekkenbodem, het nut van bewegen, perstechnieken, toiletgedrag
• patiënt heeft inzicht in het belang van zijn eigen rol /verantwoordelijkheid en de
invloed daarvan op zijn klacht
• de patiënt is bekend met de leefstijladviezen (eten, drinken, toiletbezoek en
toiletgedrag)
• de patiënt leert het coördineren en relaxeren van de bekkenbodem musculatuur
algemeen en tijdens defecatie
• patiënt beheerst de vaardigheid om ademhaling en bekkenbodem te integreren
• patiënt beheerst de perstechniek algemeen en tijdens de defecatie
• patiënt heeft het vermogen om aandranggevoel te herkennen
• patiënt heeft meer bewuste aandacht voor zijn lichaam en past de adviezen en
oefeningen toe
7.4 Therapie
Het bijhouden van het defecatiedagboek
Het kunnen toepassen van de leefregels en adviezen
Vaardigheid in het kunnen aanspannen en ontspannen van de bekkenbodem
Vaardigheid in ademhalingstechniek
Vaardigheid in het toepassen van ontspanningstechnieken
Vaardigheid in de perstechniek
Vaardigheid in het kunnen toepassen van de juiste defecatietechniek
Vaardigheid om door patiënt zelf te stellen doelen te bereiken
7.5 Evaluatie
Het evalueren van objectiveerbare gegevens, rekening houdend met de biopsychosociale
factoren
Korte termijn
in elke behandelsessie terugkoppelen hoe het gegaan is, zijn er behandeldoelen gehaald
? Waarom niet, waar ligt dat aan?
Evt. doelen bijstellen, en evt. uitbreiden naar lange termijn doelen.
Afstemmen met andere disciplines of gespecialiseerde fysiotherapeuten.
(psychosomatiek, manueel therapeut, diëtist, continentieverpleegkundige )
Tussentijds en eindresultaat
Objectivering met meetinstrumenten
Defecatiedagboek (vergelijken met eerste defaecatielijst )
Nogmaals de constipation module invullen en score tellen
De evt. Kamm score lijst vergelijken met beginmeting.
M.b.v. biofeedback, rusttonus, relaxatie na contractie? Verandering?
Ballontraining, aandrangsensatie, capaciteitsverandering? Perstechniek
Wat voor consequenties t.a.v. stoornis, beperking, participatie? Zijn er veranderingen?
Hulpvraag van patiënt, is deze opgelost? Is deze veranderd? Is patiënt tevreden met het
behaalde resultaat?
Weer afstemmen met evt. overige disciplines of therapeuten.
De therapie wordt afgesloten als het gewenste resultaat behaald is. Ook wordt de
therapie afgesloten als de behandelingsopties voorbij zijn, als het niet het gewenste
effect heeft behaald, en als dit ook niet meer te verwachten is met bekkenfysiotherapie.
Goed evalueren, evt. andere behandelmogelijkheden bespreken en afsluiten.
7.6 Afsluiting
Verslaglegging, rapportage naar de verwijzer. Dit ook in overleg met de patiënt i.v.m.
mogelijke privé informatie.
8 Oefentherapie
8.1 Ademhaling:
Eerst de “normale” ademhaling aanleren.
In ruglig op de behandelbank. Handen van de patiënt op buik.
Het liefst ogen dicht. En doen alsof je gaat slapen. De patiënt laten ervaren dat de buik
bol wordt tijdens de inademing en laten voelen dat deze weer terug zakt tijdens de
uitademing. Uitleggen diafragma/middenrif en de samenwerking met de bekkenbodem.
Vervolgens in zijlig, 1 kant beetje roteren, de flanken voelen. De bovenliggende flank
gaat in deze houding vanzelf uit zetten.
Dan een patiënt dit in stand laten ervaren. Het leren loslaten van de buik.
Het leren om te ademen met een ontspannen buik, en te staan met een ontspannen
buik, maar evengoed wel goed rechtop. Kruin uitstrekken, lichaamszwaartepunt iets
achter het midden van de voet.
Dit is een combinatie van ademhaling en houding.(spiegel erbij )
Als de patiënt dit kan, dan laten aanspannen van de buik tijdens uitademing, door
lichtjes de navel in te trekken op een uitademing. Vervolgens weer helemaal loslaten op
een inademing
8.3 Perstechniek
Zie eerdere beschrijving hiervan (hoofdstuk voorlichting )
Nu als stappenplan. Het in stappen aan leren van de perstechniek.
Stap1.
Adem rustig een klein volume lucht in. Houd de adem vast. Wacht even.
Druk vervolgens de buik bol en adem weer uit en ontspan.
Stap 2.
Adem rustig een klein volume lucht in. Houd de adem vast. Wacht even. Druk de buik bol
met het middenrif. Houd de buik bol en adem uit. Het middenrif blijft laag en de buik bol.
Ontspan vervolgens weer.
Stap 3.
Adem eerst een klein volume lucht in. Houd de adem vast. Wacht even. Maak de buik
bol, houd de buik bol tijdens het uitademen en adem snel en hoog in, houd de buik nog
steeds bol en adem weer uit. Ontspan weer.
Is de patiënt in staat twee of drie maal opnieuw snel en hoog in te ademen, vervolgens
rustig uit te ademen en te blijven persen, dan wordt de laatste stap aangeleerd.
Stap 4.
Adem een klein volume lucht in. Houd de adem vast. Wacht even. Maak de buik bol,
houd de buik bol, adem rustig uit en richt de persdruk op de anus. Probeer de anus naar
buiten te drukken. Ontspan weer even. Herhaal de oefening en probeer de anus enige
tijd naar buiten geperst te houden tijdens het doorademen met hoge snelle inspiraties en
rustige expiraties.
Stap 5.
Ten slotte wordt deze oefening in zit aangeleerd. Hierbij wordt het achteroverkantelen
van het bekken bij de perstechniek betrokken.Let op dat de schoudergordel boven de
heupgordel blijft. Door de handen op de knieën te leggen kan dit beter worden
gecontroleerd. Als de patiënt zijn romp te ver naar dorsaal laat zakken, wordt er geen
directe persdruk op de anus gegeven.
Instructie:
• span de bilspieren aan en laat los, voel waar spanning /ontspanning optreed en
benoem dit.
• span de buikspieren aan, de onderbuik/ navel rustig naar binnen trekken, voel waar
spanning/ ontspanning optreedt en benoem dit.
Actie therapeut: De therapeut laat eerst de patiënte ervaren wat hij voelt, is dit te
onduidelijk voor de patiënt dan kan de therapeut gebruikmaken van tactiele feedback
door haar handpalm onder het sacrum te leggen en de vingers aan weerszijde van de
bilspleet ter hoogte van het perineum. De therapeut geeft feedback aan de patiënt
betreffende aan- en ontspanning van de bekkenbodem tijdens de bekkenbodemoefening,
en gaat bij de patiënt na of deze dat ook zo ervaart. Geeft ook feedback over de
ademhaling en activiteit van omliggende spiergroepen, zoals de buik-, bil- en
beenspieren.
Instructie:
• knipoog met de anus, even vast, en even los, submaximaal aanspannen
• knipoog met de plasbuis, even vast en even los, submaximaal aanspannen
Instructie:
• Neem de hele bekkenbodem mee naar binnen. Stel je voor dat deze een trampoline
is, die in kan veren en weer losgelaten kan worden.
• Speel met de verschillende maten van aanspanning. Probeer ook zachtjes de
bekkenbodem naar beneden te duwen, open te zetten.
• Hoe is kwaliteit van het aan- en ontspannen? Gaat de ontspanning gemakkelijk,
zonder ‘hakkelen?’
• Hoest eens, en voel wat de buik en de bekkenbodem doen (uitpuilen of contraheren)
• Probeer de rest van het lichaam ontspannen te houden.
• Blijf doorademen tijdens het oefenen.( De laatste 2 vragen gelden voor alle
oefeningen in verschillende uitgangshoudingen.)
Actie therapeut: benoemt weer wat er gevoeld werd en bespreekt dit met de patiënt
Instructie:
• Kantel het bekken rustig naar voor en naar achter. Voel de zitbeenknobbels op de
kruk, en hoe je er overheen rolt. Tussen deze zitbeenknobbels is de bekkenbodem
uitgespannen.
• Blijf eens op de voorzijde van de bekkenbodem zitten, en voel daar de
plasbuis/penis/testikels, sluit de plasbuis een beetje af, doe dit een aantal keren.
5. Uitgangshouding: Stand
Instructie:
• Voel de beide voeten op de grond staan, steun op de hele voetzool. Knieën losjes,
niet in het slot. Kantel het bekken naar voren en naar achteren (de handen op de
onderbuik en handrug van de andere hand net boven de bilspleet.) Voel de kwaliteit
van bewegen, gemakkelijk of wat stug, wanneer voel je aan- en ontspanning van de
buik- bil- en bekkenbodemspieren?
• Stop met bewegen en span afwisselend rustig de buik- bil- en bekkenbodem aan.
• Specifiek de bekkenbodem, trampolineoefening, nadruk op voor en achterzijde.
Actie therapeut:
• slaat met de platte hand tegen de bal: voel de trilling, zo ja ,waar voel je de
trillingen.
• tapt met de vingers tegen de bal, op de linker-, rechter-, achterzijde van de bal. De
patiënt zegt waar hij/zij dit voelt.
Instructie:
• De patiënt rolt voor en achterwaarts en van links naar rechts over de bal.
• Draai steeds kleiner wordende rondjes.
• Laat de patiënt veren op de bal, voel de druk, waar op de bekkenbodem?
Actie therapeut: vraagt: voel de druk, waar voel je de druk? Is de bekkenbodem los of
gespannen?
Mocht er geen bewustwording optreden dan kan er gebruik gemaakt worden van andere
tactiele en visuele prikkels, zoals het zitten op een warme pakking, een zitzak met
kersen, ribbeltjes etc., het oefenen voor een spiegel in kortlig met de benen iets gespreid
en een spiegel aan het voeteneind of gebruikmakend van myofeedback.
Uitgangshouding: Kortlig:
Instructies:
• Bekkenbodem aanspannen, begin niet direct op het hoogste niveau,
bekken kantelen, bekken los, bekkenbodem los. Had de patiënt de
bekkenbodem nog op het gevraagde niveau vast?
• Bekkenbodem vast, bekkenkantelen, navel krachtig intrekken. In
omgekeerde volgorde loslaten.
• Bekkenbodem intrekken, bekken kantelen, navel intrekken, billen samen
knijpen. In omgekeerde volgorde loslaten.
Uitgangshouding:Ruglig:
Instructie:
Gestrekte benen. Bekkenbodem aanspannen, voeten in dorsaalflexie voeten los,
bekkenbodem los.
Uitgangshouding: Kortlig:
Instructie:
• Bekkenbodem vast, 1 gebogen been optillen, neerzetten, bekkenbodem los. Als dit
lukt kunt u de patiënt beide benen afwisselend een aantal malen laten optillen met
aangespannen bekkenbodem.
• Zelfde oefening maar met gestrekte benen.
• Gestrekte benen. Bekkenbodem vast, met gestrekt been rondjes draaien, been
neerleggen, bekkenbodem los.
Uitgangshouding: zit
Instructie:
• Bekkenbodem vast, dorsaalflexie voeten, voeten los, bekkenbodem los.
• Bekkenbodem vast, benen heffen, benen neerzetten, bekkenbodem los.
• Bekkenbodem vast, voeten van zich af duwen, loslaten, bekkenbodem los.
• Bekkenbodem vast, voeten van zich af duwen, met de armen aan iets trekken,
armen los, voeten los, bekkenbodem los.
rekoefening 1
In hurkzit, voetzolen plat op de grond zodat het os sacrum passief daalt.
In foetus houding, in zijlig, benen opgetrokken.
In salaamhouding, billen op hielen, armen naar voren gestrekt
Kies 1 van deze uitgangshoudingen.
Ontspan de bekenbodem volledig. Adem diep in en laat de bekkenbodem naar buiten
opbollen. Rustig uitademen, blijven ontspannen.
Enkele keren herhalen.
Extra:
Bekkenkantelen op de ademhaling; inademen en bekken vooroverkantelen, uitademen
en bekken achterover kantelen.
rekoefening 2
Op het toilet plaats nemen met een achterover gekanteld bekken, waarbij het os sacrum
passief daalt.
rekoefening 3
Het diafragma pelvis gedurende enige tijd naar caudaal persen. Hierbij is doorademen
noodzakelijk om de persdruk voldoende lang te kunnen handhaven.
9 Adviezen
9.1 leefstijladviezen
• eet op regelmatige tijden. Sla geen maaltijd over. neem de tijd om rustig te
kauwen en te slikken.
• drink tussen de 1500- 2000 ml.
• vezelrijk eten.(groente, fruit, volkorenproducten, peulvruchten )
• minimaal 30 minuten per dag actief bewegen.
• 15 minuten na de maaltijd naar de wc. gaan
• 5 minuten voor de maaltijd oefeningen doen
• aandrang nooit uitstellen, bij aandrang altijd naar het toilet gaan
• pas juiste toilethouding toe, en neem de tijd en rust op het toilet
• komt de persreflex niet in gang op het toilet, ga dan niet langer doorstoot en
probeer een kwartier actief te zijn . Daarna nog eens proberen
• begint de persreflex gaat dan in de goede houding zitten, met een
achterovergekanteld bekken en pas de aangeleerde perstechniek toe
9.3 Bekkenbodem
• ga iedere dag 5 minuten voor de maaltijd 5 minuten op de buik liggen met een
kussen onder de buik. adem rustig en ontspannen naar de buik toe.
• tijdens de maaltijd ontspannen zitten, een warme kruik onder de billen kan hierbij
helpen.
• doe na de maaltijd de ritmische buikspieroefeningen ter stimulatie van de persreflex
• wees alert op de spanning in de bekkenbodem ,probeer vaste momenten op de dag
bewust te voelen of de bekkenbodem aangespannen is. zo ja , probeer de
bekkenbodem te ontspannen
• doe iedere dag minimaal 1x 5 minuten een coördinatieoefening voor de
bekkenbodem,in zit, in lig of in stand.
(bij obstipatie ligt de nadruk op ontspanning en coördinatie . Er zijn nog geen
gestandaardiseerde adviezen voor hoe lang, hoe vaak en wanneer je de oefeningen
moet toepassen voor het beste resultaat op ontspanning en coördinatie .Mijn
ervaring is wel dat je de oefeningen zoveel mogelijk moet toepassen in de ADL. Dit is
voor de patiënt het meest efficiënt en de motivatie van de patiënt is heel belangrijk
voor het slagen van de therapie.(stappenreeks van Verhulst www.doenenblijvendoen.nl ) Ik
probeer dan ook altijd een oefenschema op ” maat “ te maken.
Inwendig anaal onderzoek in rust geeft info over sensibiliteit, pijn, tonus
Anale ring in rust;
Sensibiliteitsverlies op 12 u, 3u, 6u, 9u.
Pijnpunten
Sfincter in rust;
Perineale body dikte
Basisspanning
Circulaire spanning
Pijnpunten
Sensibiliteit
Diepere palpatie;
Aan ventrale zijde is de prostaat nog palpabel
Aan dorsale zijde is het os coccygeus palpabel, aan weerszijden hiervan de
Pubocoocygeus
De spina ischiadica is palpabel aan weerszijde hiervan de
Ischiococcygeus en de illiococcygeus
12 Literatuurlijst
1.Smout AJ, Brummer R-JM. Gastro-intestinale chirurgie en gastro-enterologie 1X.
Obstipatie :oorzaken en diagnostiek. NTVG 2000; 144: 878-84
2. Schrijver AM de, Keulemans YC, Peters HP, Akkerman LM, Smout AJ, Vries WR de, et
al. Effect of regular physical activity on defecation pattern in middle –aged patiënts
complaining of chronic constipation.Scand J Gastroenterol 2005;40:422-9
3.Hart W. Beweging : lichamelijke inspanning. Ned Tijdschr Geneeskd. 2005; 149:1966
4. Mollen RM, Claassen AT, Kuijpers JH. The evaluation and treatment of functional
constipation. Scand J Gastroenterol Suppl 1997;223:8-17.
5.Shariati A, Maceda JS, Hale DS.High- fiber diet for treatment of constipation in women
with pelvic floor disorders. Obstet Gynecol. 2008 Apr: 111 (4) :908-13.
6. Lacerda- Filho A, Lima MJ,Paiva R de A, Cunha-Melo JR,Magalhäes MF.
Chronic constipation –the role of clinical assesment and colorectal physiologic tests to
obtain an etiologic diagnosis.Arq Gastroenterol, 2008 Jan-Mar : 45 (1) : 50-7
7. Shakil A, Church RJ, Rao SS.
Gastrointestinal complications of diabetes. Am Fam Physician. 2008 Jun 15; 77 (12) :
1703-4.
8. Kellow JE, Philips SF. Altered smal bowel motility in irritable bowel syndroms
correlated with symptoms. Gastroenterol 1987 ; 92: 1185-1893
9.Rieger NA, Wattchow DA, Sarre RG, Saccone GTP, Rich CA,Cooper SJ,et al.Prospective
study of biofeedback for treatment of constipation.
10. Panagamuwa B, Kumar D, Ortiz J, Keighley MR. Motor abnormalities in the terminal
ileum of patients with chronic constipation. Br J Surg 1994; 81: 1685-8.
11. Krishnamurthy S, Schuffler MD, Rohrmann CA, Pope CE. Severe constipation is
associated with distinctive abnormality of the colonic myenteric plexus. Gastroenterol
1985; 88: 26-34
12. Dam JH van, Gosselink MJ, Drogendijk AC, Hop WCJ, Schouten WR. Changes in
bowel function after hysterectomie.Dis Colon Rectum 1997; 40: 1342 -7
13.Rona L, Levy, Kevin W, Olden, Bruce D, Laurence A, et al. Physchosocial aspects of
the functional Gastrointestinal disorders
14. Hobbis IC, Turpin G, Read NW. A re-examination of the relationship between abuse
experience and functional bowel disorders.Gastroenterology 2006;130: 1447-1458
Scand J Gastroenterol 2002 Apr: 37 (4) : 423 -30
15. Drossman DA, The link between early abuse and GI disorders in women.Emerg. Med
1992; 24: 171-5.
16.Preston DM, Lennard- Jones JE. Anismus in chronic constipation. Dig Dis SCI 1985 ;
30 : 413-8
17. Kuijpers HC, Bleijenberg G. The spastic pelvic floor syndrome a cause of
constipation. Discolon Rectum 1985 Sep; 28 (9) : 669-72
18. Rao SS, Tuteja AK, VellemaT, Kempf J, Stessman M. Dyssynergic defecation :
demographics, symptoms, stool patterns and quality of life.J Clin Gastroenterol. 2004
Sep ; 38 (8) : 680-5
19. Dam JH van, Ginai AZ, Gosselink MJ, Huisman WM, Bonjer HJ, Hop WC, et al. Role of
defecography in predicting clinical outcome of rectocéle repair .
Dis Colon Rectum 1997; 40:201-7.
20. Lin Chang, Brend B, Toner, Shin Fukudo, Richard Locke, Nancy J.Gender, age,
society, culture and the patiënt’s perspective in the functional gastrointestinal disorders.
Gastroenterology 2006; 130: 1435-1446
21. Jost WH, Schimrigk K. Constipation in Parkinson’s disease. Klin Wochenschr
1991:69:906-9
22. Thompson WG, Longstreth GF, Drossman DA et al. Functional bowel disorders and
functional abdominal pain.Gut 1999;45(Suppl 2): 1143-1147.
Urogenitale Prolaps
1
Definitie ................................................................................... 3
2
Risicofactoren .......................................................................... 4
2.1
Persoonskenmerken ...................................................................................... 4
2.2
Medische voorgeschiedenis ............................................................................ 4
2.3
Leefstijl ....................................................................................................... 4
2.4
Bekkenbodemdysfunctie ................................................................................ 4
4
Patientenvoorlichting ............................................................... 5
5
Fysiotherapeutische speerpunten in de behandeling .............. 12
6
Het bekkenfysiotherapeutisch diagnostisch proces ................ 13
6.1
Anamnese ..................................................................................................14
6.2
Lichamelijk onderzoek ..................................................................................14
6.3
Analyseproces .............................................................................................16
8
Oefentherapie ........................................................................ 17
8.1
Bewustwording bekkenbodem .......................................................................18
8.2
Bekkenbodemgevoel in verschillende uitgangshoudingen, rekening houdend met de
zwaartekracht .....................................................................................................19
8.3
Ontspannen bekkenbodemmusclatuur ............................................................20
8.4
Training van de bekkenbodemspieren.............................................................21
8.5
Optimaliseren toiletgedrag ............................................................................22
8.6
Buikdrukregulatie ........................................................................................22
8.7
Houdingsinstructie (actieve houding, werking van spierketens, houding tijdens
activiteiten) ........................................................................................................24
8.8
veneuze pompoefeningen (79) ......................................................................28
8.9
Implementatie activiteiten van het dagelijkse leven en werk..............................31
9
Adviezen ................................................................................ 32
9.1
Advies over toilethouding en toiletgedrag........................................................32
9.2
Voedingsadviezen ........................................................................................33
9.3
Overige adviezen .........................................................................................33
1 Definitie
Een prolaps is het caudaalwaarts verplaatsen/glijden van één of meer organen in het
bekkengebied door de hiatus genitalis.
Anatomisch zijn er drie compartimenten te onderscheiden: bij het voorste compartiment
zijn de urethra en de blaas betrokken, bij het middelste de uterus of vaginatop en bij het
achterste het rectum. De compartimenten kunnen elk afzonderlijk, maar ook
gecombineerd prolaberen.
Soms leidt een prolaps tot problemen als het ongewild verlies van urine, niet goed
kunnen (uit-)plassen, de ontlasting niet goed in één keer kwijt kunnen raken,
buikpijnklachten, een drukkend gevoel in de schede, lage rugklachten, obstipatie,
ongewild ontlastingsverlies of pijn bij het vrijen. Echter niet iedere verzakking geeft
klachten.
De mate van verzakking is niet altijd representatief voor het klachtenbeeld. Soms geeft
een relatief kleine verzakking al duidelijke klachten en soms is het andersom.
Wanneer een verzakking toeneemt, stijgt de kans op klachten. Daarom is het zinvol de
kans op het ontstaan of toenemen ervan te minimaliseren.
De ernst van de prolaps wordt per compartiment beoordeeld tijdens de maximale
buikpers (Valsalva-manoeuvre); bepalend is de bereikte positie van het meest uitgezakte
deel ten opzichte van (de resten van) het hymen.
2 Risicofactoren
2.1 Persoonskenmerken
• Leeftijd.
Menopauze/overgang, door de afname van de hoeveelheid oestrogeen verslappen de
steunweefsels. (1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 25, 74)
• Blanke ras.(9, 10, 11)
2.3 Leefstijl
• Grote lichamelijk belasting; grote perskracht, verkeerde tiltechnieken.(13, 26, 27)
• Ongebalanceerde lichaamshouding.(74)
• Overgewicht. (28, 29, 30, 31)
• (Extreem snelle) vermagering (29, 31, 74)
2.4 Bekkenbodemdysfunctie
• Beschadiging steunapparaat door langdurig geforceerd persen bij een anorectale
outlet-obstructie door een paradoxale persgewoonte.(32, 33, 34)
3.1 Persoonskenmerken
• geboortedatum
• (6) duur van de klachten
• (8) lengte en gewicht
3.3 Leefstijl
• (9) Werk
• (10) Welk werk
• (13) t/m (18) Vragen m.b.t. roken
• (34) Eet u regelmatig?
• (35) Eet u vezelrijk?
• (36) Hoeveel vocht drinkt u gemiddeld per dag?
• (37) Bent u lichamelijk actief, zoals fietsen, wandelen, tuinieren, sporten?
3.4 Bekkenbodemdysfunctie
• (124) Moet u persen voor de ontlasting komt?
4 Patientenvoorlichting
• Voorlichting over vrouwelijke anatomie:
- Vrouwelijk anatomisch bekkenmodel (zie afbeelding)
- Poster Pelvitec (zie afbeelding)
- Platenboek zelf samengesteld (zie afbeeldingen)
- Netter atlas of human anatomy
a. Bekkenmodel Pelvitec
b. Poster Pelvitec
d. Bron: internet.
g. Bron: internet.
h. Bron: internet.
5 Fysiotherapeutische speerpunten in de
behandeling
• Preventie; risicoreductie en strategie
In het algemeen zullen alle factoren die bijdragen tot het chronisch verhogen van de
buikdruk vermeden moeten worden. Het is voortdurend belangrijk om obstipatie te
voorkomen.(75) Het risico om een prolaps te ontwikkelen en/of te verergeren zou bij
patiënten met chronische longpathologie, zoals COPD en astma, verminderd moeten
worden door het effectief managen van deze aandoeningen.
Hormoontherapie zou theoretisch kunnen helpen om het risico van een prolaps te
verminderen.
Minder kinderen krijgen en meer zorg antenataal en rondom de bevalling zijn geïndiceerd
in de primaire preventie van een prolaps.(75)
• Pessarium
Intravaginale pessaria zijn er in diverse uitvoeringen. Een pessarium kan een geschikte
oplossing zijn voor bijvoorbeeld vrouwen die nog kinderen willen krijgen, zwangere
vrouwen en vrouwen in hun kraamperiode. Dit geldt ook voor vrouwen die niet
geopereerd kunnen of willen worden. Het pessarium kan een goede tijdelijke oplossing
zijn vóór een operatie uitgevoerd kan worden.
Oefentherapie kan gecombineerd worden met het tijdelijk gebruiken van een pessarium
indien de gezondheid van het weefsel dat mogelijk maakt. De steun die de ring biedt
voorkomt overbelasting van de spieren gedurende de periode van weefselherstel door
oefentherapie.(74, 75)
• Operaties
Er zijn verschillende operatieve corrigerende ingrepen mogelijk om de prolaps op te
heffen. Het grote aantal mogelijke operaties geeft aan dat er niet één perfecte oplossing
bestaat om een prolaps te verhelpen. Het risico op een recidief is groot.
(12, 25, 75, 78)
• Bekkenfysiotherapie; bekkenbodemoefeningen
Er bestaan twee hoofdzakelijke hypotheses over hoe het trainen van de
bekkenbodemmusculatuur effectief kan zijn in de preventie en behandeling van stress
urine incontinentie(57) Dezelfde theorie gaat mogelijk ook op voor de preventie en
behandeling van een urogenitale prolaps. Deze twee hypotheses zijn:
1. Gedragsverandering
Vrouwen aanleren om bewust hun bekkenbodemspier aan te spannen vóór en tijdens
verhoging van de buikdruk en levenslang deze aanspanning uit te voeren als een
aangeleerde gedragsverandering om het uitzakken van de bekkenbodem te voorkomen.
Onderzoek naar de basis en functionele anatomie onderbouwen de bewuste aanspanning
van de bekkenbodem als een effectieve manier om de bekkenbodem te stabiliseren. (63,
64)
Het is niet bekend op welke exacte wijze, bijvoorbeeld met hoeveel kracht, het
aanspannen van de bekkenbodem uitgevoerd moet worden om te voorkomen dat de
bekkenbodem tijdens hoesten en lichamelijke activiteiten naar beneden zakt. Ook is niet
bekend op welke manier voorkomen kan worden dat de bekkenbodem geleidelijk tijdens
activiteiten van het dagelijkse leven naar beneden zakt.
Waarschijnlijk is het mogelijk om vrouwen aan te leren hun bekkenbodemmusculatuur
aan te spannen voordat eenvoudige en enkelvoudige buikdrukverhogende momenten
zoals hoesten, tillen en geïsoleerde oefeningen uitgevoerd worden. Bij meervoudige
activiteiten en repeterende bewegingen zoals hardlopen, tennisspelen, aerobics en
dansen zal dit niet mogelijk zijn.(75)
2. Krachttraining
Bij een operatieve ingreep bestaat er een grote kans op een recidief.(24)
Naar aanleiding van onderzoek dat is gedaan naar het effect van
bekkenmusculatuurtraining pre- en postoperatief, wordt aangenomen dat het aan te
bevelen valt dat een patiënt die een operatie moet ondergaan wegens een urogenitale
prolaps, preoperatieve instructie krijgt en postoperatieve krachttraining.(62)
6.1 Anamnese
• Algemeen
• Gynaecologisch
• Urologisch
• Proctologisch
• Seksuologisch
• Mictiedagboek en vochtintake (mictiefrequentie, uitgeplaste hoeveelheid, urineverlies,
vochtintake)
Bij het verslagleggen van de gegevens die verkregen zijn uit het onderzoek is het
belangrijk om aan te geven hoe het onderzoek is uitgevoerd, in welke houdingen het
onderzoek is uitgevoerd, welke testprocedure is gevolgd, welke instructies gegeven zijn
aan de patiënt en welke parameters er gebruikt zijn.
Naamgeving prolaps
Voortse compartiment:
• Cystocèle/urethrocèle
• Rotatoire descensus urethra
• Middelste/centrale compartiment:
• Descensus uteri
• Vaginatopprolaps
• Achterste compartiment:
• Rectocèle
• Enterocèle
Voor een gestandaardiseerde beschrijving van het lichamelijk onderzoek van een prolaps
is het ‘Pelvic organ prolapse quantification’(POP-Q)-systeem ontwikkeld. Dit bestaat uit 9
gedefinieerde punten en afstanden in de urogenitale regio.
Het POP-Q systeem is niet meer dan een reproductieve en kwantitatieve manier om de
plaats van de vaginale segmenten te beschrijven. Het meet de plek waar een segment
zich bevindt. Het zegt niets over de oorzaak en ook niet over de juiste manier van
behandelen. Het beschrijven van deze meetbare punten geeft (para-)medici een
mogelijkheid om met elkaar te kunnen communiceren voor wat betreft de verslaglegging
van urogenitale prolaps. Door deze verslaglegging wordt de urogenitale prolaps meetbaar
in de tijd.(75)
6.3 Analyseproces
In het analyseproces wordt, op basis van de bevindingen uit het diagnostisch proces
aangevuld met medische verwijsgegevens, de indicatiestelling fysiotherapie
geëxpliciteerd.
Inzicht in prognostische factoren is van belang voor een inschatting van de mate en
snelheid van herstel. Eventueel wordt de patiënt terugverwezen naar de verwijzer.
- Optimaliseren bekkenbodemfunctie
Inzicht
Bewustwording
Training
- Optimaliseren toiletgedrag
Onnodig persen afleren
Persen/druk geven altijd op expiratie
Houdingen aanleren om beter te kunnen ledigen
Vocht- en vezelgebruik bespreken
- Buikdrukregulatie
Ademhaling
Houdingsinstructie
veneuze pompoefeningen
- Gedragsverandering
Leefstijl veranderingen met bijvoorbeeld betrekking tot gewicht en roken
Levenslang toepassen van buikdrukregulatie
Levenslang onderhoud van de bekkenbodemfuncties
8 Oefentherapie
Bij het beschrijven van de oefeningen heb ik een keuze gemaakt uit de vele wijzen
waarop geoefend kan worden. Het wil niet zeggen dat iedere patiënt met een urogenitale
prolaps op deze wijze getraind zal worden. Hierbij wil ik nog aangeven dat de
beschrijvingen van de oefeningen niet volledig tonen wat er op oefentherapeutisch
gebied mogelijk is.
De scheiding tussen de verschillende oefeningen bestaat alleen op papier. In de praktijk
bestaat er overlap en worden diverse items met elkaar gecombineerd.
Optimaliseren toiletgedrag
Buikdrukregulatie
Implementatie activiteiten van het dagelijkse leven en werk
Optimaliseren bekkenbodemfuncties
Verbeteren coördinatie
- Bewustwording bekkenbodem
- Bekkenbodemgevoel in verschillende uitgangshoudingen, rekening houdend
met de zwaartekracht
- Ontspannen bekkenbodemmusclatuur
Verbeteren steunfunctie
- Steunfunctie bekkenbodem verbeteren; slow twitch spiervezels versterken,
duurkracht, uithoudingsvermogen vergroten.
Uitgangshouding:
Zit op een stoel, de benen goed ondersteund, eventueel een voetenbankje gebruiken.
De benen iets “naar buiten” laten vallen.
(De bekkenbodem kan natuurlijk in verschillende houdingen geoefend worden)
Instructie:
Kunt u voelen dat u in iedere bil een zitbeenknobbel heeft? Wiebel eventueel heen en
weer. Leg de handen onder de billen, zodat de zitbeenknobbels op de handen rusten.
Tussen uw handen bevindt zich de bekkenbodem, want die loopt van zitbeenknobbel naar
zitbeenknobbel.
Beweeg het bekken eens van voren naar achteren (bekken voor- en achterover
kantelen); geef aan of er iets gebeurt met de zitbeenknobbels en wat er dan gebeurt.
Als u helemaal naar achteren zit, zit u op uw stuitje. Bij het stuitje begint de
bekkenbodem. Rustig naar voren gaand, komt u steeds meer op het brede middelste
deel van de bekkenbodem te zitten. Als u nog verder naar voren gaat, als u als het ware
op uw schaambeen gaat zitten, zit u op het voorste smalle gedeelte van de
bekkenbodem. Haal uw handen onder uw billen weg. Hoe voelt het nu?
Wilt u weer op uw stuitje gaan zitten. Als u op het stuitje zit, zit u bovenop het achterste
deel van de bekkenbodem, op de anus. Probeer de anus eens te ontspannen, los te
laten. Wat voelt u? Probeer nu eens of u de anus kunt aanspannen, alsof u een windje
ophoudt. Wat voelt u? En laat weer los.
Dan gaat u op de zitbeenknobbels zitten. Probeer dit middelste deel eens los te laten.
Wat voelt u? Probeer dit deel eens aan te spannen, breng beide zitbeenknobbels
denkbeeldig naar elkaar toe. Wat voelt u? Laat weer los.
Ga nu op het voorste deel van uw bekkenbodem zitten. Kunt u dit deel loslaten? Kunt u
aanspannen alsof u uw pas ophoudt? Wat voelt u? En weer loslaten.
Het is bij het oefenen mogelijk om bij het aanspannen op verschillende plaatsen van de
bekkenbodem accent te leggen.
Instructie:
Leg de hand op de onderbuik en hoest eens. Wat voel je gebeuren bij buik- en of
bekkenbodem? (uitpuilen of contraheren)
Doe de ‘trampolineoefening’ (zie bovenstaand)
5.Uitgangshouding: Stand.
Instructie:
Voel de beide voeten op de grond staan, steun op de hele voetzool. Knieën losjes, niet in
het slot. Kantel het bekken naar voren en naar achteren (één hand op de onderbuik en
de handrug van de andere hand net boven de bilspleet.) Voel de kwaliteit van bewegen,
gemakkelijk of wat stug, wanneer voelt u aan- en ontspanning van de buik- bil- en
bekkenbodemspieren?
Stop met bewegen en span afwisselend rustig de buik- bil- en bekkenbodem aan.
Specifiek de bekkenbodem, trampolineoefening, nadruk op voor en achterzijde.
1.Uitgangshouding: Kortlig.
Instructie:
Bekkenschommel, iets druk op de voeten, geen spierspanning in buik en billen.
Beweeg van stuitje tot de lage rug als een schommel.
Adem in bij druk op de voeten en adem als het ware bij het terugveren door de
bekkenbodem uit. “PFFF”
Pauze
Lage buikademhaling
Schuif met het bekken wat over de grond alsof u jeuk heeft.
Voel de zwaarte en de breedte van het bekken
Maak kleine cirkels rondom het heiligbeen
Neem uw rechter knie in uw rechter hand en uw linker knie in uw linker hand: idem,
opnieuw cirkels draaien.
Eventueel met een zachte bal eronder. Het kan met een iets hardere bal of een dik
touw ook voelen als een flinke massage.
Begin vanaf uw hoofd wervel voor wervel voor over te buigen, pas als u op een
niveau rek voelt rolt u door naar het volgende niveau, blijf rustig doorademen.
Voel elke keer dat u op een uitademing met de zwaartekracht mee verder zakt.
Wanneer u het einde hebt bereikt, ademt u rustig door. Laat de bekkenbodem
zakken, voel de rek, vooral rondom de anus.
Andersom terug.
4.Uitgangshouding: Stand.
Billen liften en laten zakken
(Bron: Boek, “De adem, bron van ontspanning en vitaliteit”, Regine Herbig)
Specificiteit:
Specifieke spierfuncties moeten getraind worden: is er een probleem met de
steunfunctie, dan moeten de langzame vezels getraind worden.
Is er een probleem met het adequaat opvangen van drukverhoging, dan moeten de
snelle vezels getraind worden. Is er een probleem van beide functies, moet beide
getraind worden.
Bij een aanvangssituatie waarbij er vrijwel geen contractie mogelijk is, moet er begonnen
worden met het oefenen van kortdurende contracties. Pas daarna is het mogelijk
duurcontractie te oefenen.
Overload:
Kracht en uithoudingsvermogen worden het beste getraind als de spier een bepaalde tijd
maximale kracht en maximaal uithoudingsvermogen levert. Vooral de intensiteit van de
oefeningen zijn bepalend voor het effect.
De kracht en de duur zullen dus moeten worden bijgesteld gedurende de
trainingsperiode.
Als het goed gaat is er gedurende de periode een toename van kracht en duur. Dus om
aan de eis van overload te blijven voldoen, zullen de kracht en duur na een bepaalde
kracht worden verhoogd.
Bij het opbouwen van kracht en/of uithoudingsvermogen is een oefenfrequentie van 1
dag trainen en 2 dagen hersteltijd het meest gunstig. In de praktijk betekent dat: 2 keer
oefenen per week, met een tussenpoos van tenminste 2 dagen.
Per training moet de individuele intensiteit maximaal zijn. Men kan uitgaan van 70% van
het aantal met maximaal uitgevoerde contracties, of 70% van de volhoudtijd van een
maximale contractie.
Die 70% wordt 8 tot 15 keer herhaald. Dan een korte rust, en een herhaling van die 8 tot
15 keer. Evt. kan het nogmaals herhaald worden.
De patiënt moet ervaren dat het zwaar is en zwaarder wordt.
Voorbeeld1:
Mw. A. kan 5 keer maximaal aanspannen.
Voorbeeld 2:
Mw. B. kan 2 seconden een maximale contractie vasthouden.
70% van 2 seconden is 1,4 seconden. Ronden we af op 1 seconde.
Zij maakt 8 maximale contracties van 1 seconde. En rust.
Dan herhaalt zij: 8 maximale contracties van 1 seconde. En rust opnieuw.
Evt. doet ze nog een laatste serie.
Aanleren perstechniek:
A. Na een kleine inspiratiebeweging wordt de thorax gefixeerd door de adem in te
houden. Hierdoor kan het middenrif willekeurig goed caudaalwaarts gebracht worden,
waarbij de buik passief opbolt.
B. Het middenrif kan vervolgens bewust laag gehouden worden tijdens het uitademen.
De volgende inspiratie kan uitsluitend hoog en snel plaatsvinden. De buikpersdruk kan op
de anus gericht worden door de contractie van de pars cruralis van het middenrif. De
spieren van de buikwand contraheren bij buikpersdruk reflectoir mee. Door uit te ademen
tijdens het persen onstaat een excentrische kracht van de middenrifspieren, waarbij de
straal van het half-bolvormig middenrif afneemt, dus de druk toeneemt. Het voorkomen
van hoge druk in de thorax tijdens het persen is preventief voor problemen met hart en
hersenvaten.
8.6 Buikdrukregulatie
Ademhaling, stimuleren van de diafragmale ademhaling
Houdingsinstructie (actieve houding, werking van spierketens, houding tijdens
activiteiten)
Veneuze pompoefeningen
Doel: het geven van een goede ondersteuning vanuit de bekkenbodem bij
verzakkingsklachten of als preventie hiervan.
De patiënt moet leren tijdens inspanning haar bekkenbodem aan te spannen met de
juiste kracht, in combinatie met de ademhaling. Bij het opvangen van de buikdruk is het
van belang dat niet alleen de bekkenbodemmusculatuur wordt geactiveerd maar ook de
buikmusculatuur, in het bijzonder het distale deel hiervan.
Bij het oefenen moet onderscheid worden gemaakt tussen buikdrukverhoging tijdens het
hoesten en niezen, dus aan ademhaling gerelateerde momenten, en momenten van
fysieke arbeid zoals tillen, duwen en trekken. Ook valt te denken aan activiteiten zoals
bukken en opstaan. Zelfs het aantrekken van een paar sokken geeft al een
buikdrukverhogend moment.
Als basis voor het goed opvangen van de buikdruk moet de patiënt het gefaseerd
aanspannen van de bekkenbodem beheersen, zowel een milde als krachtige contractie
moet willekeurig uitvoerbaar zijn. Er moet een redelijke bekkenbodemconditie aanwezig
zijn en er moet een juiste coördinatie bestaan tussen bekkenbodem- en buikspieren en
tussen musculaire contracties en ademhaling.
Bij hoesten en niezen is er geen continue buikdrukverhoging: deze wisselt steeds. De
patiënt moet leren de ondersteuning vanuit haar bekkenbodem en buik hierop aan te
passen. De expiratie wordt ondersteund door een contractie van bekkenbodem- en
buikmuculatuur, vervolgens wordt bij een inspiratie de bekkenbodem- en
buikmusculatuur losgelaten. De musculatuur kan zich even herstellen en de
ademhalingsbeweging kan zich volledig ontwikkelen om vervolgens bij een volgende nies,
de expiratie dus, weer krachtig aan te spannen. Behalve een meer adequate
ondersteuning zorgt een betere ademhalingsbeweging voor een effectiever
hoestmoment.
Bij activiteiten zoals bukken, opstaan en sokken aantrekken zal de patiënt voor de
inspanning de bekkenbodem tijdens een uitademing leren aanspannen. De bedoeling
hiervan is dat er door veelvuldige herhaling een automatisme ontstaat en dat het
aanspannen automatisch synchroon met de gevraagde inspanning gaat verlopen. Bij
situaties die slechts een geringe inspanning vergen zal de activiteit niet vanuit de
ademhaling hoeven te worden ondersteund.
Ook bij aangespannen spieren kunt u normaal doorademen, waarbij de buik dus
afwisselend boller en platter wordt, zonder dat u de spieren ontspant.
Het doel van deze oefening is dat u leert uw anus en plasbuis krachtig in te trekken
tijdens een uitademing. Door dit vele malen per dag te doen worden de spieren versterkt
en functioneren op den duur weer automatisch. Daarnaast leert u uw bekkenbodem
enige tijd aangespannen te houden terwijl u normaal doorademt, praat en beweegt.
ADL
Deze oefening kunt u op alle mogelijke tijden van de dag uitvoeren tijdens momenten
dat u toch ergens op staat of zit te wachten. U bent hierdoor geen extra oefentijd kwijt,
alleen moet u er wel regelmatig aan denken. U kunt deze oefening toepassen wanneer u
aandrang voelt en naar het toilet loopt. Probeer bewust uw bekkenbodem krachtig
ingetrokken te houden tijdens het lopen.
Houding in stand
De buikspieren zijn in het dagelijks leven vooral statisch/stabiliserend actief in een
verlengde positie en niet dynamisch concentrisch. Daarom behoren ze ook vooral statisch
getraind te worden in een verlengde positie met behoud van een lumbale lordose. De
bewegingsrichting is hierbij recht omhoog of schuin naar achteren in plaats van naar
voren of naar de knieën.
Normaal gesproken is er sprake van een fysiologische lumbale lordose. Dit geeft een
bepaalde spanning op diverse ligamenten van het bekken, die dan kunnen zorgen voor
stabiliteit van de bekkenring.
Een fractie van een seconde voordat je wilt gaan bewegen zorgt een gelijktijdige co-
contractie van de bekkenbodem, de mm. multifidi en de m.tranversus abdominus ook
nog eens voor extra myogene stabiliteit (feed-forward mechanisme) en dit creëert zo een
veilige basis om vanuit te bewegen. Hier komt de kreet basisstabilisatie vandaan. (70)
ADL-functies
Zodra de patiënt heeft geleerd om op de juiste manier te staan, in staat is op correcte
wijze om te gaan met weerstandsbewegingen en bij deze oefeningen een goede balans
weet te handhaven kan de oefentherapie worden uitgebreid met de volgende ADL-
functies:
opstaan vanuit zit
gaan zitten
lopen
traplopen
hardlopen
bukken en tillen
springen
Gaan zitten
De instructies bij het gaan zitten zijn omgekeerd aan die bij het opstaan. De patiënt zet
de voeten in de correcte stand en houdt de benen iets in exorotatie. Tijdens het gaan
zitten maakt zij de beweging van actieve lordose en houdt kin en borst iets opgericht, de
rug gestrekt, ook nu de bekkenbodem licht aangespannen.
Denk bij het opstaan vanuit zit en gaan zitten niet alleen aan situaties zoals uit bed
komen, uit een stoel opstaan of in een auto gaan zitten, maar geef de instructie van
correct zitten ook duidelijk mee bij het gaan zitten op het toilet. Hierdoor kan voortijdig
verlies van urine of ontlasting worden voorkomen. Let er ook op dat in deze situaties de
beweging altijd tijdens een uitademing plaatsvindt.
Lopen
Bij het lopen wordt gebruik gemaakt van de spierketens die de bekkenbodem
ondersteunen. De patiënt krijgt het advies om indien mogelijk te lopen met de benen in
een lichte exorotatiestand. Om de voeten goed af te wikkelen is de plaatsing van de
voeten belangrijk, de hielen worden smal en op één lijn geplaatst, de voorvoeten in lichte
exorotatie buiten deze lijn.
Bij het lopen wordt het zacht neerkomen op de hiel gevolgd door een direct afwikkelen
van de voet over de buitenranden. Door de plaatsing van de voeten zal deze afwikkeling
over de buitenranden gemakkelijker verlopen. Aan het eind van de afwikkeling, wanneer
het gewicht op de voorvoet rust, moet de hiel actief worden opgetild om daarna over te
gaan in de zwaaifase. De knie mag in de standfase niet in een hyperextensiestand
komen.
Traplopen
Bij traplopen geldt ook weer het advies van de voetplaatsing in exorotatie en het gewicht
nemen op de voorvoet.
Bij het trap aflopen zal de patiënt geneigd zijn wat naar voren te buigen waardoor de
druk op de blaas iets toeneemt. Door van tevoren de bekkenbodem en de onderbuik licht
aan te spannen wordt dit ondervangen. Ook hier wordt geadviseerd om op de voorvoet
te landen om hard neer komen op de hielen te vermijden. Is de patiënt bang om te
vallen dan kan achterwaarts lopen een goede optie zijn, ook omdat zij dan hun voeten
automatisch goed neerzetten.
Hardlopen
Bij hardlopen is het belangrijk om net als bij het lopen zacht neer te komen, de passen
niet te groot te maken en de voeten met en correcte plaatsing af te wikkelen.
Bij de trainingsopbouw dient de patiënt de conditie van de bekkenbodem te respecteren.
Laat de totale conditie toe dat er nog verder wordt getraind, maar geeft de bekkenbodem
klachten, dan zou verder hardlopen op dat moment een overbelasting opleveren van de
bekkenbodem. De patiënt moet met betrekking tot dit aspect een eigen keuze maken.
Bukken en tillen
Voorafgaand aan bukken en tillen moet de patiënt bewust de goede houding aannemen.
De voeten worden wat wijder uit elkaar geplaatst, het lichaamsgewicht steunt op de
hielen, buitenranden en voorvoeten. In deze houding is de bekkenbodem geactiveerd en
kan zich aanpassen aan een toenemende buikdrukverhoging. Vervolgens versterkt de
patiënt de lumbale lordose en strekt de rug. Door nu de knieën te buigen kan de last
worden opgetild en komt de patiënt door de knieën te strekken weer tot stand. Is de last
heel zwaar dan is het raadzaam om voor het omhoogkomen bekkenbodem en onderbuik
bewust aan te spannen. Als er bij het starten van de beweging een persmoment dreigt
probeer de patiënt dan te leren die bewegingen te starten op een uitademing.
Dezelfde instructies worden gegeven bij het laag neer zetten van een last. Het zal
duidelijk zijn dat bij de patiënt zonder fysieke beperkingen deze instructies goed uit te
voeren zijn. Door dit te oefenen zal de patiënt ook sterker worden. Heeft de patiënt
echter beperkingen van bijvoorbeeld heupen, knieën, enkels, voeten enzovoort, dan zal
Springen
Deze instructies worden alleen gegeven aan patiënten bij wie dit een functionele oefening
is. Voor de voetplaatsing bij het springen gelden dezelfde regels als bij het lopen:
afzetten met de voorvoeten en landen op de voorvoeten waarbij na de afzet de tenen in
de lucht helemaal doorgestrekt worden. Het neerkomen moet zacht plaatsvinden, de
totale beweging moet ‘licht’ aanvoelen. De patiënt kan pas tot springen overgaan
wanneer de lokale bekkenbodem sterk verbeterd is en er een goede integratie heeft
plaatsgevonden tussen de bekkenbodem en de spierketens die de bekkenbodem
ondersteunen.
Uitvoering/instructie:
advies: doe de volgende tien oefeningen dagelijks; bij voorkeur ‘s middags en ‘s
avonds, of naar behoeven
uitgangshouding: ruglig met gebogen benen, voeten plat, benen ontspannen wat uit
elkaar
begin in ruglig
Oefening 1
Lage buikademhaling
Adem 5 x rustig in en uit (lage buikademhaling)
a Bij inademen vult de buikholte zich en bolt de buik wat op. De bekkenbodem daalt.
Buik- en bekkenbodemspieren ontspannen op inademing.
b Bij uitademen wordt de lucht uitgeademd en zakt de buik weer plat. De bekkenbodem
veert terug omhoog.
Oefening 2
Oefening 3
Weer rechterbeen gebogen optillen / handen drukken op het scheenbeen, ter hoogte van
de m. tibialis anterior. Start boven de enkel. Beweeg de voet op en neer:
Als de voet omhoog beweegt, drukken de handen tegen de spieren op het scheenbeen.
Als de voet omlaag beweegt, laten de handen de druk los en verplaatsen zich naar
craniaal. In 5 x het hele scheenbeen afwerken, vanaf de enkel tot aan de knie.
Trainen: 10-15 x herhalen.
Oefening 4
Oefening 5
In 5 x de hele voorkant van het bovenbeen afwerken, van onder tot boven (van vlak
boven de knie tot aan de lies).
Oefening 6
Oefening 7
Bruggetje maken
het bekken kantelen en optillen, daarna terug naar uitgangspositie;
6 x herhalen;
eventueel vervolgens nogmaals het bekken kantelen en optillen, waarna bekken
losschudden/rondjes draaien met het bekken volgt.
Oefening 8
Oefening 9
Uitgangshouding: kruiphouding
Been buigen en strekken in kruiphouding:
rechterbeen buigen naar de borst;
daarna het been wegstrekken en gestrekt laten zakken zodat de voorvoet de grond
raakt;
(minder zwaar: been na het strekken gebogen neer zetten); 6 x herhalen.
Daarna 6 x met het linkerbeen.
Oefening 10
9 Adviezen
Niet iedere verzakking geeft klachten. De mate van verzakking is niet altijd
representatief voor het klachtenbeeld. Soms geeft een relatief kleine verzakking al
duidelijke klachten en soms is het andersom. Wanneer een verzakking toeneemt, stijgt
de kans op klachten. Het is dus zinvol de kans op het ontstaan of toenemen ervan te
minimaliseren.
Een belangrijk onderdeel van de behandeling is het doornemen van de preventieve
maatregelen.
Toilethouding en toiletgedrag
- Indien u geregeld obstipatie heeft, kunt u het beste een kwartier na iedere maaltijd
naar het toilet gaan.
- Trek na de ontlasting de anus licht in en dep dan de anus schoon. Probeer niet
trekkend te vegen, zo trekt u de anus juist wat open, waardoor er opnieuw wat
ontlasting kan komen.
- Ook na ontlasting deppen van voor naar achteren.
- Gebruik zacht toiletpapier, liever geen vochtige toiletdoekjes. Deze bevatten vaak
alcohol.
- Bij pijn of bij het niet goed schoon kunnen maken van de anus, spoel met water (fles,
bidet of douche) en gebruik eventueel een föhn in de laagste stand om na te drogen.
- Als u last heeft van pijnlijke kloofjes bij de anus, kunt u vette crème of zalf rond de
anus smeren voor u gaat ontlasten. Op deze manier glijdt de ontlasting langs de
crème of zalf, en schuurt minder langs de kloofjes.
9.2 Voedingsadviezen
Vochtinname
- Het advies is 1½ tot 2 liter vochtinname per dag (drinken, fruit, yoghurt e.d.)
- Als u vaker dan 1x ’s nachts moet plassen, is het zinvol om 2/3 van de vochtintake in
de ochtend en voormiddag (tot 16.00) te drinken. Op oudere leeftijd is 2x per nacht
plassen ook nog normaal.
- Koffie, alcohol, koolzuurhoudende dranken (cola), appelsap en sinaasappelsap zijn
prikkelend voor de blaas en darmen. Te veel hiervan drinken kan een onrustig gevoel
geven in de buik of vaak aandrang voor plassen of ontlasten veroorzaken.
Voeding
- Probeer om 3x per dag een maaltijd te eten, hierdoor hervinden de darmen sneller
hun ritme.
- Het ontbijt is belangrijk! Dit zet de darmen in beweging.
- Bij een moeizame stoelgang, kunt u na elke maaltijd toiletoefeningen doen om de
darmen op gang te helpen.
- Vezelrijk eten helpt de darmen om het eten goed te verteren. Vezels zitten in
groenten, fruit volkoren producten, noten en pinda’s.
- Bij obstipatie kunt u de volgende producten proberen: Activia (actimel), All Bran
(Kellog’s), Roosvice Laxo, lijnzaad of lijnzaadolie.
Met palpatie kan de spierfunctie goed in beeld worden gebracht. Het is echter met
palpatie onmogelijk om de timing van een contractie te beoordelen, ook is een oordeel
over de rusttonus moeilijk met palpatie. Daarnaast blijft palpatie een subjectieve
aangelegenheid. EMG geeft een veel betrouwbaarder beeld van de rusttonus voor en na
activiteit. Ook is het met EMG mogelijk om de spieractiviteit gedurende ADL-activiteiten
op een objectieve wijze in beeld te brengen. De meest klachten ten gevolge van
bekkenbodemdysfuncties treden ook op in ADL en niet liggend op een
onderzoeksbank.(80)
Met electromyografie (EMG) kunnen verschillende parameters met betrekking tot de
functie van de bekkenbodem vastgelegd worden. EMG geeft een indicatie over de tonus,
coördinatie, duur- en piekkracht van de bekkenbodem.
Mede door deze gegevens vast te leggen, kan het effect van de behandeling geëvalueerd
worden.
Bij vrouwen met een ruime diastase in de levatorplaat met slechte sluitfunctie tijdens
contractie vormt drukfeedback ook een uitkomst. Waar een oppervlakte EMG de
elektrische en dus ook statische activiteit in de spier zichtbaar maakt, reageert druk op
met name beweging. En beweging, met name het sluiten van de diastase in de
levatorplaat tijdens contractie, kan uitstekend worden geoefend met behulp van een
druksonde. (80)
Preoperatief:
Prolaps: forse descensus uteri, cystokèle graad II-III en rectokèle graad II waarvoor
uterusextirpatie en voor- en achterwandplastiek gepland worden.
Fysiotherapie therapie:
Anamnese/lichamelijk onderzoek
Voorlichting anatomie/fysiologie
Alg. adviezen/leefregels
Alg.voedingsadviezen(vezel/vochtgebruik)
Mictiedagboek,toiletgebruik/toiletgedrag
ADL/til-instructies
Ademhalingstherapie/ontspanningsoefeningen
Buikmassage
Spierversterken bekkenbodem/buikdrukregulatie
Spierversterken buik-,bil- en rugmusculatuur
Resultaat:
Patiënt : goed
Therapeut: : goed
Begrip: goed
Voorgesteld beleid: De behandeling is gestopt; 18-06-2009.
Bijzonderheden/verslag:
Het gaat nu goed met mevr.de L. haar klachten, die postoperatief lange tijd aanhielden
zijn nu vrijwel opgeheven. Preoperatief had mevr. alleen last van een balgevoel in de
vulva. Van andere klachten was geen sprake. Mevr. heeft lang getwijfeld of ze zich wel of
niet zou laten opereren.
Uit bekkenfysiotherapeutisch onderzoek kwam preoperatief naar voren dat er sprake was
van overactiviteit van de bekkenbodem. Er is vooral aandacht besteed aan een goede
coördinatie van de bekkenbodemmusculatuur.
Postoperatief bleef zij een vulvair gevoel behouden, waardoor ze het angstige idee kreeg
dat de operatie niet geslaagd was.
Bij de gynaecologische nacontrole werden geen bijzonderheden gevonden.
Bij bekkenfysiotherapeutisch onderzoek, 7 weken na de operatie, bleek weer
overactiviteit. Mevr.de L. had veel moeite met ontspannen. Ze had veel last van pijn,
vooral bij zitten. Patiënte omschreef het probleem als: “het gevoel is niet goed”
Na een tweede gynaecologische nacontrole, waarbij duidelijk werd aangegeven dat er
geen recidief prolaps aan te tonen was, werd het vertrouwen in een goed herstel
verbeterd.
Er is veel aandacht geschonken aan ontspanning; relaxatie van de bekkenbodem. Door
samen haar bekkenbodem te inspecteren, met behulp van een spiegel, werd ze overtuigd
dat het er prima uitzag.
Geleidelijk namen de klachten af. Bij aanvang postoperatief heeft mevr. (te) veel
geoefend, uit angst voor recidief. Het lukt haar nu om dit beter te coördineren. Door
meer te ontspannen zijn de pijnklachten afgenomen.
Mevr. is weer begonnen met haar werkzaamheden als ziekenverzorgster. Het opvangen
van buikdrukverhogende momenten gaat prima. Ze bemerkt geen toename van klachten
na haar werkzaamheden. Het werk biedt juist afleiding en zorgt zodoende ook voor
mentale ontspanning.
Besloten werd om de behandeling te stoppen. Mevr. verwacht zelf dat haar geringe
klachten die ze nu nog heeft, op korte termijn zullen verdwijnen. Ze heeft ervaren dat
rust/ontspanning voor haar erg belangrijk zijn. Ze gaat drie weken met vakantie.
Na haar vakantie zal ik telefonisch contact met haar opnemen om te evalueren en
waarschijnlijk zal dan de behandeling definitief worden beëindigd.
12 Literatuur
12.1 persoonskenmerken
1. MacLennan AH, Taylor AW, Wilson DH, Wilson D. The prevalence of pelvic floor
disorders and their relationship to gender, age, parity and mode of delivery. British
Journal of Obstetrics and Gynecology 2000;107:1460-70.
2. Kirsi M. Rinne, Pertti P. Kirkinnen. What predispodes young women to genital
prolapse? European Journal of Obstetrics & Gynecology and Reproductive Biology 84
(1999) 23-25
3. Samuelsson EC, Victor FTA, Tibblin G 1999 Signs of genital prolapse in a Swedish
population of women 20 to 59 years of age and possible related factors. American
Journal of Obstetrics and Gynecology 180:299-305
4. Nygaard I, Bradley C, Drandt D 2004 For pelvic organ prolapse in older women:
prevalence and risk factors. Obstetrics and Gynecology 104:489-497
5. Progetto Menopausa Italia Study Group 2000, Risk factors for genital prolapse in non-
hysterectomized women around menopause: results from a large cross-sectional study in
menopausal clinics in Italy. European Journal of Obstetrics, Gynecology, and
Reproductive Biology 93:125-140
6. Bricant M, Versi E, Moniz CF, Magos A, de Trafford J, Studd JW. Skin collagen changes
in postmenopausal woman receiving different regiments of estrogen. Obstet Gynecol
1987;70(1): 123-7
7. Uldberg N, Ekman G, Malmström A, Olsson K, Ulmsten U. Ripening of the human
uterine cervix related to changes in collagen, glycosamineglycans and collagenlytic
activity. Am J Obstet Gynecol 1983;147:662-6
8. Versi E, Cardozo L, Brincat M, Cooper D, Montgomery J, Studd J. Correlation of uretral
physiology and skin collagen in postmenopausal woman. Br J Obstet Gynaecol
1988;95:147-52
9. Bump RC. Racial comparisons and contrasts in urinary incontinence and pelvic organ
prolapse. Obstet Gynecol 1993;81:421-5.
10. Rortveit G, Brown JS, Thom DH, Eeden van den SK, Creasman JM, SubakLL.
Symptomatic Pelvic Organ Prolaps, Prevalence and Risk Factors in a Population-Based,
Racialy Diverse Cohort 2007 American Journal of Obstetrics and Gynecology 109(6);
1396-1403
11. Baragi RV, DeLancey JOL, Caspari R, Howard DH, Ashton-Miller JA Differences in
pelvic floor area between African American and European American women. Am J Obstet
Gynecol 2002 111-115
12. Vakili B, Zheng YT, Loesch H, Echols KT, Franco N, Chesson RR. 2005 Levator
contraction strenght and genital hiatus as risk factors for recurrent pelvic organ prolapse.
American Journal of Obstetrics and Gynecology 192:1592-1598
18. Rahn DD, Acevedo JF, Roshanravan S, Keller PW, Davis EC, Marmorstein LY, Word
RA. Faillure of pelvic organ support in mice deficient in fibulin-3. Am J Pathol. 2009
jan;174(1):206-15. Epub 2008 dec 18
19. Jackson SR, Avery NC, Tarlton JF, Eckford SD, Abrams P, Bailey AJ. Changes in
metabolism of collagen in genitourinary prolapse. Lancet 1996;347:1658-61
20. Norton PA. Pelvic floor disorders: the role of fascia and ligaments. In: Clinical obstet
and gynecology, Lippincott-Raven, Philadelphia,1993
21. Norton P, Boyd C, Deak S 1992 Collagen synthesis in women with genital prolapse or
stress urinary incontinence. Neuroulogy and Urodynamics 11:300-301
22. Al-Rawizs S, Al Rawizs T 1982 Joint hypermobility in women with genital prolapse.
Lancet 26: 1439-1441
23. DeLancey JOL, 1992 Anatomic aspects of vaginal eversion after hysterectomy.
American Journal of Obstetrics and Gynecology 166:1717-1728
24. Olsen 1997, Lane FE 1962 Repair of posthysterectomy vaginal vault prolapse.
Obstetrics and gynecology 89:501-506
25. Swift SE, Pound T and Dias K. Case-Control Study of Etiologic Factors in the
Development of Severe Pelvic Organ Prolapse. Int Urogynecol J 2001 12:187-192
12.3 Leefstijl
26. Ree ML, Nygaard I, Bǿ K. Muscular fatique in the pelvic muscles after strenuous
physical activity. Acta Obstet Gynecol Scand. 2007;86(7):870-6
27. Jorgensen S, Hein HO, Gyntelberg F 1994 heavy lifting at work and risk of genital
prolapse and herniated lumbar disc in assistant nurses. Occupational medicine 44:47-49
28. Greer WJ, Richter HE, Bartolucci AA, Burgio KL. Obesity and pelvic floor disorders:
asystematic review. Obstet gynecol. 2008 aug;112(2 Pt 1):341-9. Review
29. Kuddish BI, Iglesia CB, Sokol RJ, Cochrane B, Richter HE, Larson J, Hendrix SL,
Howard BV. Effect of weight change on natural history of pelvic organ prolapse. Obstet
Gynecol. 2009 jan;113(1):81-8
30. Kapoor D, Davilla GW, Rosenthal RJ, Ghoniem GM. 2004 Pelvic floor dysfunction in
morbidly obese women:pilot study. Obesity Research 12(7): 1104-1107
31. Bump RC, Sugerman HJ, Fantl FA, McClish DK. 1992 Obesity and lower urinary tract
function in women: effect of surgically induced weight loss. American Journal of
Obstetrics and Gynecology 167:392399
12.4 Bekkenbodemdysfunctie
32. Spence-Jones C, Kamm MA, Henry MM, Hudson CN. 1994 Bowel dysfunction: a
pathogenic factor in uterovaginal prolapse and urinary stress incontinence. British Journal
of Obstetrics and Gynecology 101:147-152
33. Lubowski DZ, Swash M, Nichols J, Henry MM. 1988 Increases in pudendal nerve
teminal motor latency with defecation straining. The Britisch Journal of Surgery 75:1095-
1097
34. Snooks SJ, Barnes PRH, Swash M, Henry MM. 1985a Damage to the pelvic floor
musculature in chronic constipation. Gastroenterology 89:977-981
women with pelvic floor dysfunction. American Journal of Obstetrics ans Gynecology
183:1390-1399
56. Balmforth JR, Mantle J, Bidmead J, Cardozo L A prospective observational trial of
pelvic floor muscle training for female stress urinary incontinence BJU Int 2006
Oct;98(4):811-7
57. Bø K 2004 Pelvic floor muscle training is effective in treatment of female stress
urinary incontinence, but how does it work? International Urogynecology Journal and
Pelvic Floor Dysfunction 15(2):76-84
58. Bernstein I 1997 The pelvic floor muscles [thesis]. University of Copenhagen
59. Bǿ K, Can pelvic Floor muscle training prevent and treat pelvic organ prolapse? Acta
Obstet Gynecol Scand. 2006;85(3):263-8
60. Borello-France DF, Handa VL, Brown MB, Goode P, Kreder K, Scheufele LL, Weber
AM; Pelvic Floor Disorders Network. Pelvic-floor muscle function in women with pelvic
organ prolapse. 1: Phys Ther. 2007 apr;87(4):399-407. Epub 2007 mar 6
61. Hagen S, Stark D, Mahler C, Adams E. Conservative management of pelvic organ
prolapse in women. Cochrane Database Syst Rev. 2006 Oct 18;(4):CD003882
62. Jarvis SK, Hallam TK, Lujic S, Abbot JA, Vanvaillie TG. Peri-operative physiotherapy
improves outcomes for women undergoing incontinence and or prolapse surgery: results
of a randomized controlled trial: Aust N Z J Obstet Gynaecol. 2005 Aug;45(4):300-3
63. Miller JM, Perucchini D, Carchidi LT, DeLancey JO, Ashton-Miller J. Pelvic Floor muscle
contraction during a cough and decreased vesical neck mobility: Obstet Gynecol 2001
Feb;97(2)255-60
64. Peschers U, Gingelmaier A, Jundt K, Leib B, Dimpfl T 2001 Evaluation of pelvic Floor
muscle strenght using our different techniques. International Urogynecology Journal and
Pelvic Floor Dysfunction 12:27-30
65. Nygaard I, Handa V, Brubaker L, Borello-France D, Wei J, Wells E, Weber AM; Pelvic
Floor Disorders Network. Physical activity in women planning sacrocolpopexy.Int
Urogynecol J Pelvic Floor Dysfunct. 2007 Jan;18(1):33-7. Epub 2006 May 11.
66. Harvey MA. Pelvic floor exercises during and after pregnancy: a systematic review of
their role in preventing pelvic floor dysfunction. J Obstet Gynaecol Can. 2003
Jun;25(6):487-98. Review.
67. Brown C 2001 Pelvic floor reeducation; a practical approach. In: Corcos J, Shick E,
The urinary sphincter. Marcel Dekker, New York, p 459-473
68. Slieker- ten Hove MCP, Pool- Goudzwaard A L, Eijkemans MJC,
Steegers- Theunissen RP, Vierhout ME Face validity and reliability of the First digital assessment
scheme of pelvic floor muscle function conform the new standardized international
terminology of the international continence society. Neurourol Urodyn. 2009;28(4):295-300
69. Poma, P.A. 2000, ‘Nonsurgical management of genital prolapse. A review and
recommendations for clinical practice’, J. Reprod. Med., Oct, vol. 45, no.10, pp.789-97.
12.5 Overige
70. cursusmap YVLO-Zwangerfit, 2009, pag 136
71. BCP Bekkenfysiotherapeut
72. KNGF-richtlijn, stress urine-incontinentie, Supplement bij het Nederlands Tijdschrift voor
Fysiotherapie, 1998, vol. 108, nr 4
73. Petra J. Voorham- van der Zalm, Towards evidence based practice in pelvic loor physiotherapy
74. E.S.Versprille-Fischer, Begeleiding van patiënten met bekkenbodemdysfunctie, tweede druk,
2001
75. K. Bø, B. Berghmans, S. Mørkved, M. van Kampen, Evidenced-based physical therapy for the
pelvic floor, bridging sience and clinical practice
76. F.E.H.Nijman-du Bois en E.W.Geerdes-Klaassen, bekkenbodemklachten in de praktijk, 2001
77. www.gezondvgz.nl (verzakkingen) Internet
78. www.urogynaecology.com.au/Vaginalrepair.htm)
79. Zwangerfit, begeleiding van de actieve vrouw tijdens en na haar zwangerschap, Helga D.
Hentzepeter-van Ravensberg
80. Myofeedback, theorieboek, Enraf-Nonius BV, Delft 2004
81. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde,2004, 148: 2432-6
Marcella Leguyt
Bron:
“Van regenworm tot anaconda”
De mannelijke bekkenbodem en zijn functie
(Soren Ekland)
Erectiestoornissen bij de man
Inhoudsopgave
9
Adviezen ................................................................................................................................... 26
10
Meerwaarde
inwendig
onderzoek ................................................................................ 27
11
Rapportage
naar
de
verwijzer........................................................................................ 28
12
Literatuurlijst....................................................................................................................... 30
Portfolio-opdracht SBF-VBF-1k:
erectiestoornissen bij de man
2 Risicofactoren
2.1 Persoonskenmerken
1. leeftijd(1)
2.3 Leefstijl
12. bewegingsarmoede(2)
13. obesitas(3)
14. slecht slapen(4)
15. roken(5)
16. overmatig alcoholgebruik(6)
17. gebruik van recreatieve drugs(7)
18. compressie syndroom (fietsen)(8)
2.4 Bekkenbodemdysfunctie
19. de aanwezigheid van Lower Urinary Tract Symptoms (LUTS)(13,14)
20. -onderactieve bekkenbodem(11)
-overactieve bekkenbodem(17)
NB: Risicofactoren die niet naar voren komen uit de literatuur, maar volgens de
werkgroep mogelijk een rol spelen, zijn seksueel misbruik. Wellicht is hier nog
onvoldoende onderzoek naar gedaan.
2.6 Samengevat;
Er zijn
• organische (neurogeen,vasculair,CZS)
• psychogene
• medicatie-, hormonaal- en drugs (inclusief anabole steroide) gerelateerde
oorzaken voor een erectiele dysfunctie
3.1 Persoonskenmerken
Wat is uw leeftijd?
3.3 Leefstijl
(13+14)Rookt u?
Zo ja, -hoe lang ?(jaren)
-hoeveel sigaretten per dag?
(37)Bent u lichamelijk actief, zoals fietsen, wandelen tuinieren, sporten?
Zo ja, hoeveel uur per dag of per week?
Heeft u een goede nachtrust? (uren, doorslapen)
(8) Hoeveel weegt u en hoe lang bent u?
(19) Gebruikt u alcohol?
Zo ja, hoeveel glazen per dag?
3.4 Bekkenbodemdysfunctie
Heeft u last van andere klachten in het bekkengebied zoals;
• urineverlies
• frequent plassen
• pijnklachten
• problemen met de ontlasting
• slecht uitplassen
(135)Heeft u negatieve evaringen in het verleden m.b.t. misbruik of mishandeling?
4 Patientenvoorlichting
1. Voorlichting over de anatomie en de fysiologie van de man (zie anatomie man,
dwarsdoorsnede) en een 3-D model (man) om de anatomie en de fysiologie uit te leggen.
Anatomie;
Ligging: schaambeen en de buikspieren, blaas, prostaat met de zaadblaasjes, penis met
de urineleider, scrotum met de testikels, endeldarm, anus, bekkenbodem, heiligbeen met
rug en bilspieren.
Bron: onbekend
2. Voorlichting over het belang van een gezonde levensstijl en de mogelijke relatie met
de erectiele dysfunctie.
(Deze relatie moet blijken uit de anamnese en/of verwijzing).
Bij bewegingsarmoede: Nederlands Instituut voor Sport en Bewegen.Op deze sites wordt
uitleg gegeven over het belang van bewegen.
www.nisb.nl
www.30minutenbewegen.nl
4. Doorverwijzen als daar en indicatie en vraag naar is. Eventueel de mogelijkheid van
hulpmiddelen.
(De volgende afbeeldingen zijn opgenomen in deze portfolio ter informatie voor de
behandelaar en eventueel de patiënt.)
Gebruik en verstrekking van deze hulpmiddelen vallen buiten het competentiegebied van
de bekkenfysiotherapeut.
De patiënt dient hiervoor doorverwezen te worden naar een gespecialiseerde
revalidatiearts, uroloog of seksuoloog.
5 Fysiotherapeutische speerpunten in de
behandeling
1a. Oefeningen van de bekkenbodemspieren (PFME): gericht op het versterken van de
bekkenbodem, tevens als doel, om de doorbloeding in het bekkengebied te
verbeteren.(11,16)
(Uit gepubliceerde onderzoeken blijkt dat spierversterken van de bekkenbodem wordt
gedaan als er sprake is van bekkenbodemspieroefeningen) (PFME).
1b. Erectiele dysfunctie kan bestaan op basis van een overactieve bekkenbodem.
De behandelaar streeft maar het verbeteren van de coördinatie en een afname van de
overactiviteit van buik- en de bekkenbodemspieren.(17)
2. Biofeedback(16) (17)
NB: Sommer et al(11) concludeert dat PFME effectiever zijn dan het gebruik van Viagra.
NB: Hoewel in veel onderzoeken gebruik wordt gemaakt van elektrostimulatie, is er geen
bewijs gevonden dat dit effect heeft. Kari Bo, blz 302 (12)
Elektrostimulatie is dan ook geen speerpunt in de behandeling van erectiele dysfunctie.
Het kan wel een waardevolle aanvulling zijn.
NB: Er zijn twee trails bekend waarin het effect van fysiotherapie bij premature ejaculatie
onderzocht wordt.
(Ik wil dit opnemen in deze portfolio, omdat premature ejaculatie naast de erectiele
dysfunctie de andere belangrijke hoofdgroep van mannelijke seksuele stoornissen is).
De onderzoeken hebben een zwakke bewijslast (level 4), ze zijn beide no randomised en
no controled.(18,19)
De conclusie uit deze onderzoeken is dat het mogelijk zou kunnen zijn dat
bekkenbodemoefeningen (versterken en verbeteren van de coördinatie van de
bekkenbodemspieren) en biofeedback/elektrostimulatie, effectief zijn bij premature
ejaculatie.
Verder onderzoek wordt aanbevolen.
(121)Heeft u
a. wel gemeenschap
b. geen gemeenschap
Inspectie;
Algemeen
Kijk naar houding statiek, ademhaling in stand en in zit.
Specifiek; bekkenbuikregio
Is er sprake van onderactivitiet/normotonus/overactiviteit?
Genitale-anale regio
Inspectie in rust;
Uitgangshouding ruglig: de patiënt houdt zelf de testikels en de penis onder de hand op
de buik.
• huid, hygiene, hemorroïden, skin tags
• ruptuur/fissuur
• ligging anus
• sluiting anus
Anaal onderzoek;
In rust;
• sensibiliteit
• pijnpunten en myofaciale triggerpoints
• basisspanning/Gap-leasie-litteken in wand ( EAS/IAS.)
Functieonderzoek;
Tijdens bewegen
• aanspannen bekkenbodemspieren
• ontspannen bekkenbodemspieren
• hoesten (zonder en met instructie tot vooraf aanspannen)
• persen
Let op;
Mogelijkheid om echt te ontspannen na contractie (overactieve bekkenbodem), goed te
objectiveren door toucheren van het sfinctercomplex/m.puborectalis, de m.
bulbospongiosus en de m.ischiocavernosus (ruglig), en de m. cremaster (in stand,
palperen boven aan weerszijde van de penisschacht).
(Laatsgenoemde is een goed visueel hulpmiddel als het bewustzijn en de coördinatie van
de bekkenbodemspieren matig is).
Cocontracties van andere spiergroepen
Na dit onderzoek kan er een conclusie getrokken worden betreffende de volgende items;
-Sensibiliteit
-Pijnpunten/myofaciale triggerpoints
-Mogelijkheid tot willekeurige contractie (afwezig, zwak, normaal, sterk) en de relaxatie
(compleet, partieel, afwezig).
-Mogelijkheid tot onwillekeurige contractie (aanwezig, afwezig) en onwillekeurige
relaxatie (aanwezig, afwezig).
-Het bewustzijnsnivo van de bekkenbodem
Meetinstrumenten
1. SHIM vragenlijst (gevalideerd), om de mate van erectiele dysfunctie te
objectiveren.
(zie bijlage 14)
2. Quality of life (QoL) vragenlijst
Dit meetinstrument gebruiken als uit de anamnese blijkt dat er niet-somatische
oorzaken ten grondslag liggen aan de erectiele dysfunctie.
• (Mogelijke oorzaken zijn: relatieproblemen, depressiviteit etc.) (zie bijlage
20)
• VAS -pijn = Visual Analoge Scale laten invullen als er sprake is van
pijn.(bijlage 19)
3. Indien van toepassing: mictie en defecatielijst (zie bijlage 2+18)
Prafabscore voor urineverlies (zie bijlage 4)
4. International Prostate Symptom Score (zie bijlage 3)
6.4 Analyseproces
Uit de anamnese en het functieonderzoek komt een conclusie, deze omvat
stoornissen in functies geen erectie kunnen krijgen of handhaven
beperkingen in vaardigheden niet of onvoldoende kunnen penetreren/seksueel
kunnen
presteren.
beperkingen in participatie een onbevredigend seksleven
7.2 Behandeldoel
• het reduceren van stoornissen, beperkingen en participatieproblemen.
• de patiënt heeft kennis en inzicht over de erectiele dysfunctie en de mogelijke
oorzaken daarvan
• de patiënt heeft kennis over de functie van de bekkenbodem, in relatie met de
erectiele dysfunctie.
• patiënt heeft inzicht in het belang van zijn eigen rol /verantwoordelijkheid en de
invloed daarvan op zijn klacht
• de patiënt is bekend met de leefstijladviezen (eten, drinken, gewicht, balans
belasting- belastbaarheid)
• de patiënt leert het coördineren en relaxeren van de bekkenbodemspieren
• de patiënt leert het coördineren en verstevigen van de bekkenbodemspieren
• patiënt beheerst de vaardigheid om ademhaling en bekkenbodem te integreren
• patiënt heeft meer bewuste aandacht voor zijn lichaam en past de adviezen en
oefeningen toe
• De patiënt is in staat zich te ontspannen
7.3.2 Therapie
Oefentherapie; Bewustwordingsoefeningen
• Ontspanningsoefeningen/ademhalingsoefeningen
• Buik- en bekkenbodemoefeningen
• Biofeedback
• Warmteapplicatie
7.4.2 Therapie
Oefentherapie; Bewustwordingsoefeningen
• Verstevigen van de bekkenbodemspieren
• Biofeedback
7.5 Evaluatie
Korte termijn
In elke behandelsessie terugkoppelen hoe het gegaan is:zijn er behandeldoelen gehaald?
Waarom niet, waar ligt dat aan?
Indien van toepassing bijstellen doelen, en evtentueel uitbreiden naar lange termijn
doelen.
Tussentijds en eindresultaat
objectivering met meetinstrumenten
SHIM lijst laten invullen (vergelijken met eerste lijst )
NB: De QoL vragenlijst laat ik niet nogmaals invullen. De lijst wordt gebruikt als
diagnostisch instrument, om onderliggende oorzaken van de erectiele dysfunctie op te
sporen, en indien nodig de patiënt door te verwijzen.
biofeedback, verandering?
wat voor consequenties t.a.v. participatie? veranderingen?
Hulpvraag van patiënt, is deze opgelost? Is deze veranderd? Is de patiënt tevreden met
het behaalde resultaat?
8 Oefentherapie
Instructie:
• span de bilspieren aan en laat los, voel waar spanning/ontspanning optreed en
benoem dit.
• span de buikspieren aan, de onderbuik/navel rustig naar binnen trekken, voel
waar spanning/ontspanning optreedt en benoem dit.
Actie therapeut: De therapeut laat eerst de patiënt ervaren wat hij voelt, is dit te
onduidelijk voor de patiënt dan kan de therapeut gebruikmaken van tactiele feedback
door haar handpalm onder het sacrum te leggen en de vingers aan weerszijde van de
bilspleet ter hoogte van het perineum te plaatsen. De therapeut geeft feedback aan de
patiënt betreffende aan- en ontspanning van de bekkenbodem tijdens de
bekkenbodemoefening, en gaat bij de patiënt na of deze dat ook zo ervaart. Geeft ook
feedback over de ademhaling en activiteit van omliggende spiergroepen, zoals de buik-,
bil- en beenspieren.
Instructie:
• knipoog met de anus, even vast, en even los, submaximaal aanspannen
• knipoog met de plasbuis, even vast en even los, submaximaal aanspannen
Instructie:
• Neem de hele bekkenbodem me naar binnen. Stel je voor dat deze een trampoline
is, die in kan veren en weer losgelaten kan worden.
• Speel met de verschillende maten van aanspanning. Probeer ook zachtjes de
bekkenbodem naar beneden te duwen, open te zetten.
• Hoe is kwaliteit van het aan- en ontspannen? Gaat de ontspanning gemakkelijk,
zonder ‘hakkelen?’
• Hoest eens, en voel wat de buik en de bekkenbodem doen (uitpuilen of
contraheren).
• Probeer de rest van het lichaam ontspannen te houden.
• Blijf doorademen tijdens het oefenen. (De laatste 2 vragen gelden voor alle
oefeningen in verschillende uitgangshoudingen.)
Actie therapeut: benoemt weer wat er gevoeld werd en bespreekt dit met de
patiënt.
5. Uitgangshouding: Stand
Instructie:
• Voel de beide voeten op de grond staan, steun op de hele voetzool. Knieën losjes,
niet in het slot. Kantel het bekken naar voren en naar achteren (de handen op de
onderbuik en handrug van de andere hand net boven de bilspleet). Voel de
kwaliteit van bewegen, gemakkelijk of wat stug, wanneer voel je aan- en
ontspanning van de buik- bil- en bekkenbodemspieren?
• Stop met bewegen en span afwisselend rustig de buik- bil- en bekkenbodem aan.
• Specifiek de bekkenbodem, trampolineoefening, nadruk op voor- en achterzijde.
Mocht er geen bewustwording optreden dan kan er gebruik gemaakt worden van andere
tactiele en visuele prikkels, zoals het zitten op een warme pakking, een zitzak met
kersenpitten, ribbeltjes etc., het ontkleed oefenen voor een spiegel in kortlig met de
benen iets gespreid en een spiegel aan het voeteneind of gebruikmakend van
myofeedback.
De spieren rond de mond en kaken staan in relatie met de spieren rondom de caudale
uitgangen. Bij bewuste ontspanningsoefeningen van de bekkenbodem kan van deze
Jacobsen.
Doel: absolute of relatieve rust in het neuromusculaire systeem verkrijgen, het gevolg is
dat de basisspanning verlaagd wordt. Meestal wordt begonnen in lig, de patiënt wordt
gevraagd een bepaalde spiergroep actief aan te spannen, het gevoel van loslaten erna
wordt benadrukt. Zo kun je van top naar teen of andersom diverse spiergroepen aan
laten spannen. In verband met de bekkenbodemspanning zijn de volgende spieren van
belang: de gelaatspieren, kaken op elkaar klemmen voorhoofd spannen, nekmusculatuur,
m trapezius, buik, billen, benen, tenen. Ook de bekkenbodem spieren komen in
aanmerking om aan te spannen en los te laten. De oefening kan ook in andere
uitgangshoudingen toegepast worden, zodat ook geleerd wordt overdag tijdens
bezigheden spieren te ontspannen.
Laura Mitchell.
Haar uitgangspunt is dat mensen stress en spanning specifiek in hun houding uitdrukken.
De een kromt zijn tenen, de ander zet zijn adem vast en bijna iedereen spant zijn
schouders. Deze houdingen zijn het gevolg van fight-flight reacties. Mitchell duidt ze aan
als vreesreflexen. De gespannen houding schept meer spanning door signalen naar het
zenuwstelsel te sturen die wijzen op dreigend gevaar. Zo ontstaat een cirkel van angst,
gespannen houding en nog meer angst. Doel is een veranderde gewrichtsstand te
benadrukken en het gevoel hiervan door te laten dringen, zodanig dat spiergroepen die
door verhoogde tonus een bepaalde stand bewerkstelligen gerekt en minder actief
worden. De meer ontspannen stand in de gewrichten zou door het centrale zenuwstelsel
beter vastgelegd worden dan de tonus in de spieren.
Laat de patiënt een houding zoeken die past bij angst, cq spanning, stress. De
gewrichtstand in die houding wordt erna tegengesteld aan deze spanningstoestand
benadrukt en doorgevoeld. Het bewust maken van de veranderde stand zorgt voor
ontspanning.
De gespannen gewrichtsstanden.
Bij angst of vrees ontstaat als beschreven via vreesreflexen een veranderde positie van
hoofd, romp en de armen of benen. Deze veranderingen zijn vrij stereotiep. Mitchell
onderscheidt twaalf gespannen posities:
• De schouders komen omhoog
• De armen worden tegen het lichaam gedrukt
• De vingers krommen tegen de handpalm
• De benen kruisen
• Dorsiflectie van de voeten
• De romp buigt naar voren
• Het hoofd komt naar voren in anteropositie
• De adem wordt hoog thoracaal en versneld
• Klemmen van de kaken
Bedoeling is dat de patiënt de nieuwe stand opnieuw tot zich door laat dringen.
Tegengesteld bewegen, voelen, “stop” en voel opnieuw.
8.1.4 Ademhaling:
Zitten op een oefenbal met de benen licht gespreid. Als de spanning van de
bekkenbodem hoog is dan zal het voor de patiënt moeilijk zijn om het evenwicht te
bewaren.
Vervolgens moet de patiënt zich in de bal laten zakken. Laat iemand zich letterlijk
nestellen in de bal.
Het actief zoeken naar de juiste houding vraagt concentratie. De aandacht moet gericht
zijn op de bekkenbodem.
De therapeut kan m.b.v. druk aan de schouders trachten het evenwicht te verstoren. Als
iemand echt ontspant lukt dit nauwelijks.
Zit iemand redelijk ontspannen dan kan men proberen de ademhaling zo laag te
brengen dat de bekkenbodem a.h.w. nog dieper in de bal zinkt.
Als dit lukt dan kan een. contractie van de spier gevraagd worden. Voelt de patiënt het
contact van de bekkenbodem met de bal minder worden. Kan de bekkenbodem hierna
weer terugzakken in de bal.
Laat iemand na deze oefening eens staan en weer gaan Zitten. Zit het net zo
ontspannen of is er weer spanning op de spieren komen te staan.
De hierboven beschreven oefening kan ook worden uitgevoerd op een harde kruk. Op
een harde onderlaag voelt men het sluiten en intrekken van de bekkenbodem juist goed.
Je kunt er echter niet zo ontspannen in weg zakken als in een bal. Het gaan zitten op een
ballon op een harde onderlaag zonder deze te laten knappen kan alleen maar met een
ontspannen bekkenbodem. Als de patiënt een goed ontspanningsgevoel heeft in de
bekkenbodem na bijvoor beeld oefenen op de oefenbal kun je dit laten ervaren. Ze
kunnen hier thuis ook mee aan de slag.
Specificiteit:
Specifieke spierfuncties moeten getraind worden: is er een probleem met de
steunfunctie, moeten de langzame vezels getraind worden.
Is er een probleem met het adequaat opvangen van drukverhoging, dan moeten de
snelle vezels getraind worden. Is er een probleem van beide functies, moet beide
getraind worden.
Bij een aanvangssituatie waarbij er vrijwel geen contractie mogelijk is, moet er begonnen
worden met het oefenen van kortdurende contracties. Pas daarna is het mogelijk
duurcontractie te oefenen.
Overload:
Kracht en uithoudingsvermogen worden het beste getraind als de spier een bepaalde tijd
maximale kracht en maximaal uithoudingsvermogen levert. Vooral de intensiteit van de
oefeningen zijn bepalend voor het effect.
De kracht en de duur zullen dus moeten worden bijgesteld gedurende de
trainingsperiode.
Als het nl. goed gaat is er gedurende de periode een toename van kracht en duur. Dus
om aan de eis van overload te blijven voldoen, zullen de kracht en duur na een bepaalde
kracht worden verhoogd.
Bij het opbouwen van kracht en/of uithoudingsvermogen is een oefenfrequentie van 1
dag trainen en 2 dagen hersteltijd het meest gunstig. In de praktijk betekent dat: 2 keer
oefenen per week, met een tussenpoos van tenminste 2 dagen.
Per training moet de individuele intensiteit maximaal zijn. Men kan uitgaan van 70% van
het aantal met maximaal uitgevoerde contracties, of 70% van de volhoudtijd van een
maximale contractie.
Die 70% wordt 8 tot 15 keer herhaald. Dan een korte rust, en een herhaling van die 8 tot
15 keer. Evt. kan het nogmaals herhaald worden.
De patiënt moet ervaren dat het zwaar is en zwaarder wordt.
Voorbeeld1:
Mw. A. kan 5 keer maximaal aanspannen.
70% van 5 keer is 3,5 keer. Ronden we af op 4 .
Zij contraheert 8 keer die 4 keer met maximale inspanning. Dan rust zij.
En contraheert opnieuw 8 keer die 4 keer. En neemt rust.
Dan evt. een laatste serie.
Voorbeeld 2:
Mw. B. kan 2 seconden een maximale contractie vasthouden.
70% van 2 seconden is 1,4 seconden. Ronden we af op 1 seconde.
Zij maakt 8 maximale contracties van 1 seconde. En rust.
Dan herhaalt zij: 8 maximale contracties van 1 seconde. En rust opnieuw.
Evt. doet ze nog een laatste serie.
enige tijd aangespannen houdt, voelt u dat uw buik weer boller wordt bij het inademen
ten gevolge van rek van de buikspieren.
Ook bij aangespannen spieren kunt u normaal doorademen, waarbij de buik dus
afwisselend boller en platter wordt, zonder dat u de spieren ontspant.
Het doel van deze oefening is dat u leert uw anus en plasbuis krachtig in te trekken
tijdens een uitademing. Door dit vele malen per dag te doen worden de spieren versterkt
en functioneren op den duur weer automatisch. Daarnaast leert u uw bekkenbodem
enige tijd aangespannen te houden terwijl u normaal doorademt, praat en beweegt.
ADL
Deze oefening kunt u op alle mogelijke tijden van de dag uitvoeren tijdens momenten
dat u toch ergens op staat of zit te wachten. U bent hierdoor geen extra oefentijd kwijt,
alleen moet u er wel regelmatig aan denken. U kunt deze oefening toepassen wanneer u
aandrang voelt en naar het toilet loopt. Probeer bewust uw bekkenbodem krachtig
ingetrokken te houden tijdens het lopen.
Liftoefening:
Uitgangshouding: kortlig, zijlig, zit
Instructies: De patiënt moet goed de verschillende niveaus leren voelen.
• Eerst de bekkenbodem (BB) helemaal loslaten = begane grond
• Span de BB licht aan (juist voelbaar) = 1e verdieping
• Span wat harder aan(duidelijker voelbaar ) = 2e verdieping
• Span maximaal aan = zolder
• Ontspan gedeeltelijk = 2e of 1e verdieping
• Ontspan volledig = begane grond
• Probeer nog meer los te laten, lichte pers = kelder
ABBA oefening:
Uitgangshouding: bij voorkeur zit op een harde ondergrond, omdat dan duidelijk
verschil gemaakt kan worden tussen de bekkenbodem en de bilspieren.
Instructie:
• Eerst de Anus(BB) aanspannen
• Dan Billen aanspannen
• Dan de Billen los
• en dan pas Anus los.
Uitgangshouding: Kortlig:
Instructies:
• Bekkenbodem aanspannen, begin niet direct op het hoogste niveau,
Uitgangshouding:Ruglig:
Instructie:
Gestrekte benen. Bekkenbodem aanspannen, voeten in dorsaalflexie voeten los,
bekkenbodem los.
Uitgangshouding: Kortlig:
Instructie:
• Bekkenbodem vast, 1 gebogen been optillen, neerzetten, bekkenbodem los. Als dit
lukt, kunt u de patient beide benen afwisselend een aantal malen laten optillen met
aangespannen bekkenbodem.
• Zelfde oefening maar met gestrekte benen.
• Gestrekte benen. Bekkenbodem vast, met gestrekt been rondjes draaien,
been neerleggen, bekkenbodem los.
Uitgangshouding: zit
Instructie:
• Bekkenbodem vast, dorsaalflexie voeten, voeten los, bekkenbodem los.
• Bekkenbodem vast, benen heffen, benen neerzetten, bekkenbodem los.
• Bekkenbodem vast, voeten van zich af duwen, loslaten, bekkenbodem los.
• Bekkenbodem vast, voeten van zich af duwen, met de armen aan iets
trekken, armen los, voeten tos, bekkenbodem los.
Uitgangshouding: Stand
Instructie:
• Bekkenbodem vast, diepe kniebuiging maken, opkomen, bekkenbodem los.
Benen bij elkaar benen naar buiten gedraaid.
• Bekkenbodem vast, 1 been optillen, terug zetten, bekkenbodem los.
• Door de obt. internus aan te spannen samen met de gluteaal musculatuur kun
je een extra krachtige contractie geven. Vooral goed te gebruiken als de pt.
het gevoel heeft dat het mis gaat
• Bekkenbodem vast stukje lopen met aangespannen bekkenbodem.
• N.B. de oefeningen in stand kun je ook op een oefentol doen.
Uitgangshouding: Kortlig:
Instructie:
Bekkenbodem aanspannen, onderbuik intrekken, therapeut geeft weerstand tegen
9 Adviezen
Bij een overactiviteit van de bekkenbodem;
1. dagelijks warmte appliceren op de buik of op de bekkenbodem.
2. Bij een gestoorde mictie; zittend plassen, sluitspieren open zetten, toiletregime
(zie bijlage 16)
3. Bij obstipatie; niet persen, luisteren naar aandranggevoel, juiste toilethouding, eet
en drink adviezen (zie bijlage 15).
4. Eventueel in een later stadium thuis oefenen met anale biofeedback om het
bewustzijn, de coördinatie en de ontspanning van de bekkenbodem te verbeteren.
5. Dit kan ook geoefend worden door het doen van ontspanningsoefeningen.
Levensstijl adviezen.
• stoppen met roken.
• 1 deel alcohol per dag
• geen drugs
• gezonde voeding
• gewichtsreductie indien van toepassing
• lange afstandfietsen beperken (compressiesyndroom)
• bewegen, minimaal een half uur submaximale inspanning (wandelen, in de tuin
werken etc.)
(life style adviezen uit onderzoek van Dorey G. (2004a) (11)
Elektrostimulatie heeft geen meerwaarde.Kari Bø blz. 302 (12), Dorey G. blz. 174 (20)
Klacht: Tijdens het vrijen een onvoldoende harde erectie, zodat penetratie in (30 %) van
de gevallen niet mogelijk is.
Hr. voelt zich erg onzeker, en heeft tijdens het vrijen een ‘toeschouwersrol’.
Fysiotherapeutische diagnose:
Slecht bewustzijn van de bekkenbodem, en een matige kracht en conditie van de
bekkenbodem.
Overgewicht en een matige algehele lichamelijke conditie.
SHIM lijst: score 17 (milde vorm van erectiele dysfunctie).
Faalangst t.a.v. eigen functioneren tijdens het hebben van gemeenschap.
(Geen relatieproblemen, geen depressiviteit)
Behandeldoel:
• de patiënt heeft kennis en inzicht over de erectiele dysfunctie en de mogelijke
oorzaken daarvan
• de patiënt heeft kennis over de functie van de bekkenbodem in relatie tot de
erectiele dysfunctie.
• patiënt heeft inzicht in het belang van zijn eigen rol /verantwoordelijkheid en de
invloed daarvan op zijn klacht
• de patiënt is bekend met de leefstijladviezen (eten, drinken, gewicht, balans
belasting- belastbaarheid) en weet deze toe te passen
• de patiënt leert het coördineren en verstevigen van de bekkenbodemspieren
Verrichtingen/adviezen/instructies:
• Informatie:
• De invloed van angst op seksualiteit, verschillende fases tijdens seksuele
opwinding.
• Belang van een goede conditie/vitaliteit/levensstijl in relatie tot de erectiele
functie.
• Belang van een vitale bekkenbodem, pompfunctie van de bekkenbodem.
• Leefstijladviezen
• Afvallen
• Meer bewegen
• Gezond eten
• Minder alcohol drinken
• Invullen van de SHIM-lijst, (tijdens de eerste behandeling en de laatste
behandeling).
• leren aan- en ontspannen van de bekkenbodemmusculatuur
• trainen met de biofeedback
• instructie voor training van de bekkenbodemmusculatuur thuis
• instructie voor gebruik bekkenbodem in a.d.l.
Resultaat:
De erectiele dysfunctie is duidelijk afgenomen (SHIM lijst: score 23, normale erectiele
functie) (maximale score is 25).
Hr. is 10 kg afgevallen, hij doet 2 keer per week aan sport en voelt zich veel vitaler.
Hij heeft m.n. meer zelfvertrouwen gekregen in zijn eigen lichaam.
De angst voor het niet kunnen presteren op het moment van coïtus is afgenomen.
De coördinatie, kracht en conditie van de bekkenbodem is goed.
Prognose:
Hr. wil nog 10 kg. afvallen, en is hiervoor onder begeleiding bij een diëtiste.
Als hij blijft sporten zal zijn vitaliteit toenemen, en de zelfverzekerdheid over zijn eigen
lichaam.
Mogelijk zal de af en toe optredende onzekerheid en angst om niet ‘stijf‘ te kunnen
worden/blijven verder afnemen.
Opmerking:
Een coöperatieve man, waarbij de angst voor het niet kunnen presteren een grote rol
speelde.
Hoogachtend,
Marcella Leguyt,
Bekkenfysiotherapeut
Fysio Centrum Zaanland
Zaandam
12 Literatuurlijst
1. Martin-Morales er al.Prevalence and independent risk factors for erectile
dysfuncion in Spain. J Urol 2001;166: 569-574
2. 2.Derby CA,et al. Modifiable riscfactors and erectile dysfunction: can lifestyle
changes modify risk? Urology 2000 56(2):302-306
3. Esposibo K,et al. Effects of lifestyle chances on erectile dysfunction in obese men.
JAMA 2004;291:2978-2984
4. Kamps S,et al.REM sleep deprivation leads to a decrease of nocturnal penile
tumescence (NPT) in young healty male;The significance of NPT measurements
611.13 World Congress of Sexuology, juli 10-15 Canada, 2005
5. Rosen MP, Cigarette smoking: an independent risk factor for atherosclerosis in the
hypogastric cavernous arterial bed of men with arteriogenic impotence. J Urol
1991;145:759-763
6. Fabra M, Porst H (1999) Bulbocavernosus-reflex latencies and pudendal nerve
SSEP compared to penile vascular testing in 669 patients with erectile failure and
sexual dysfunction International Journal of Impotence Research 11(3):167-175
7. Lewis RW, Mills TM (1999) Risk factors for impotence. In:Carson CC, Kirby RS,
Goldstein 1(eds) Textbook of Erectile Dysfunction, Isis Medical Media, Oxford,
141-148
8. Andersen K V, Bovim G 1997 Impotence and nerve entrapment in long distance
amateur cyclists. Acta Neurology Scandinavica 95(4):233-240
9. Burchardt M,et al. Hypertension is associated with severe erectile dysfunction. J
Urol 2000 164:1188-1191
10.Benet H E, Melman A 1995 The Epidemiologiy of erectile dysfunction. Urologic
Clinics of North America 22(4):699-709
11.Dorey G, Speaksman M, Freneley R et al 2004 Randomised controlled trail of
pelvic floor muscle exercisis and manometric biofeedback for erectile dysfunction.
British Journal of General Practice 54(508):819-825
12.Kari Bø, et al Evidence Based Pysical Therapy for the Pelvic Floor 2007 table
9.16, 289
13.Hartmut Porst et al, Standart Practice of Seksual Medicine 2006 chap5, table 5.1,
50
14.Frankel S J, Donovan J L,Peters T I et al 1998 Sexual dysfunction in men with
lower urinary tract symptoms. Journal of Clinical Epidemiology 51(8):677-685
15.Dorey G (2004a)Pelvic Floor Muscle Exercises Dysfunction. Whurr Publisers
London,
1-129
16.Sommer et al.(2002) A conservative treatment option of curing venous laeakage
in impotent men. European Urology Supplement (Abstract) 1(1):153
17.Presentatie Seksuologie SOMT 9-3-2009, Ellen Hawinkels
18.Cleas HI, Van Poppel H (2005) Pelvic floor exercise in the treatment of premature
ejaculation The Journal of Sexual Medicine 2(suppl. 1):9
19.La Pera G, Nicastro A (1996) A new treatmentfor premature ejaculation: the
rehabilitation of the pelvic floor Journal of Sex and Marital Therapy 22(1):22-26
20.Dorey G (2006) Pelvic Dysfunction in Men, Diagnosis and Treatment of Male
Incontinence and Erectile Dysfunction
21.Myofeedback therapieboek Enrafnonius, 4.1-4.4 2004
22.Theoretisch protocol bekkenfysiotherapeutisch bekkenbodem functieonderzoek.
SOMT Opleiding Bekkenfysiotherapie 2009
23.R. van Lunsen, M.J.Ramakers The hyperactive pelvic floor syndrome (HPFS) Acta
Endoscopica volume 32-No3-2002. (blz 282)
24.Colpi GM, Negri L, Scroppo FI,Grugnetti C (1994) Perineal floor rehabilitation: a
new treatment for venogenic impotenc Journal of Endocrinology Invest 17:34
Zwangerschapsgerelateerde Bekkenpijn
Hilke Nauta
Zwangerschapsgerelateerde Bekkenpijn
1
Definitie ....................................................................................................................................... 3
2
Risicofactoren
voor
het
ontstaan
van
zwangerschapsgerelateerde
bekkenpijn4
2.1
Persoonskenmerken .............................................................................................................................................. 4
2.2
Medische
(voor)geschiedenis ............................................................................................................................ 4
2.3
Leefstijl......................................................................................................................................................................... 4
2.4
Psychosociale
factoren.......................................................................................................................................... 4
2.5
Persoonskenmerken .............................................................................................................................................. 4
2.6
Medische
(voor)geschiedenis ............................................................................................................................ 4
3
Anamnese
naar
risicofactoren............................................................................................. 5
4
Patiëntenvoorlichting............................................................................................................. 5
5
Fysiotherapeutische
speerpunten
in
de
behandeling .............................................. 12
6
Het
bekkenfysiotherapeutisch
diagnostisch
proces ................................................. 13
6.1
Diagnostisch
onderzoek: ................................................................................................................................... 13
6.2
Vragenlijsten/Meetinstrumenten: ................................................................................................................ 14
7
Het
bekkenfysiotherapeutisch
therapeutisch
proces............................................... 15
8
Oefentherapie......................................................................................................................... 17
8.1
Ademhalingsoefeningen .................................................................................................................................... 17
8.2
Symmetrie-‐oefening............................................................................................................................................ 18
8.3
Stabiliseren.............................................................................................................................................................. 18
8.4
Squat
oefeningen: ................................................................................................................................................. 20
8.5
5.Veneuze
pompoefeningen: ........................................................................................................................... 20
8.6
Ontspannings-‐
en
coördinatieoefeningen.................................................................................................. 24
8.7
Training
van
de
bekkenbodemspieren ....................................................................................................... 26
8.8
Conditie
opbouwen.............................................................................................................................................. 27
9
Adviezen ................................................................................................................................... 28
10
Meerwaarde
inwendig
onderzoek ................................................................................ 29
11
Rapportage
naar
de
verwijzer........................................................................................ 30
12
Literatuur
en
referenties ................................................................................................. 31
1 Definitie
Er is nog geen eensluidende definitie van ZGBP.
Het strekt tot aanbeveling om een eensluidende definitie te formuleren waarop
onderzoeken gebaseerd kunnen worden. Er bleek vrij weinig wetenschappelijk onderzoek
te hebben plaatsgevonden op het gebied van zwangerschapsgerelateerde bekkenpijn
tijdens de zwangerschap en met name na de bevalling, dat gebruikt kon worden ter
onderbouwing van de richtlijn. Dus laat staan ter formulering van een definitie.
Pre-partum,
2.1 Persoonskenmerken
1 . Hypermobiliteit (2)
2 . Leeftijd (7)
3 . Hoger gewicht van de moeder (2,3)
4 . Hogere BMI aan het eind van de zwangerschap (2)
2.3 Leefstijl
12. Roken (3)
13. Zwemmen (3,7,10)
14. Bewegingsarmoede (10)
15. Stressvol werk (3,10)
Post-partum,
2.5 Persoonskenmerken
1. Hypermobiliteit (8)
2. Hoger gewicht van de moeder (2)
3. Hogere BMI (2)
(5) Oorzaak:
a. partus
b. ongeluk/trauma
(8) b. gewicht in kg (van de zwangere)
(9) Werkt U?
a. fulltime
(10) Welk werk doet U?
(12) Heeft u een partner?
(13) Rookt U? .
(24) Bent u nog bij andere specialisten onder behandeling?
(25) Heeft u suikerziekte?
(29) Heeft u momenteel rugklachten? Waar?
(31) Heeft u een andere aandoening?
a. zo ja, wat voor?
(32) Gebruikt u medicijnen?
a. ja, antidepressiva welke?
b. pijnstilling welke?
(37) Bent u lichamelijk actief, zoals fietsen, wandelen, tuinieren, sporten,
(m.n. zwemmen)?
(40) Hoeveel zwangerschappen zijn er geweest?
(44) Bent u bij de bevalling ingescheurd?
(45) Bent u bij de bevalling ingeknipt?
(46) Hoe zwaar waren de kinderen?
(47) Zijn er tijdens de bevalling hulpmiddelen toegepast?
(48) Hoe lang heeft u geperst tijdens de bevalling?
Aanvullende vragen m.b.t. risicofactoren, maar die niet in de lijst van Petra Voorham
voorkomen zijn:
- vindt u zichzelf lenig?
- hoelang heeft u weeën gehad?
4 Patiëntenvoorlichting
Voorlichting geven over:
• Bekkenpijn, bekkeninstabiliteit, bekkenverwringing aan de hand van plaatjes;
• Ademhaling: wat de intra-abdominale druk voor invloed heeft op de zwangere en
op de bekkenbodem;
• Geboorte;
• Bekkenbodem: wat de bevalling doet met de bekkenbodem;
• Werking van de buikspieren: welke je wel en niet mag trainen, en m.n. de
werking van de dwarse buikspier (stabilisatie).
• Relatie belasting-belastbaarheid: De belasting in de zwangerschap neemt toe door
de groei van de baby en toename van gewicht. De belastbaarheid in de
zwangerschap kan afnemen door slechter eten of slapen en doordat de fysieke
fitheid en de conditie langzaam verminderen.
Bron: Internet
Bron: Internet
Bron: Internet
Bron: Internet
5 Fysiotherapeutische speerpunten in de
behandeling
Voor de bevalling: (1,11,12,14,26,28)
1. Informatie geven over:
- Balans tussen belasting en belastbaarheid: Balans tussen wat het lijf aankan en
dat wat het lijf de zwangere aandoet.
- Pijn en hoe om te gaan met pijn: niet meteen stoppen bij pijn, maar kijken
hoeveel tijd nodig is voordat de toegenomen pijn weer verminderd is tot het niveau
van daarvoor.
- Aktiviteiten afwisselen met rustmomenten,
- Ergonomische adviezen m.b.t. ADL.
- Geruststellen ( alle ongemak is tijdelijk, gaat over)
- Hulpmiddelen als bekkenband ( voor externe fixatie), krukken, rolstoel, beugels in
toilet, badkamer, plastic tas voor in auto.
2. Zorgen voor een goede conditie: laat je belasting niet groter worden dan je
belastbaarheid! Overvraag je lichaam niet en neem op tijd rust. ( Begrip vragen van
de omgeving).
3. Oefentherapie:
- Gericht op het trainen van coördinatie en aanspanning van de stabiliserende
musculatuur.
- Therapie ter behoud van funkties en aktiviteiten in overeenstemming met het
stadium van de zwangerschap.
4. Leren om grenzen aan te geven.
Na de bevalling: (1,11,12,14,23,24,26,28)
Gelden dezelfde punten als pre-nataal, met de nadruk op:
- Reaktivering: opnieuw aanleren van (nieuwe) vaardigheden om
activiteiten gestructureerd te hervatten.
- De pt begeleiden naar hogere activiteiten- en participatieniveau.
Ad b. Beperkingen in ADL:
- Wat zijn de specifieke problemen hierbij?
- Wordt gebruik gemaakt van hulpmiddelen?
Bekkenbodem(dys)functie:
- Moeite met ophouden of verlies urine/ ontlasting
- Vaak plassen of moeite met plassen
- Obstipatie
- Pijn bij het vrijen
- Zwaar gevoel in schede
6.2 Vragenlijsten/Meetinstrumenten:
In de ZGBP-richtlijn wordt aanbevolen:
- VAS -pijn = Visual Analoge Scale
- RDQ = Roland Disability Questionnaire
- IPA = Impact on Participation and Autonomy- subschalen zelfverzorging, bezigheden
in huis en gezinsrol
- PGS = Pijn Gedrag Schaal
- PHODA=PHotograph series of Daily Activities
Zie bijlage 19, 21, 22, 23, 24
Aanvullende vragenlijsten zijn:
- Quebec: beperkingen in ADL
- Prafab: ernst urine-incontinentie
- Tampa: mate van bewegingsangst
- Pregnance Mobility Index (PMI)
- 4 DKL: depressie/distress/angst/somatisch
Zie bijlage 4, 26, 28, 30
Lichamelijk onderzoek:
Inspectie:
- Lichaamshouding in zit en stand ( asymmetrie, is iemand bewust hoe zij zit, staat?)
- Ademhaling
- Manier van bewegen: tijdens opstaan, lopen, uitkleden.
- Bekkenbodem
Palpatie:
- Van pijnpunten
- SI- gewrichten
- Symfyse
- Diastase
- Indien geïndiceerd: bekkenbodem → uitwendig
Functieonderzoek:
- Active Straight Leg Raise-test (ASLR) aangevuld met de bekkenbandtest.
- Pijnprovocatietesten: waarbij er 3 van de 5 positief moeten zijn:
(Compressie, Distractie, Gaenslan, Thigh thrust, Patrick Sign).
- Posterior Pelvic Pain Provocation-test (PPPP-test)
- Aanspannen M. Transversus Abdominis in rust en tijdens bewegen.
- Stabiliteit ASLR- stand op 1 been.
- Mobiliteit: LWK- SIG- heup.
- Spierlengte spieren: Iliopsoas, Adductoren, Quadratus Lumborum, Piriformis,
Hamstrings.
- Spierkracht spieren: Latissimus Dorsi, Gluteus Medius/Maximus, Erector Trunci,
Adductoren en Quadratus Femoris.
- Ademhaling (IAP) in rust en in beweging
- Conditie en uithoudingsvermogen
- Bekkenbodemdysfunctie:
1. Onderactiviteit: te lage basisspanning, verslapt, zwakke contractie;
2. Overactiviteit: te hoge basisspanning, verkrampt, inefficiënte contractie;
3. Inactiviteit: coördinatiestoornis d.w.z. niet-correct functioneren wat betreft
timing of spiercoördinatie.
8. Bekkenbodemdysfuncties:
- uitleg klachten in relatie tot de bekkenbodem
- leefstijladviezen
- toiletadviezen
- bekkenbodemoefeningen
- belasting- belastbaarheid
Preventief: bij bekkenproblematiek alert zijn op het ontwikkelen van een overactieve
bekkenbodem: door voortdurend aanspannen/ knijpen van bekkenbodemspieren om bijv.
urineverlies tegen te gaan of kindje in buik te ondersteunen kan een zwangere een
overaktieve bekkenbodem ontwikkelen. Gevolgen kunnen dan zijn:
- urineincontinentie
- urgency
- dyspareunie (pijn bij vrijen)
In dat geval ga je normaliseren van de tonus d.m.v. ontspanningsoef, ademhalingsoef.
en coördinatieoefeningen.
Behandeling Postpartum:
Behandeldoel: zelfde als prepartum met daarnaast begeleiden van de pat. naar een
hoger activiteiten- en participatieniveau.
Zelfde als prenataal met de nadruk op:
- Basisstabilisatietechnieken
- Evt. aandacht voor diastase
- Versterken musculatuur
- Verhogen algehele conditie
- Begeleiding bij het opbouwen van activiteiten
- Houding bij het verzorgen van de baby
- Gebruik van hulpmiddelen wordt nu afgebouwd.
Dan na de bevalling:
- 6-8 weken rust,
- Zelfde behandelpunten als prenataal
- Na 6-8 weken bekkenbodemoefeningen evt. met behulp van biofeedback en/of
electrostimulatie
- Vaginale/anale ballon
Evaluatie:
Bij het begin van iedere behandelsessie worden de korte- en lange termijndoelen van de
pt besproken. De ft heeft daarbij een begeleidende rol.
Daarnaast vindt een tussentijdse uitgebreide evaluatie plaats na 6 weken.
Bij eind van de behandeling vindt een eindevaluatie plaats.
De gestelde behandeldoelen moeten zijn behaald of de pt moet voldoende in staat zijn de
activiteiten/oefeningen zelfstandig voort te zetten.
8 Oefentherapie
Opbouw in het algemeen:
I. Stabiliseren van het bekken, toegepast in activiteiten in ADL.
Opbouw:
- Ademhalingsoefeningen,
- Aanspanningsoefeningen,
- Ontspanningsoefeningen.
II. Combinatie van de oefeningen met verschillende uitgangshoudingen en bewegingen
III. Het richten van de aandacht op het doel van de handeling waarbij actief spanning kan
worden opgebouwd in de stabiliserende spieren.
IV. De belangrijkste doelstelling is niet spierversterking, maar beïnvloeding van het
coördinatiepatroon van aanspanning van de stabiliserende musculatuur.
V. Conditieverbetering op basis van fysiologische trainingsprincipes, evt. stellen van
korte- en lange termijn doelen.
VI. TIJDgebonden oefenprogramma: d.w.z. een stapsgewijze opbouw van activiteiten op
basis van een vooraf afgesproken tijdsduur en niet op basis van pijn.
8.1 Ademhalingsoefeningen
Afleren om te persen als het niet hoeft ( hoesten, niezen, persen, bukkend tillen, staand
tillen), Aanleren juiste ademhaling zonder persen, zonder inspanning.
a. Normale goede ademhaling: ruglig, evt. rol onder de knieën. Rustig inademen en
voel dat de buik opbolt, langzaam uitademen ( 10-15 tellen) en maak tijdens de
uitademing een zacht blazend geluid. Minstens 2 keer per dag oefenen. Zelfde in
zit.
b. Probeer het later tijdens aktiviteiten die geen krachtsinspanning vragen zoals
autorijden, tv kijken, vergaderen, enz.
c. In zit. Doorademen tijdens inspanning met de handen: zelfde oefening met klein
balletje in de re- hand. Knijp stevig in het balletje en adem door. Paar keer doen.
Dan balletje in andere hand. Probeer 2 min li en 2 min re.
d. Buikademhaling in stand, 1 hand op de buik, 1 hand op de borst: rustig in- en
uitademen.
e. Daarna stukje lopen en op dezelfde manier ademen.
f. Doorademen tijdens tillen: Houdt een tas met inhoud voor het lichaam vast met 2
handen ( niet tegen het lichaam). Bewuste buikademhaling zoals hierboven.
Probeer 1 min. en zet de tas neer en na pauze opnieuw: totaal 4 keer.
g. Zwaarder maken door voorwerp iets verder van het lichaam af of zwaarder
voorwerp nemen.
h. Dan toepassen in ADL: kind op de arm en ademhalen zoals het moet.
i. Persen is belastend voor het bekken en kan ook gepaard gaan met ongewild
urineverlies. Als dan toch geperst moet worden doe het dan met zo plat mogelijke
buik. Bijv. ballon opblazen : inademen door buik op te bollen, uitademen door de
buik in te trekken. De borst beweegt niet. Als dat paar keer gedaan is blaas dan
tijdens de uitademing een ballon op. Dezelfde techniek is te gebruiken bij zingen
of spelen van een blaasinstrument.
1. Doe dit zo vaak mogelijk, bijv. elk uur vijfmaal een week lang.
2. Als dit lukt probeer dan onderste stuk van de buik (bikinigedeelte) extra
goed in te trekken tijdens het blazen.
3. NB. Deze manier van persen kan niet worden gebruikt bij plassen of
poepen of het baren van een kind. Dan moet de bekkenbodem juist niet
worden aangespannen.
8.2 Symmetrie-oefening
Zowel pre- als postnataal een belangrijke oefening:
Ruglig, gebogen knieën, voeten naast elkaar, benen rustig naar buiten laten zakken,
beide even ver, poosje ontspannen/rekken, dan weer terug bewegen.
Evt. handdoekje onder de lage rug bij pijn. Net zo vaak herhalen tot beweging normaal
aanvoelt: wel 10 tot 20 keer. Minimaal 2 keer per dag.
8.3 Stabiliseren
Eerst de patiënt leren waar de dwarse buikspieren lopen en wat de functie van de spier
is. Het leren aanspannen van de M.Transversus Abdominis (=de spier die dwars onder in
de buik ligt, net boven het schaambeen) en de Mm.Multifidi ( = de kleine diepste
spiertjes tussen de lendenwervels). Deze 2 spieren werken altijd samen, zodat bij het
oefenen voldoende is om je op één van de twee te concentreren; de ander doet vanzelf
mee. Het aanspannen moet niet met alle kracht gebeuren, maar op ongeveer 25% van je
maximale kracht, dus licht aanspannen.
M. Transversus Abdominis aanspannen : geeft reflectoir aanspannen van de Mm. Multifidi
in de rug en ook de M. Levator Ani in de bekkenbodem.
Door cocontractie van deze 3 spiergroepen krijg je een basisstabiliteit. En van daaruit
krijg je een juiste bewegingsketen.
N.B. Stabiliseren mag geen pijn doen. Pijn op het schaambeen kan voorkomen door te
veel kracht te zetten of door de adem vast te houden of door compressie door de
houding: dan overgaan naar zijlig.
Onbelast:
a. Ruglig: Aanspannen M. Transv. Abd. ( trek de navel in). Instructie: Pt. legt de
hand dwars op de onderbuik met pink op de symfyse en de rest van de hand op
de buik. Pt. probeert de buik onder de hand naar binnen te trekken. 6 tellen
vasthouden en los, aantal keren herhalen.
b. Zijlig: trek navel in, 6 tellen vasthouden en los, aantal keren herhalen.
c. Zit: trek navel in, 6 tellen vasthouden en los, aantal keren herhalen.
Iets zwaarder: Let op de ademhaling!
d. Ruglig: benen gebogen, M.Transv. Abd. aanspannen, 1 been over laken (of plastic
tas) laten glijden naar extensie, 6 tellen, loslaten Transv. Transv. weer
aanspannen, been weer naar flexie bewegen. Li-been, Re- been, aantal keren
herhalen.
e. Ruglig: benen gebogen, Transv. aanspannen, 1 voet los van de bank, 6 tellen
vasthouden, neerzetten, los. Idem andere voet, aantal keren herhalen.
f. Ruglig: benen gebogen, riem om de knieen, Transv. aanspannen, benen naar
buiten bewegen ( is weerstand tegen abductie). 6 tellen vasthouden, aantal keren
herhalen.
g. Ruglig: benen gebogen, Transv. aanspannen, pt. zelf weerstand geven met beide
handen tegen de bovenbenen ( is symmetrisch) , 6 tellen vasthouden, aantal
keren herhalen.
h. Ruglig: idem, pt met 1 hand tegen 1 bovenbeen homolateraal duwen ( is
assymmetrisch), 6 tellen vasthouden, aantal keren herhalen. Li- kant en re-kant.
i. Ruglig: idem, pt met li-hand tegen re-bovenbeen duwen, 6 tellen vasthouden,
aantal keren herhalen. En met re-hand tegen li-bovenbeen idem.
j. Zijlig: benen en voeten liggen op elkaar of evt. een kussen tussen de knieen.
Transv. aanspannen, 6 tellen volhouden, aantal keren herhalen.
k. Zijlig: idem, Transv.aanspannen en bovenste knie iets optillen ( of licht maken),
voeten op elkaar laten, 6 tellen vasthouden, aantal keren herhalen.
l. Zijlig: idem, Transv. aanspannen en hele been optillen, idem.
Uitgangshouding Stand:
a. Staan, knieën licht gebogen, gewicht op de hielen tot je je rugspieren niet
meer voelt spannen, gewicht boven je li-hiel plaatsen en je hiel stevig in de
grond duwen. Je gewicht verplaatst zich zo weer naar het midden. Zet je
gewicht op je li-hiel, en duw terug naar het midden. Idem re-hiel.
Kruiphouding:
a. Rug beetje hol, Transv. aanspannen, 6 tellen vasthouden, aantal keren
herhalen.
b. Transv. aanspannen, pt.1 knie los van de mat optrekken, richting heup, 6
tellen vasthouden, aantal keren herhalen, idem andere knie.
c. Transv. aanspannen, 1 arm los van de mat optrekken richting schouder, 6
tellen vasthouden, aantal keren herhalen, idem andere arm.
Balansoefeningen met stabiliseren:
a. Pt. in kruiphouding: Transv. aanspannen, Ft duwt afwisselend tegen heup,
schouder li of re en probeert pt om te duwen. Pt houdt balans d.m.v.
tegendruk.
b. Pt in stand, Transv. aanspannen, FT duwt afwisselend voor tegen li- en re-
heup, idem achter .
c. Pt in stand, Transv. aanspannen, Ft duwt afwisselend voor tegen li- en re-
schouder, idem achter.
d. Pt in stand, Transv. aanspannen. Dynaband om deurkruk, met 2 armen
symmetrisch naar retroflexie, abductie, adductie en anteflexie. ( Pt moet
stabiel blijven staan).
Balansoefeningen met stabiliseren en hulpmiddelen:
1. Zitten op grote bal: Transv. aanspannen, Oef. met armen, benen, zonder
weerstand, met weerstand, met hulpmiddelen ( zoals bijv. gewichtjes,
dynaband, bal, enz.)
Lopen:
a. Navel intrekken, lopen.
b. Navel intrekken, gewichtjes in beide handen en lopen.
c. Lopende band , sneller zetten
d. Lopende band, helling maken.
Schema:
- Squat met basisstabilisatie,
- Squat met dynaband,
- Squat met gewichten,
- Squat tegen de muur met een fitball
- Squat met aerostep
Uitvoering:
Oefening 1
Lage buikademhaling
Adem 5 x rustig in en uit (lage buikademhaling)
a. Bij inademen vult de buikholte zich en bolt de buik wat op. De bekkenbodem daalt.
Buik- en bekkenbodemspieren ontspannen op inademing.
b. Bij uitademen wordt de lucht uitgeademd en zakt de buik weer plat. De bekkenbodem
veert terug omhoog.
Oefening 2
Rechterbeen gebogen optillen/handen drukken op de kuitspier, beginnen bij de enkel.
Beweeg de voet op en neer:
Als de voet omlaag beweegt, drukken de handen licht tegen de kuitspier aan.
Als de voet omhoog beweegt, laten de handen de druk los en verplaatsen zich naar
craniaal. In 5 x de hele kuitspier afwerken, van onder tot boven (van vlak boven de enkel
tot bij de knieholte). Trainen: 10-15 x herhalen.
Oefening 3
Weer rechterbeen gebogen optillen / handen drukken op het scheenbeen, ter hoogte van
de m. tibialis anterior. Start boven de enkel. Beweeg de voet op en neer:
Als de voet omhoog beweegt, drukken de handen tegen de spieren op het scheenbeen.
Als de voet omlaag beweegt, laten de handen de druk los en verplaatsen zich naar
craniaal. In 5 x het hele scheenbeen afwerken, vanaf de enkel tot aan de knie.
Trainen: 10-15 x herhalen.
Oefening 4
Rechterbeen gebogen optillen/handen drukken op de achterkant van het bovenbeen,
start vlak boven de knieholte. Buig en stek de knie:
Als de knie buigt drukken de handen licht tegen de achterkant van het bovenbeen aan, te
beginnen net boven de knieholte.
Als de knie strekt laten de handen de druk los en verplaatsen zich naar craniaal.
In 5 x de hele achterkant van het bovenbeen afwerken, van onder tot boven (van vlak
boven de knieholte tot aan de bil).
Oefening 5
Weer rechterbeen gebogen optillen/handen drukken op de voorkant van het bovenbeen,
start vlak boven de knie.
Buig en strek de knie:
Als de knie strekt, drukken de handen licht tegen de voorkant van het bovenbeen.
Als de knie buigt, laten de handen de druk los en verplaatsen zich naar craniaal.
In 5 x de hele voorkant van het bovenbeen afwerken, van onder tot boven (van vlak
boven de knie tot aan de lies).
Oefening 6
Voeten en benen losschudden.
Ruglig:
beide benen in de lucht;
benen en voeten losschudden;
(minder zwaar: rechterbeen schudden en het linkerbeen gebogen laten staan, daarna
links schudden en rechts gebogen laten staan).
Oefening 7
Bruggetje maken
het bekken kantelen en optillen, daarna terug naar uitgangspositie;
6 x herhalen;
eventueel vervolgens nogmaals het bekken kantelen en optillen, waarna bekken
losschudden/rondjes draaien met het bekken volgt.
Oefening 8
Been buigen en strekken in ruglig
het rechterbeen buigen naar de borst; dan het been strekken en gestrekt recht
neerleggen;
(minder zwaar: been na het strekken gebogen neerzetten);
6x herhalen.
Daarna 6x herhalen met het linkerbeen.
Oefening 9
Uitgangshouding: kruiphouding
Been buigen en strekken in kruiphouding:
rechterbeen buigen naar de borst;
daarna het been wegstrekken en gestrekt laten zakken zodat de voorvoet de grond
raakt;
(minder zwaar: been na het strekken gebogen neer zetten); 6 x herhalen.
Daarna 6 x met het linkerbeen.
Oefening 10
Uitgangshouding: puppyhouding (kruiphouding, waarna leunen op de onderarmen).
De navel intrekken en in één keer los laten;
6 x herhalen
daarna nog even in deze houding blijven liggen en ondertussen rustig in- en uitademen
(lage buik- ademhaling).
Ontspanning
Angst, spanning, pijn en afweer kunnen de uterus en bekkenbodemspieren verkrampen
en zo leiden tot een vertraging van de baring. Ook kunnen verkrampingen de
pijnsensatie versterken.
Door deze cirkel te doorbreken m.b.v. bepaalde ontspanningsmethodieken en
ademhalingstechnieken kan de baring zeer bewust worden ervaren. Dat ontspannen en
ademhalen nauw aan elkaar gerelateerd zijn is een bekend gegeven, Ontspannen is niet
mogelijk wanneer de ademhaling belemmerd wordt en rustig ademhalen is moeilijk als
men gespannen is. De ademhaling is niet voor niets de spiegel van je emoties!
Ademhaling:
Eerst de “normale” ademhaling aanleren.
In ruglig op de behandelbank. Handen van de patiënt op buik.
Het liefst ogen dicht. En doen alsof je gaat slapen. De patiënt laten ervaren dat de buik
bol wordt tijdens de inademing en laten voelen dat deze weer terug zakt tijdens de
uitademing. Uitleggen diafragma/middenrif en de samenwerking met de bekkenbodem.
Vervolgens in zijlig, 1 kant beetje roteren, de flanken voelen. De bovenliggende flank
gaat in deze houding vanzelf uit zetten.
Dan de patiënt dit in stand laten ervaren. Het leren loslaten van de buik.
Het leren om te ademen met een ontspannen buik, en te staan met een ontspannen buik
maar evengoed wel goed rechtop. Kruin uitstrekken, lichaamszwaartepunt iets achter het
midden van de voet.
Dit is een combinatie van ademhaling en houding (spiegel erbij).
Als de patiënt dit kan, dan laten aanspannen van de buik tijdens uitademing, door
lichtjes de navel in te trekken op een uitademing. Vervolgens weer helemaal loslaten op
een inademing.
Instructie:
• span de bilspieren aan en laat los, voel waar spanning /ontspanning optreedt en
benoem dit.
• span de buikspieren aan, de onderbuik/ navel rustig naar binnen trekken, voel
waar spanning/ ontspanning optreedt en benoem dit.
De therapeut legt de handpalm onder het sacrum en de vingers aan weerszijde van de
bilspleet.
De therapeut geeft feedback aan de patiënt betreffende aan- en ontspanning van de
bekkenbodem tijdens de bekkenbodemoefening, en gaat bij de patiënt na of deze dat ook
zo ervaart.
• span de bekkenbodem aan, voel waar spanning/ontspanning optreedt.
Instructie:
o knipoog met de anus, even vast, en weer los, submaximaal aanspannen.
o knipoog met de plasbuis, even vast en weer los, submaximaal aanspannen
Instructie:
Neem de hele bekkenbodem mee naar binnen. Stel je voor dat deze een trampoline is,
die in kan veren en weer losgelaten kan worden. Speel met de verschillende maten van
aanspanning. Probeer ook zachtjes de bekkenbodem naar beneden te duwen, open te
zetten. Hoe is kwaliteit van het aan- en ontspannen? Gaat de ontspanning gemakkelijk,
zonder “hakkelen”?
1. Probeer de rest van het lichaam ontspannen te houden.
2. Blijf doorademen tijdens het oefenen. (Deze 2 punten gelden voor alle
oefeningen in verschillende uitgangshoudingen.)
Hoest eens, en voel wat de buik en de bekkenbodem doen (uitpuilen of contraheren)
(De therapeut benoemt weer wat er gevoeld wordt en bespreekt dit met de patiënt.)
Coördinatie
ABBA oefening: anus aanspannen, billen aanspannen, billen los en dan pas anus los.
Liftoefening:
eerst bekkenbodem helemaal loslaten = begane grond
span de bekkenbodem licht aan = 1e verdieping
(juist voelbaar)
Span wat harder aan = 2e verdieping
(duidelijker voelbaar)
Span maximaal aan = zolder
Ontspan gedeeltelijk = 2e of 1e verdieping
Ontspan volledig = begane grond
Probeer nog meer los te laten, lichte pers = kelder
Voorwaarde voor training van kracht en/of uithoudingsvermogen is dat iemand bewust is
van de bekkenbodemspieren en dat zij in staat is om op de juiste manier de juiste
spieren aan te spannen (en te ontspannen). Coördinatie oefen je het beste door vaker op
een dag, kort te oefenen.
Overload:
Kracht en uithoudingsvermogen worden het beste getraind als de spier een bepaalde tijd
maximale kracht en maximaal uithoudingsvermogen levert. Vooral de intensiteit van de
oefeningen zijn bepalend voor het effect.
De kracht en de duur zullen dus moeten worden bijgesteld gedurende de
trainingsperiode.
Als het nl. goed gaat is er gedurende de periode een toename van kracht en duur. Dus
om aan de eis van overload te blijven voldoen, zullen de kracht en duur na een bepaalde
kracht worden verhoogd.
Bij het opbouwen van kracht en/of uithoudingsvermogen is een oefenfrequentie van 1
dag trainen en 2 dagen hersteltijd het meest gunstig. In de praktijk betekent dat: 2 keer
oefenen per week, met een tussenpoos van tenminste 2 dagen.
Per training moet de individuele intensiteit maximaal zijn. Men kan uitgaan van 70% van
het aantal met maximaal uitgevoerde contracties, of 70% van de volhoudtijd van een
maximale contractie.
Die 70% wordt 8 tot 15 keer herhaald. Dan een korte rust, en een herhaling van die 8 tot
15 keer. Evt. kan het nogmaals herhaald worden.
De patient moet ervaren dat het zwaar is en zwaarder wordt.
Voorbeeld 1:
Mw. A. kan 5 keer maximaal aanspannen.
70% van 5 keer is 3,5 keer. Ronden we af op 4 .
Zij contraheert 8 keer die 4 keer met maximale inspanning. Dan rust zij.
En contraheert opnieuw 8 keer die 4 keer. En neemt rust.
Dan evt. een laatste serie.
Voorbeeld 2:
Mw. B. kan 2 seconden een maximale contractie vasthouden.
70% van 2 seconden is 1,4 seconden. Ronden we af op 1 seconde.
Zij maakt 8 maximale contracties van 1 seconde. En rust.
Dan herhaalt zij: 8 maximale contracties van 1 seconde. En rust opnieuw.
Evt. doet ze nog een laatste serie.
Als de opbouw goed gedaan is en pt kan 20 min op redelijk hoog tempo presteren, dan
kan conditietraining 2 beginnen.
Of als iemand het genoeg vindt: dan wel 1 keer per week blijven trainen om opgebouwde
conditie op peil te houden. Of dagactiviteiten doen als traplopen, tuinieren, wandelen,
enz.
Conditietraining 2. Lopen
Lopen en daarna hollen op de loopband: hierop wordt de schokdemping gecompenseerd
door de vering van de loopband. Dit opbouwen in tijd.
Als pt 20 min. kan hardlopen kan evt. begonnen worden met conditietraining 3.
Hier tussen in zit crosstrainer, paardrijden, enz.
Opm. Bij revalideren van bekkenklachten gaat het om verbetering van slapen, hervatting
sport, hobby’s en werk. Vermindering van hulpmiddelen en medicijnen, en als laatste het
verminderen van pijn!
Vaak zal de pt aan het begin van de therapie de geboekte winst vooral gebruiken om de
therapie zwaarder te maken, m.a.g. dat de pijn gelijk blijft maar de pt. wel steeds meer
doet.
9 Adviezen
1. Luisteren naar je lichaam
Je lichaam geeft, soms pas achteraf, aan of de belasting te groot is geweest. Ook
achteraf luisteren naar je lichaam geeft je de mogelijkheden om de belasting en de
belastbaarheid beter in beeld te krijgen.
2. Maak keuzes voor activiteiten in je dagprogramma
Bepaal je belastbaarheid elke dag zo goed mogelijk. Kijk welke activiteiten die dag op
je programma staan en welke belasting dit zal geven. Indien beiden niet in balans
zijn, overweeg dan welke activiteit kan wijken of toegevoegd kan worden.
3. Wissel actiehoudingen af
Zorg voor veelvuldige afwisseling in je werk/actiehoudingen. Nooit te lang achtereen
in dezelfde houding blijven werken. Bijv. staand/zittend strijken of groenten snijden.
Wissel bij het wachten in een rij voor de kassa de steun op het linker en het rechter
been af. Houdt het bekken hierbij horizontaal. (basisstabilisatie) Wissel ook de
activiteiten zodanig af dat zitten/liggen/staan en lopen vaak en niet lang voorkomen
in je dagprogramma.
4. Wissel rust en actie af
Wacht met zitten niet tot de avond. De actietijd is dan te lang, en ook de rustperiode
van avond en nacht wordt dan te lang. Liever overdag de activiteiten onderbreken
met korte rustperioden en s’avonds de rustperiode vaak onderbreken door even op te
staan en te lopen.
5. Let op kwaliteit van bewegen
Probeer bij elke activiteit de juiste bewegingsketen, met basisstabilisatie, te
gebruiken. Wees bewust van de kwaliteit van je bewegen en optimaliseer het. Het
kost veel aandacht, maar is het eenmaal een gewoonte, dan heb je er veel profijt
van.
Bij al het tillen, maar ook bij opstaan en gaan zitten is het goed om de
squatbeweging zoveel mogelijk toe te passen.
Maak er een gewoonte van, het versterkt je spieren en daardoor bescherm je de
gewrichten in je benen, bekken en rug.
Tijdens de hele beweging blijft de natuurlijke lumbale lordose bestaan en maak je
gebruik van de juiste bewegingsketen, waarin de M.Abdominus Transversus actief is.
6. Laat je omgeving niet te veel je tempo bepalen
Soms stimuleert je omgeving je in (te) veel rusten: “Blijf maar zitten, anders krijg je
weer last”. Dit zorgt enerzijds voor langere perioden in dezelfde houding en
anderzijds beperkt het je spiergebruik en ondermijnt het je conditiebehoud.
Soms vraagt de omgeving een grotere actieradius dan je lichaam toestaat en ga je
over je belastbaarheidsgrenzen heen. Je kind kan jouw activiteit vragen, terwijl je
lichaam net aan rusten toe is. Anderen kunnen jouw inzet vragen op dagen dat je
minder belastbaar bent.
Regel zoveel mogelijk naar eigen goeddunken. Soms is uitleg geven aan je omgeving
een goede optie, soms verspilde energie. Blijf eerlijk t.o.v. je eigen lichaam. Blijf ( de
opbouw van) je optimale conditie als doel voor ogen houden, dan weet je zelf of actie
of rust op dat moment gewenst is.
7. Bespreek je baringshouding
In het algemeen verloopt de partus normaal bij ZGBP-patiënten. Het is verstandig
niet te lang in een pershouding te blijven met hoog opgetrokken knieën. Beter is het
om de voeten, zo lang als het kan, rustig op het bed te laten rusten tijdens de
persweeën, en pas op een later tijdstip in de pershouding te gaan liggen.
De pershouding zoveel mogelijk zelf ondersteunen. Liever niet door partner of
verpleegster de benen laten vasthouden.
De voeten niet in het bed duwen, daar dit aanspanning van de bekkenbodem zal
geven.
8. Hulpmiddelen tijdens de zwangerschap
Indien nodig kun je gebruik maken van hulpmiddelen om het jezelf
makkelijker/lichter te maken zoals dragen van bekkenband, bij het in- en uit auto
stappen: plastic zak om op te zitten voor het draaien, beugels in wc en/of badkamer,
stoel onder douche, enz.
9. Bouw postpartum goed op
Doe de eerste week rustig aan. Beperk je tot wassen/plassen en rustig kortdurend
kleine stukjes lopen. Zoek bij de 1e keer uit bed gaan een goede balans als je op je
voeten staat. Span zo goed mogelijk de bekkenspieren aan
( in de juiste volgorde). Traplopen vereist een goede techniek: bij voorkeur
minimaliseren.
De eerste 6 weken bouw je je activiteiten rondom zelfverzorging, kindverzorging,
huishouden en sociale activiteiten weer op. Als dat lukt dan pas weer sporthervatting
gaan opbouwen.
10.Zorg voor de baby en zorg voor jezelf!
Anamnese:
Mw. was al 3 maanden thuis i.v.m. zich erg ziek voelend/ misselijk zijn.
Werk: kokkin in restaurant fulltime.
Had last van lage rugklachten beiderzijds en voorkant li-lies zeurende pijn.
Schaambeen was pijnlijk.
Sport voor de zwangerschap : nee ( i.v.m. onregelmatige werktijden niet mogelijk)
Woonde sinds 2 weken in een huis met trap.
Behandeling:
Adviezen: m.b.t. ADL: zoveel mogelijk praktische tips gegeven m.b.t. traplopen, aan- en
uitkleden, in en uit bed stappen, idem auto, opstaan en gaan zitten in stoel, hoe te werk
in de keuken, tillen en bukken in huishoudelijk werk, enz.
Mw kon hiermee meteen thuis aan de gang.
Daarnaast voorlichting anatomie over rug, buik, bekken en bekkenbodem.
Belasting-belastbaarheid uitgelegd
Voorlichting over functie en fysiologische veranderingen tijdens de zwangerschap.
Mobiliserende technieken van LWK en SI-gewrichten.
Stabilisatieoefeningen en houdingsoefeningen.
Ter pijndemping ook massage van lage rug, rondom SIG en li-heupgebied.
Mw heeft vanaf de 30e week ook nog een bekkenband gedragen, wat zij erg prettig vond.
Evaluatie:
Mw is in de 37e week van de zwangerschap
Mw. heeft nu niet zoveel pijnklachten meer (VAS: 4) maar is wel vermoeid en nog
steeds misselijk. Ze heeft last van voorweeën.
De afspraak is dat we de behandeling stoppen en dat ze belt als de klachten verergeren.
En na de bevalling zal ze indien nodig contact met mij opnemen.
12 Literatuur en referenties
1. Jan Mens: Bekkeninstabiliteit diagnostiek en therapie Hfdst 5.4 blz 45.
2. Mogren IM, Pohhjanen AI. Low back pain and pelvic pain during pregnancy:
prevalence and risk factors. Spine. 2005 Apr 15; 30(8): 983- 91.
3. Albert HB, Godskesen M, Korsholm L, Westergaard JG. Risk factors in developing
pregnancy-related pelvic girdle pain. Acta Obstet Gynecol Scand. 2006; 85 (5): 539-
44.
4. Gutke A, Ostgard HC, Oberg B. Pelvic girdle pain and lumbar pain in pregnancy: a
cohort study of the consequences in terms of health and functioning. Spine. 2006 Sep
15;31(20): 2406; author reply 2406- 7.
5. Van de Pol G, Van Brummen HJ, Bruinse HW Heintz AP, Van Der Vaart CH.
Pregnancy-related pelvic girdle pain in the Netherlands. Acta Obstet Gynecol Scand.
2007; 86(4): 416- 22.
6. Mousavi SJ, Parnianpour M, Vleeming A. Pregnancy related pelvic girdle pain and low
back pain in an Iranian population. Spine. 2007 Feb 1;32 (3): E100-4.
7. Röst, Cecil C.M. ; Jacqueline, J.; Kaiser, A.; Verhagen, Arianne P.; Koes, Bart W.
Pelvic Pain During Pregnancy: a descriptive study of signs and symptoms of 870
patients in primary care. Spine.15 november 2004- Volume 29- Issue 22-pp 2567-
2572.
8. Röst CC, Jaqueline J, Kaiser A, Verhagen AP, Koes BW. Prognosis of women with
pelvic pain during pregnancy: a long term follow up study. Acta Obstet Gynecol
Scand, 2006;85(7): 771- 7.
9. Hay- Smith J, Mørkved S, Fairbrother KA, Herbison GP. Pelvic Floor muscle training
for preventions and treatment of urinary and faecal incontinence in antenatal and
postnatal women. Cochrane Database Syst. Rev. 2007 April 8; (2): CDOO7471.
10. Bastiaanssen JM, de Bie RA, Bastiaenen CH, Heuts A, Kroese ME, Essed GG, van den
Brandt PA. Etiology and prognosis of pregnancy-related pelvic girdle pain; design of a
longitudinal study. BMC Public Health. 2005 Jan 3; 5:1.
11. KNGF-richtlijn: Zwangerschapsgerelateerde bekkenpijn. Supplement bij het
Nederlandse Tijdschrift voor Fysiotherapie. Jaargang 119. Nummer 1. 2009.
12. Cecile Röst, Bekkenpijn tijdens en na de zwangerschap, eerste druk, tweede oplage.
13. European guidelines on the diagnosis and treatment of pelvic girdle pain. WG4 Pelvic
girdle pain, concept version.
14. Helga D.Hentzepeter-van Ravensberg. Zwangerfit: Begeleiding van de actieve vrouw
tijdens en na haar zwangerschap.
15. Thea van Delft. Bekkenbodem PeriPartum. YVLO ZwangerFit R 2009 pag. 95 e.v.
16. Thea van Delft. Pelvic girdle pain (PGP). YVLO ZwangerFit R 2009 pag. 108 e.v.
17. Birth Atlas, Childbirth Connection since 1918. Robert Latou Dickinson M.D., Abram
Belskie D.A. New York, sixth edition.
18. Muscles, Testing and Function, second edition. Henry O. Kendall P.T., Florence P.
Kendall, P.T.,Gladys E. Wadsworth, P.T.
19. Van Kessel- Cobelens AM, Verhagen AP, Mens JMA, Snijders LJ, Koes BW.
20. Ned. Tijdschr. Fysiother 2005;115 (6): 158-162. Zwangerschapsgerelateerde
bekkenpijn: interbeoordelaarsbetrouwbaarheid van tests ter bepaling van asymmetrie
in sacro-iliacaal gewrichten.
21. Britt Stuge, MSc, PT*, Even Laerum, PhD˦, Gitle Kirkesola, PTŧ, and Nina Vøllestad,
PhD*. The efficacy of a Treatment Program Focusing on Specific Stabilizing Exercises
for Pelvic Girdle Pain After Pregnancy. A randomized Controlled Trial.
22. Spine 2004 feb15; 29(4): 351-9.
23. Dr. Petra Voorham, “Towards evidence based practice in Pelvic Floor Physiotherapy”
universiteit van Leiden, 2008 (proefschrift).
24. Pool-Goudzwaard Al, Slieker ten Hove MCPH, Vierhout ME,Mulder PH, Pool JJM,
Snijders CJ, Stoeckart R ( 2005) Relations between pregnancy-related low back pain,
pelvic floor activity and pelvic floor dysfunction. Int. Urogynecol J 16:468-474.
25. Fox, E.L., Mathews, D.K. The Physiological Basis of Physical Education and Athletics,
Saunders College Publishing, New York.1981
26. Mørkved, S., Bø, K., The effect of postpartum pelvic Floor exercise and the prevention
and treatment of urinary incontinence. Int. Urolgynecol. J., 1997;8: 217-222
27. I.A. Kapandji, Bewegingsleer, Deel 111 De Romp en de wervelkolom,1984, Bohn,
Scheltema & Holkema. Utrecht/Antwerpen.
28. Oefening baart kunst? Literatuurstudie met als onderzoeksdoelstelling: “Effectiviteit
van stabiliserende oefeningen bij zwangerschapsgerelateerde bekkenpijn”. Anneleen
Zwart, Rinske Bijlsma-Koster.
29. Karin Bø, Bary Berghmans, Siv Mørkved, Marijke van Kampen, “Evidence Based
Physical Therapy for the Pelvic Floor”, Butterworth, Heinemann, Elsevier, 2007
30. E.S. Versprille-Fischer: Begeleiding van patienten met bekkenbodemdisfunctie,
tweede druk. Elsevier Gezondheidszorg.
1.
Definitie.............................................................................................................................................. 4
2
Risicofactoren ................................................................................................................................... 7
2.1
Medische
voorgeschiedenis ..........................................................................................................................................7
2.2
Leefstijl...................................................................................................................................................................................7
2.3
Bekkenbodemdysfunctie................................................................................................................................................7
2.4
Psychosociale
factoren....................................................................................................................................................8
3
Anamnese
naar
risicofactoren .................................................................................................... 9
3.1
Medische
voorgeschiedenis ..........................................................................................................................................9
3.2
Leefstijl...................................................................................................................................................................................9
3.3
Bekkenbodemdysfunctie................................................................................................................................................9
3.4
Psycho
sociale
anamnese:...........................................................................................................................................10
4
Patiëntenvoorlichting ..................................................................................................................11
4.1
Wat
is
pijn? ........................................................................................................................................................................11
4.1.1
Acute pijn ...................................................................................................................................... 11
4.1.2
Chronische pijn .............................................................................................................................. 12
4.1.3
Andere indeling van pijn ............................................................................................................... 13
4.1.4
Model van Loeser ........................................................................................................................... 13
4.1.5
De poorttheorie............................................................................................................................... 13
4.2
Is
alle
pijn
te
bestrijden?..............................................................................................................................................14
4.3
Coping
en
Stress..............................................................................................................................................................14
4.4......................................................................................................................................................................................................22
4.4
Triggerpoints....................................................................................................................................................................22
5
Fysiotherapeutische
speerpunten
in
de
behandeling.......................................................24
5.1
Algemeen............................................................................................................................................................................24
5.2
Speerpunten
Fysiotherapeutisch.............................................................................................................................25
6
Het
bekkenfysiotherapeutisch
diagnostisch
proces..........................................................26
6.1
Verwijzing..........................................................................................................................................................................26
6.2
Anamnese...........................................................................................................................................................................26
6.3
Lichamelijk
onderzoek .................................................................................................................................................26
6.4
Bekkenbodem
uitwendig
functieonderzoek,
inwendig
functieonderzoek: ..........................................26
6.5
Pijnscorelijsten/meetinstrumenten.......................................................................................................................27
6.6
Analyse
proces .................................................................................................................................................................27
6.7
Prognostische
factoren ................................................................................................................................................28
7
Het
bekkenfysiotherapeutisch
therapeutisch
proces .......................................................29
7.1
Behandelplan....................................................................................................................................................................29
7.2
Behandeldoelen...............................................................................................................................................................29
7.3
Voorlichting
en
advies ..................................................................................................................................................30
7.4
Therapie..............................................................................................................................................................................30
7.5
Evaluatie
en
bijstellen
behandelplan .....................................................................................................................31
7.6
Afsluiten
en
Verslaglegging........................................................................................................................................32
8
Oefentherapie .................................................................................................................................33
8.1
Algehele
ontspanningstechnieken ..........................................................................................................................33
8.2
Bewustwording
bekkenbodem ................................................................................................................................34
8.3
Andere
opbouw
voor
de
bewustwording ............................................................................................................35
8.4
Ademhaling .......................................................................................................................................................................37
8.5
Lokale
ontspanning
bekkenbodem.........................................................................................................................37
8.6
Rekoefening
voor
de
bekkenbodem.......................................................................................................................38
8.7
Coördinatie
bekkenbodem .........................................................................................................................................38
Chronische bekkenpijn Syndroom/CdW/aug09/v1.0 Pagina 2 van 58
Chronisch Bekkenpijn Syndroom
8.8
Bekkenbodem
tijdens
ADL .........................................................................................................................................39
8.9
Opvangen
buikdruk .......................................................................................................................................................39
8.10
Houdingscorrectie .......................................................................................................................................................40
8.11
‘Graded
Activity’ ...........................................................................................................................................................42
9
Adviezen............................................................................................................................................43
9.1
Adviezen
m.b.t.
hygiëne
van
de
bekkenbodem..................................................................................................43
9.2
Adviezen
i.v.m.
spanning
in
de
bekkenbodem ...................................................................................................43
9.3
Adviezen
met
betrekking
tot
de
mictie .................................................................................................................43
9.4
Adviezen
met
betrekking
tot
de
defaecatie.........................................................................................................44
9.5
Adviezen
met
betrekking
tot
pijnklachten ..........................................................................................................44
10
Meerwaarde
inwendig
onderzoek.........................................................................................45
10.1
Meerwaarde
inwendig
onderzoek........................................................................................................................45
10.2
Meerwaarde
myo
feed
back ....................................................................................................................................45
10.3
Elektrotherapie.............................................................................................................................................................47
10.4
Meerwaarde
ballontherapie/drukmeting.........................................................................................................47
10.5
Balontherapie
en
pelotten .......................................................................................................................................48
11
Rapportage
naar
verwijzer ......................................................................................................49
11.1
Ontslagrapportage.......................................................................................................................................................49
12
Literatuur.......................................................................................................................................51
12.1
Meerwaarde
inwendig
onderzoek........................................................................................................................55
12.2
Meerwaarde
myofeedback
behandeling............................................................................................................55
12.3
Meerwaarde
elektrostimulatie ..............................................................................................................................56
12.4
Meerwaarde
ballontraining.....................................................................................................................................57
12.5
Literatuur
vaginitis .....................................................................................................................................................57
Chronische bekkenpijn Syndroom/CdW/aug09/v1.0 Pagina 3 van 58
Chronisch Bekkenpijn Syndroom
1.Definitie
Definities chronisch bekken pijn syndroom
Door gebrek aan internationale overeenstemming van de kenmerken van chronische
bekkenpijn zijn getallen van prevalentie en risicofactoren moeilijk te onderzoeken. In de
diverse publicaties vind je dergelijke cijfers wel over bijvoorbeeld prostatitis, interstitiële
cystitis, zwangerschapsgerelateerde bekkenpijn, IBS, enz. De ICS is erg actief in het
bereiken van internationale overeenstemming met betrekking tot kenmerken en definities
van het Chronisch Bekkenpijn Syndroom, eigenlijk een verzamelnaam van de diverse
pijnsyndromen in het bekkengebied.
Zelf vind ik door Perry de dilemma’s rond het syndroom goed benoemd.
Perry(2003):
Beeld is te diffuus en het is lastig te onderscheiden of de oorzaak van de pijn in de
oppervlakkige structuren of de diepe lagen zijn oorsprong heeft. Ook is niet duidelijk of
primair spieren en ligamenten verantwoordelijk zijn voor de pijn of dat de primaire oorzaak
bij de organen in de onderbuik gezocht moet worden.(34)
Chronische bekkenpijn Syndroom/CdW/aug09/v1.0 Pagina 4 van 58
Chronisch Bekkenpijn Syndroom
Schema(2)
De tabel moet van links naar rechts gebruikt worden. Alleen als aantoonbaar is dat de pijn
van het betreffende orgaan ( systemen) komt, mag naar rechts in de terminologietabel
opgeschoven worden. Hierbij is de definitie CPPS, pijn afkomend van de urinewegen,
seksuele functies, buik en gynaecologische functies. Bij blaaspijn moet er een relatie
gevonden worden met blaasvulling en mictieklachten, waarbij geen pathologie gevonden
wordt. Deze redenering gaat ook op voor de andere benoemde syndromen.
Chronische bekkenpijn Syndroom/CdW/aug09/v1.0 Pagina 5 van 58
Chronisch Bekkenpijn Syndroom
- seksuele disfunctie: dyspareuni, vaginisme
- gynaecologische aandoeningen
- somatisch: bekkenmusculatuur, bekkengewrichten, bekken weke delen
- veranderde spierspanning: diepe PFM, oppervlakkige PFM
- neurologisch: leren, aanpassingen aan omgeving, lymbisch systeem
Chronische bekkenpijn Syndroom/CdW/aug09/v1.0 Pagina 6 van 58
Chronisch Bekkenpijn Syndroom
2 Risicofactoren
In de Europese richtlijn voor zwangerschapsgerelateerde bekkenpijn lezen wij:
“Voor niet zwangerschapsgerelateerde chronische bekkenpijn zijn geen publicaties
verschenen waarin de risico factoren vermeld staan”. (12)
Wel hebben wij in diverse publicaties relaties gevonden van risicoverhogende factoren die
met het chronisch bekkenpijn syndroom samenhangen.
In de meeste artikelen wordt het syndroom geassocieerd met
• Endometriosis
• Prikkelbare darm syndroom
• Interstitiele cystitis
• Adhesies
2.2 Leefstijl
• Overmatig drugs, alcoholgebruik, roken (6)
• Overgewicht (6)
2.3 Bekkenbodemdysfunctie
• Overactiviteit, beroepsgerelateerd, dysfunctional voiding, stress, paradoxaal persen,
prostatitis, vaginisme (15, 65)
• Myofasciale pijn, triggerpoints (1,15,41,42,65)
• Obstipatie, urinefunctiestoornissen, seksuele functiestoornissen (2,10,15,42)
• Dyspareunie (2,16)
Chronische bekkenpijn Syndroom/CdW/aug09/v1.0 Pagina 7 van 58
Chronisch Bekkenpijn Syndroom
Chronische bekkenpijn Syndroom/CdW/aug09/v1.0 Pagina 8 van 58
Chronisch Bekkenpijn Syndroom
3.2 Leefstijl
(13) Rookt u?
(15) Heeft u gerookt?
(14) Hoeveel jaar rookt u? Hoeveel sigaretten gemiddeld per dag?
(37) Bent u lichamelijk actief, zoals fietsen, wandelen, sporten?
Is er sprake van over-, ondergewicht?
(19) Drinkt u alcohol?
(20) Zo ja, Hoeveel glazen gemiddeld door de week?
(21) Hoeveel glazen per weekend?
Gebruikt u andere genotsmiddelen?
Moet u veel tillen, persen, niezen, hoesten?
3.3 Bekkenbodemdysfunctie
Indien de totale bekkenbodem anamnese al aan de orde is geweest, vervalt dit gedeelte.
Chronische bekkenpijn Syndroom/CdW/aug09/v1.0 Pagina 9 van 58
Chronisch Bekkenpijn Syndroom
Chronische bekkenpijn Syndroom/CdW/aug09/v1.0 Pagina 10 van 58
Chronisch Bekkenpijn Syndroom
4 Patiëntenvoorlichting
Het is van belang uitgebreid het verschijnsel ‘pijn’ in de voorlichting aan de orde te laten
komen. In de voorlichting is het een onderbelicht aspect. Makkelijker is het focussen op
oorzaken en symptomen. Bij deze aandoening is de pathologie van minder belang. Patiënten
zijn wel in hun hulpvraag op zoek naar pathologie: “het zit echt niet tussen mijn oren”, “de
dokter zegt dat het ‘psychisch’ is”. Van belang voor het slagen van de therapie is dan ook dat
de patiënt het verschijnsel ‘chronische pijn’ begrijpt. Tevens iets af weet van de soorten pijn,
pijngedrag en erkent dat het omgaan met pijn een individuele aangelegenheid is en van
invloed op de pijnbeleving. Om deze reden is hieraan in de voorlichting de nadruk op komen
te liggen.
Chronische bekkenpijn Syndroom/CdW/aug09/v1.0 Pagina 11 van 58
Chronisch Bekkenpijn Syndroom
Voor het ontstaan van chronische pijn zijn diverse oorzaken aan te geven. Sommige hiervan
zijn wel bedacht maar niet bewezen, andere zijn in experimentele modellen aangetoond. Vast
staat dat het systeem van prikkeloverdracht in de zenuwcellen en banen bij chronische
pijnprikkels veranderingen kan ondergaan:
Chronische bekkenpijn Syndroom/CdW/aug09/v1.0 Pagina 12 van 58
Chronisch Bekkenpijn Syndroom
4.1.3 Andere indeling van pijn
Naar de plaats waar de pijn ontstaat, is pijn in te delen in:
Bron: wikipedia
4.1.5 De poorttheorie
De poorttheorie (Engels: Gate Control Theory) is een begrip uit de pijnbestrijding. Deze
theorie postuleert dat het ruggenmerg niet alleen schadelijke prikkels doorgeeft aan het
centrale zenuwstelsel, waar pijngewaarwording plaatsvindt, maar dat datzelfde centrale
zenuwstelsel in staat is de pijnprikkel te moduleren. Dat wil zeggen dat het centrale
zenuwstelsel als het ware een poort kan open- en dichtzetten om pijn in meer of mindere
mate door te laten naar het centrale zenuwstelsel.
De theorie werd voorgesteld in 1965 door de psycholoog Ronald Melzack en de anatoom
Patrick Wall, in het artikel "Pain Mechanisms: A New Theory," (Science, volume 150, p. 171–
Chronische bekkenpijn Syndroom/CdW/aug09/v1.0 Pagina 13 van 58
Chronisch Bekkenpijn Syndroom
179, 1965). Deze wetenschappelijke publicatie gaf de start voor heel wat nieuw
experimenteel en klinisch onderzoek naar pijn. De Poorttheorie
De poorttheorie van Melzack en Wall (1965) stelt dat informatie die het gevolg is van
schadelijke prikkeling verandert wanneer deze van perifere zenuwvezels naar zenuwvezels in
het ruggenmerg overgedragen wordt.
Wanneer de poort open staat, bereikt de informatie de hersenen.
Bij een gedeeltelijk of geheel gesloten poort bereikt minder of in het geheel geen informatie
de hersenen.
Ook activiteit in het centraal zenuwstelsel kan de overdracht van informatie zowel faciliteren
als inhiberen. Bijvoorbeeld bij een verhoogd angstniveau wordt pijn sterker ervaren.
Bij een sportwedstrijd kan het echter zo zijn dat men geen pijn voelt bij verwonding.
Het ontstaan van pijn kan als volgt worden omschreven: pijn begint bij een lichamelijk letsel.
Het signaleren van een dergelijke weefselbeschadiging door het zenuwstelsel is het proces
van nociceptie. De nociceptie kan na de bewustwording tot pijngewaarwording overgaan. Bij
grotere hevigheid van de pijn en / of bij langdurig aanhouden gaan processen in het
'emotionele' en het 'kennende' brein een rol spelen en is er sprake van pijnbeleving.
Gedachten en emoties en gedrag kunnen de pijncirkel in stand houden.
Bron: users.belgacom.net/.../RVT%20bijscholing%20pijn%20deel%201.doc
Mensen met pijn krijgen angst om te bewegen: bewegen doet immers pijn. Door minder
beweging nemen de lichamelijke conditie, spierkracht en beweeglijkheid geleidelijk af. Dat
kan weer problemen geven in het dagelijks functioneren bijvoorbeeld tijdens bukken, tillen en
lopen.
Mensen met chronische pijnklachten komen hierdoor in een vicieuze cirkel terecht. Om pijn te
vermijden gaan zij zichzelf ontzien. Daardoor nemen spierkracht, beweeglijkheid en conditie
af en krijgen ze weer sneller klachten. Naast deze fysieke factoren zijn ook emotionele en
maatschappelijke factoren van invloed. Er is vaak boosheid en verdriet vanwege de
beperkingen; men kan thuis en op het werk niet functioneren zoals men zou willen en
spanningen kunnen optreden. Het kost veel energie om daar goed mee om te gaan.
Chronische bekkenpijn Syndroom/CdW/aug09/v1.0 Pagina 14 van 58
Chronisch Bekkenpijn Syndroom
Chronische bekkenpijn Syndroom/CdW/aug09/v1.0 Pagina 15 van 58
Chronisch Bekkenpijn Syndroom
Chronische bekkenpijn Syndroom/CdW/aug09/v1.0 Pagina 16 van 58
Chronisch Bekkenpijn Syndroom
Bekkenmodel pelvitec
Chronische bekkenpijn Syndroom/CdW/aug09/v1.0 Pagina 17 van 58
Chronisch Bekkenpijn Syndroom
Poster Pelvitec
Chronische bekkenpijn Syndroom/CdW/aug09/v1.0 Pagina 18 van 58
Chronisch Bekkenpijn Syndroom
Chronische bekkenpijn Syndroom/CdW/aug09/v1.0 Pagina 19 van 58
Chronisch Bekkenpijn Syndroom
Chronische bekkenpijn Syndroom/CdW/aug09/v1.0 Pagina 20 van 58
Chronisch Bekkenpijn Syndroom
Bron:www.fitness-programs-for-life.com/posture.html
Folders NVFB
• Fysiotherapie bij bekkenbodemklachten
• Fysiotherapie bij overactieve bekkenbodem
• Fysiotherapie bij bekkenpijn
• Adviezen voor toiletgedrag
• Obstipatie
Chronische bekkenpijn Syndroom/CdW/aug09/v1.0 Pagina 21 van 58
Chronisch Bekkenpijn Syndroom
4.4 Triggerpoints
Overbelaste spieren kunnen pijnlijke verdikkingen en gebieden met een slechte doorbloeding
vertonen, waardoor afvalstoffen zich ophopen. Hierdoor kan lokaal of op afstand een
pijngebied ontstaan, eventueel met prikkelingen of tintelingen. Deze pijnpunten zijn de
‘triggerpoints’. Triggerpoints houden het overige deel van de spier op grote spanning. Dit
veroorzaakt het stijve en pijnlijke gevoel in een spier.
M. Gluteus minimus L4 –
S1
Bron: internet
Chronische bekkenpijn Syndroom/CdW/aug09/v1.0 Pagina 23 van 58
Chronisch Bekkenpijn Syndroom
5 Fysiotherapeutische speerpunten in de
behandeling
5.1 Algemeen
Wat in de diverse literatuur over chronische pijn en ook in alle wetenschappelijke
onderzoeken benadrukt wordt is dat chronische pijn behandeling slechts kans van slagen
heeft indien door de betrokken disciplines wordt samengewerkt. Er wordt tevens gepleit voor
een centrale rol hierin van de huisarts. Verder moet chronische pijn gezien worden als een
uiting van samengestelde oorzaken. Hierin moet de mens benaderd worden vanuit het
biopsychosociale model. Bestrijding van de pijn is dan ook moeilijk indien niet op dit niveau
wordt samengewerkt.
Als speerpunten in de algehele behandeling komt dit dan ook in bijna alle literatuur naar
voren. Verder staat pijnbestrijding op de voorgrond. Dat kan op twee manieren. Behandeling
kan gericht worden op de pijn zelf of ook wel op de onderliggende symptomen en/of
oorzaken van de pijn. De gedragsmatige kant van therapie komt ook voor in de diverse
artikelen; dit is natuurlijk niet voorbehouden voor de fysiotherapeutische behandeling.
Voor pijnbestrijding wordt vooral medicamenteuze therapie toegepast. Dit dient op een
deskundige manier te gebeuren. Er is een zeer divers assortiment aan middelen die hun
eigen specifieke werking hebben. Zo wordt veel onderzoek gericht op het effect van de
diverse groepen medicatie: analgetica, antibiotica, ontstekingsremmers, alpha blokkers, anti-
allergenen, cortico steroïden, anti depressiva. Ook wordt wel operatieve vormen van
pijnbestrijding toegepast, zoals zenuwdoorsnijdingen, blokkades, orgaan extirpaties.
Samenvattend:
1. multidisciplinaire benadering
2. biopsychosociale benadering
3. Pijn op 2 manieren te behandelen:
• de pijn zelf
• de onderliggende conditie
(1,2,41,42,47,48,49,57,61,70,71,74,82)
Chronische bekkenpijn Syndroom/CdW/aug09/v1.0 Pagina 24 van 58
Chronisch Bekkenpijn Syndroom
Opvallend is dat in recentere artikelen meer aandacht komt voor modernere manieren van
pijnbestrijding, ontspannen van de bekkenbodem musculatuur, zoals behandeling met electro
therapie. Ook inhibitie van de blaasfunctie wordt beschreven.
(Lit. 61,64,68,73,75,76,77,80,81,86,91,92,93,94)
Chronische bekkenpijn Syndroom/CdW/aug09/v1.0 Pagina 25 van 58
Chronisch Bekkenpijn Syndroom
6.2 Anamnese
Naast de gebruikelijke vragen over hulpvraag, klachteninventarisatie, urologische,
proctologische, gynaecologische en seksuele anamnese, is bij Chronisch Bekkenpijn
syndroom, vooral de pijnanamnese van belang. Tevens een uitgebreide medische
voorgeschiedenis, in verband met onderliggende of voorgaande pathologie.
Uit onderstaande vragenlijsten kan een gerichte keuze worden gemaakt, afhankelijk van het
klachtenpatroon. Zij bieden ondersteuning bij het bepalen van de meest geschikte
therapievorm.
De fysiotherapeute vangt tijdens anamnese en onderzoek niet alleen verbale, maar ook non
verbale signalen op ( ademhaling, dissociatie)beroepscompetentie profiel(39)
Inwendig:
Vaginaal: Na spreiden schaamlippen: kleine schaamlippen, hiatus, hymen, urethra, evt. kèle,
asymmetrie, huid, kleur, littekens.
NB: let vooral bij inspectie op relaxatie na gevraagde acties, tevens op co contracties andere
musculatuur, ademhaling, buikdruk.
Bij palpatie van de bekkenbodem inwendig worden dezelfde functies getest, namelijk fast
twitch, slow twitch,persen, hoesten relaxatie. Tevens sensibiliteit, palpatie naar tonus, functie
en kracht puborectalis, levator ani, triggerpoints, coördinatie, relaxatie.
• SI testen:• Patrick's Sign (Van der Wurff) • Gaenslen's Test (Van der Wurff) • Thigh Thrust Test
(Van der Wurff) • Compression Test (Van der Wurff) • Distraction Test (Van der Wurff) • Sacral
Thrust test (Laslett) • Compression test (Laslett) • Thigh Thrust test (Laslett) • Distraction test
(Laslett)
6.5 Pijnscorelijsten/meetinstrumenten
• PSK
• VAS, cijfer, lijn
• Quebec
• Oswestry Low Back Pain Disability Questionaire
• Roland disability Questionnaire
• Tampa schaal
• 4-DKL
• De Pijn Coping en Cognitie Lijst
• Disability Rating Index
• Pain Disability Index
• Tijdschrijven lijst
• Vragenlijst McGill
• Pain Catastrophizing Scale
• Rand 36
• Numeric Pain Rating Scale (NPRS)
* Zie ook bijlage 12, 19-31
Bij symptomen die wijzen op bekkenbodemdysfunctie, waarbij ook mictie- en defaecatie
problematiek aan de orde is, kunnen de diverse meetinstrumenten die hiervoor gebruikelijk
zijn, worden toegepast, zoals mictielijst, defaecatielijst, Prafab, Vaizey score, Vezeltest,
Bristol stool form, The constipation scoring system, constipation module, IPSS(bij prostaat
symptomatiek).
Indicatie wordt gesteld mede op basis van de duur van de klacht, ernst van de pijn, leeftijd,
algemene conditie, voorgeschiedenis, coping stijlen, motivatie, pijngedrag, ’klik’ met de
behandelaar.(46)
Samen met de patiënt bepalen van behandeldoelen? Is er sprake van patroonherkenning?
(39)
Chronische bekkenpijn Syndroom/CdW/aug09/v1.0 Pagina 28 van 58
Chronisch Bekkenpijn Syndroom
7.1 Behandelplan
In het behandelplan worden de behandelbare doelen beschreven. Op welke manier worden
de geformuleerde stoornissen, activiteiten en participatieproblemen aangepakt? Hierbij hoort
ook een verwachting betreffende behandelresultaat en prognose met betrekking tot
frequentie en tijdspad. Bij chronische pijnklachten is dit vaak heel moeilijk aan te geven,
omdat vele componenten van invloed zijn op het te verwachten resultaat. Pijn als symptoom
van disfunctie van de bekkenbodem zal een duidelijker prognose hebben dan wanneer de
oorzaak van de pijn moeilijk te achterhalen is, of belangrijke psychosociale problematiek een
rol speelt. In sommige gevallen zal het dan ook beter zijn het behandelplan multidisciplinair
te formuleren en zal het ook tussentijds nodig zijn in een dergelijke setting te evalueren om
zo nodig het behandelplan af te stemmen of opnieuw te formuleren.(39)
7.2 Behandeldoelen
Afhankelijk van stoornissen, beperkingen en participatieproblemen kunnen diverse doelen per
probleemgebied worden gesteld. Indien pijn op de voorgrond staat, kunnen tevens
pijnbestrijdingtechnieken toegepast worden. Voorzichtigheid moet betracht worden met
betrekking tot de doelstelling: verminderen van pijnklachten. Chronische pijn moet altijd
mede benaderd worden via gedragsmatige aanpak. Doelen zullen dan ook meer op
participatie niveau gesteld moeten worden.
Chronische bekkenpijn Syndroom/CdW/aug09/v1.0 Pagina 29 van 58
Chronisch Bekkenpijn Syndroom
Met betrekking tot seksuologie, doel kunnen zijn:
• Begrip samenhang klachten bekkenbodem en seksuele functies.
• Bewust maken spanning / ontspanning bekkenbodem.
• Bestrijden vaginisme.
• Pijnvrij vrijen, pijnvrij penetreren/ klaarkomen.
• Erectie verkrijgen, in stand houden.
• Voorkomen ejaculatie praecox/tarda. Anorgasmie.
• Bewaken hygiëne.
• Partner betrekken, eigen grens bewaken, evt. seksuoloog inschakelen.
Belangrijk bij het herwinnen van verloren gegane functies is het opnieuw opbouwen van
activiteiten door trainen van kracht en conditie. De chronische pijnklacht mag hierbij niet op
de voorgrond staan en zodanig als belemmerende factor dienen. Een opbouwend schema
moet onafhankelijk van de pijnklachten worden uitgevoerd. ( ‘graded activity’)
7.4 Therapie
De behandeling van een chronisch pijn patiënt kan erg variëren, afhankelijk van welke
symptomen met het syndroom gepaard gaan. Eigenlijk zijn alle bekkentherapeutische
interventies denkbaar. Tevens komen alle vormen van pijnbestrijding in aanmerking. Om
Chronische bekkenpijn Syndroom/CdW/aug09/v1.0 Pagina 30 van 58
Chronisch Bekkenpijn Syndroom
therapie trouw te bereiken en de patiënt te motiveren is het van belang dat de patiënt veel
vertrouwen in de besproken aanpak heeft en ook in de persoon van de fysiotherapeute. Het
slagen van de therapie zal dan ook deels afhankelijk zijn van de opgebouwde relatie tussen
de fysiotherapeute en de patiënt. Zinnig is het om, misschien meer dan bij een andere
patiënt, die interventie te gebruiken die het beste bij je past.
Eindresultaat:
Indien het resultaat van de fysiotherapeutische behandeling onbevredigend is, verwijst de
fysiotherapeut de patiënt terug naar de verwijzer met een eventueel advies om door te
verwijzen naar andere disciplines. Zelf zou ik voor een chronisch pijnpatiënt hier wel 3 tot 6
maanden voor uit trekken.
Chronische bekkenpijn Syndroom/CdW/aug09/v1.0 Pagina 31 van 58
Chronisch Bekkenpijn Syndroom
Aan het eind van de behandeling en zo nodig tussentijds vindt er schriftelijke rapportage
plaats naar de verwijzer. De patiënt krijgt hiervan altijd een kopie. Ik stuur altijd een
exemplaar naar de behandelend specialist en naar de huisarts.
Chronische bekkenpijn Syndroom/CdW/aug09/v1.0 Pagina 32 van 58
Chronisch Bekkenpijn Syndroom
8 Oefentherapie
Afhankelijk hoe bepaalde symptomen overheersen, wordt de volgorde van de diverse soorten
oefentherapie bepaald. In geval van chronische pijn, kan het zinnig zijn om te starten met
algehele ontspanningstechnieken als voorbereiding op de ontspanning en de oefentechnieken
van de bekkenbodem. Een stuk bewustwording, algemeen en lokaal wordt dan gecreëerd,
waardoor de kans op succes van de vervolgbehandeling toe neemt. De diverse vormen van
oefentherapie komen meer tot zijn recht als inzicht is verkregen in de manier waarop iemand
zijn lichaam ervaart en gebruikt. Ademhaling hoort hier een belangrijke plaats in te nemen.
De spieren rond de mond en kaken staan in relatie met de spieren rondom de caudale
uitgangen. Bij bewuste ontspanningsoefeningen van de bekkenbodem kan van deze
functionele relatie gebruik worden gemaakt. Expiratie beweging van de thorax in combinatie
met ontspannen van de mond en kaakmusculatuur en het openen van de stemspleet geeft
een beter ontspanning van de bekkenbodem musculatuur.(43)
Jacobson.
Doel: absolute of relatieve rust in het neuromusculaire systeem verkrijgen, het gevolg is dat
de basisspanning verlaagd wordt. Meestal wordt begonnen in lig, de patiënt wordt gevraagd
een bepaalde spiergroep actief aan te spannen, het gevoel van loslaten erna wordt
benadrukt. Zo kun je van top naar teen of andersom diverse spiergroepen aan laten spannen.
In verband met de bekkenbodemspanning zijn de volgende spieren van belang: de
gelaatspieren, kaken op elkaar klemmen voorhoofd spannen, nekmusculatuur, m trapezius,
buik, billen , benen, tenen. Ook de bekkenbodem spieren komen in aanmerking om aan te
spannen en los te laten. De oefening kan ook in andere uitgangshoudingen toegepast
worden, zodat ook geleerd wordt overdag tijdens bezigheden spieren te ontspannen.
Laura Mitchell.
Haar uitgangspunt is dat mensen stress en spanning specifiek in hun houding uitdrukken. De
een kromt zijn tenen, de ander zet zijn adem vast en bijna iedereen spant zijn schouders.
Deze houdingen zijn het gevolg van fight-flight responsen . Mitchell duidt ze aan als
vreesreflexen. De gespannen houding schept meer spanning door signalen naar het
zenuwstelsel te sturen die wijzen op dreigend gevaar. Zo ontstaat een cirkel van angst,
gespannen houding en nog meer angst. Doel is een veranderde gewrichtsstand te
benadrukken en het gevoel hiervan door te laten dringen, zodanig dat spiergroepen die door
verhoogde tonus een bepaalde stand bewerkstelligen gerekt en minder actief worden. De
Chronische bekkenpijn Syndroom/CdW/aug09/v1.0 Pagina 33 van 58
Chronisch Bekkenpijn Syndroom
meer ontspannen stand in de gewrichten zou door het centrale zenuwstelsel beter vastgelegd
worden dan de tonus in de spieren.
Laat de patiënt een houding zoeken die past bij angst, cq spanning, stress. De
gewrichtsstand in die houding wordt erna tegengesteld aan deze spanningstoestand
benadrukt en doorgevoeld. Het bewust maken van de veranderde stand zorgt voor
ontspanning.
De gespannen gewrichtsstanden.
Bij angst of vrees ontstaat als beschreven via vreesreflexen een veranderde positie van
hoofd, romp en de armen of benen. Deze veranderingen zijn vrij stereotiep. Mitchell
onderscheidt twaalf gespannen posities:
- De schouders komen omhoog
- De armen worden tegen het lichaam gedrukt
- De vingers krommen tegen de handpalm
- De benen kruisen
- Dorsaal flexie van de voeten
- De romp buigt naar voren
- Het hoofd komt naar voren in anteropositie
- De adem wordt hoog thoracaal en versnelt
- Klemmen van de kaken
- Lippen komen stijf op elkaar
- Tong drukt tegen het gehemelte
- Fronsen van de wenkbrauwen
Op basis van deze uitgangspunten heeft Mitchell oefeningen ontwikkeld die specifiek
bepaalde gewrichtsposities wijzigen.
Is de patiënt in staat te voelen wat zijn vreesreflexen doen met de stand van zijn gewrichten
dan is de volgende stap dat hij heel bewust de spieren die tegen deze beweging ingaan
gedurende korte tijd aanspant. Gespannen schouders bijvoorbeeld maken dat de schouders
dichter bij de oren komen. We geven de positieve opdracht de schouders naar de voeten te
brengen. Dat schept automatisch ontspanning in de spieren die de schouders omhoog
trekken.
Bedoeling is dat de patiënt de nieuwe stand opnieuw tot zich door laat dringen.
Tegengesteld bewegen, voelen, “stop” en voel opnieuw.
In stand
• Eventueel afronden met bekkenschaal oefening.
Zelf actief of passief, door FT laten doen. visualiseer het bekken als een ronde schaal,
voel onderin de schaal het zwaartepunt van het lichaam, laat de schaal bewegen in
kleine en grotere cirkels.
• Billen liften en laten zakken, idem met de bekkenbodem spieren. Benoem gevoelde
verschil.
Samengesteld uit: De adem, bron van ontspanning en vitaliteit: Regine Herbig (44)
Actie therapeut: De therapeut laat eerst de patiënte ervaren wat hij voelt, is dit te onduidelijk
voor de patiënt dan kan de therapeut gebruikmaken van tactiele feedback door haar
handpalm onder het sacrum te leggen en de vingers aan weerszijde van de bilspleet ter
hoogte van het perineum. De therapeut geeft feedback aan de patiënt betreffende aan- en
ontspanning van de bekkenbodem tijdens de bekkenbodem oefening, en gaat bij de patiënt
na of deze dat ook zo ervaart. Geeft ook feedback over de ademhaling en activiteit van
omliggende spiergroepen, zoals de buik-, bil- en beenspieren.
Actie therapeut: benoemt weer wat er gevoeld werd en bespreekt dit met de patiënt.
4. Uitgangshouding: Stand
Instructie:
• Voel de beide voeten op de grond staan, steun op de hele voetzool. Knieën losjes, niet in
het slot. Kantel het bekken naar voren en naar achteren (de handen op de onderbuik en
handrug van de andere hand net boven de bilspleet.) Voel de kwaliteit van bewegen,
gemakkelijk of wat stug, wanneer voel je aan- en ontspanning van de buik- bil- en
bekkenbodem spieren?
• Stop met bewegen en span afwisselend rustig de buik- bil- en bekkenbodem aan.
• Specifiek de bekkenbodem, trampolineoefening, nadruk op voor en achterzijde.
Actie therapeut:slaat met de platte hand tegen de bal: voel de trilling, zo ja, waar voel je de
trillingen. Tapt met de vingers tegen de bal, op de linker-, rechter-, achterzijde van de bal.
De patiënt zegt waar hij/zij dit voelt.
Mocht er geen bewustwording optreden dan kan er gebruik gemaakt worden van andere
tactiele en visuele prikkels, zoals het zitten op een warme pakking, een zitzak met kersen,
ribbeltjes etc., het oefenen voor een spiegel in kortlig met de benen iets gespreid en een
spiegel aan het voeteneind of gebruikmakend van myofeedback.
8.4 Ademhaling
Buiklig
Patiënt wordt gevraagd een normale ademhaling te produceren en zich te ontspannen. De
expiratie is volkomen passief, na de expiratie volgt een natuurlijke rustpauze……de inademing
komt vanzelf. De handen van de therapeut vragen steeds de aandacht op een andere plek.
Van de patiënt wordt gevraagd de handen van de therapeute in de flanken te voelen en de
patiënt vertelt wat hij voelt bewegen. Er mag niets actief ondernomen worden. Benoemen
van ‘verbreden van de rug’ , ‘uitzetten van de flanken’, ‘opbollen van de buik’, enz. De buik
mag niet actief boller gemaakt worden. Door verplaatsen van gevoel en tactiele informatie
wordt de flankademhaling vanzelf toegepast en door de fysiotherapeute benoemd. Zo ook op
andere plaatsen steeds verder naar caudaal. Patiënt kan desgevraagd ook meer in de li zijde
van het lichaam ademen en ruimte maken of rechts. Ook wordt gevraagd of de beweging van
de buik, het stuitje gevoeld wordt. Met een gewichtje op de billen kan de beweging van de
ademhaling benadrukt worden. Tenslotte wordt gevraagd, eventueel met tactiele informatie
van de handen van de fysiotherapeute ( toestemming vragen) ook de anus en de
bekkenbodem te voelen meebewegen. Variëren met dieper ademen en langer uitademen en
tactiele informatie gevend via de bovenbenen.
De patiënt kan ook de eigen hand gebruiken om naar toe te voelen en zelf de pinken leggen
op het laagst gevoelde punt waar het lichaam mee beweegt in de adembeweging. Zodoende
kan dit punt steeds verlegd worden. Indien de flankademhaling niet goed gevoeld wordt, kan
ook in zijlig geoefend worden. In deze houding wordt de flankbeweging vaak beter gevoeld.
Nog beter: in zijlig met opgetrokken benen en de schouders naar achtergeroteerd. In deze
houding wordt het onmogelijk om nog “hoog” te ademen en wordt de buikademhaling
vanzelfsprekend. De bovenliggende flank gaat in deze houding vanzelf uit zetten.
Bij krachtig uitademen wordt het middenrif op spanning gebracht samen met activiteit van de
buikmusculatuur en deze verhoogde druk zorgt voor een neerwaartse beweging van de
bekkenbodem. Persen met gesloten stemspleet drukt de bekkenbodem passief naar beneden
door contractie van het middenrif en de buikspieren. Bij aanspannen van de bekkenbodem,
samen met de buikmusculatuur wordt het middenrif passief weer in zijn bolle of nog bollere
vorm gedrukt. Deze oefening wordt ook als rekoefening gebruikt (43 Versprille: 170-174)
Chronische bekkenpijn Syndroom/CdW/aug09/v1.0 Pagina 38 van 58
Chronisch Bekkenpijn Syndroom
sec. Doel: verbeteren spiertonus, blaasactiviteit remmen, defaecatie reflex bij diarree
remmen, onderdrukken loze drang.
Liftoefening:
Uitgangshouding: kortlig, zijlig, zit, stand.
Instructies:
• Eerst de bekkenbodem helemaal loslaten (= begane grond)
• Span de bekkenbodem licht aan: juist voelbaar(= 1e verdieping)
• Span wat harder aan: duidelijker voelbaar(= 2e verdieping)
• Span maximaal aan (=zolder)
• Ontspan gedeeltelijk (= 2e of 1e verdieping)
• Ontspan volledig (= begane grond)
• Probeer nog meer los te laten, lichte pers (=kelder)
ABBA oefening:
Uitgangshouding: bij voorkeur in lig of zit op een harde ondergrond, omdat dan duidelijk
verschil gemaakt kan worden tussen de bekkenbodem en de bilspieren.
Instructie:
• Eerst de Anus(BB) aanspannen
• Dan Billen aanspannen
• Dan de Billen los
• en dan pas Anus los.
Als basis voor het goed opvangen van de buikdruk moet de patiënt het gefaseerd
aanspannen van de bekkenbodem beheersen, zowel een milde als krachtige contractie moet
willekeurig uitvoerbaar zijn. Er moet een redelijke bekkenbodem conditie aanwezig zijn en er
moet een juiste coördinatie bestaan tussen bekkenbodem- en buikspieren en tussen
musculaire contracties en ademhaling.
Bij hoesten en niezen is er geen continue buikdrukverhoging: deze wisselt steeds. De patiënt
moet leren de ondersteuning vanuit de bekkenbodem en buik hierop aan te passen. De
expiratie wordt ondersteund door een contractie van bekkenbodem- en buikmusculatuur,
vervolgens wordt bij een inspiratie de bekkenbodem- en buikmusculatuur losgelaten. De
musculatuur kan zich even herstellen en de ademhalingsbeweging kan zich volledig
ontwikkelen om vervolgens bij een volgende nies, de expiratie dus, weer krachtig aan te
spannen. Behalve een meer adequate ondersteuning zorgt een betere ademhalingsbeweging
voor een effectiever hoestmoment.
Bij activiteiten zoals bukken, opstaan en sokken aantrekken zal de patiënt voor de inspanning
de bekkenbodem tijdens een uitademing leren aanspannen. De bedoeling hiervan is dat er
door veelvuldige herhaling een automatisme ontstaat en dat het aanspannen automatisch
synchroon met de gevraagde inspanning gaat verlopen. Bij situaties die slechts een geringe
inspanning vergen zal de activiteit niet vanuit de ademhaling hoeven te worden ondersteund.
Bij inspannende activiteiten met duidelijk buikdruk verhogende momenten is een coördinatie
van ademhaling, bekkenbodem en buikmusculatuur noodzakelijk om persmomenten te
voorkomen. Door middel van weerstandsoefeningen wordt de patiënt geleerd tijdens een
uitademing haar bekkenbodem- en buikmusculatuur aan te spannen met een rustige
contractiekracht, waarna zij zo normaal mogelijk doorademt. De patiënt zal ervaren dat bij
een verdere toename van de weerstand de contractiekracht van bekkenbodem- en
buikmusculatuur zich vanzelf zal aanpassen aan de mate van weerstand.
Als oefeningen om dit principe aan te leren valt te denken aan het uitvoeren van duw- en
trekbewegingen zoals bekend vanuit de fysiotherapeutische oefentherapie ter voorbereiding
op ADL-functies.
Bij alle vormen van oefentherapie kan tevens myofeed back en/of electro therapie ingezet
worden om een beter, sneller resultaat te bereiken.
8.10 Houdingscorrectie
De houding wordt tijdens de inspectie geobserveerd. Er wordt gekeken naar de algehele
houding, voeten, enkels, knieën, heupen, het bekken, de wervelkolom, hals, schouders en de
stand van het hoofd. Als houdingsafwijkingen gevonden worden is het belangrijk te
onderzoeken of deze het gevolg zijn van te zwakke spieren of verkortingen van spieren.
Chronische bekkenpijn Syndroom/CdW/aug09/v1.0 Pagina 40 van 58
Chronisch Bekkenpijn Syndroom
De bekkenbodem participeert in een extensie-spierketen, die gevormd wordt door
voornamelijk de M.extensor hallcis longus, M.biceps femoris, M.obturatorius internus, M.
rectus abdominus, M.obliquus internus en externus, M. latissimus dorsi en de cervicale
flexoren. Deze spieren ondersteunen de bekkenbodemmusculatuur. Dit vindt plaats via
bindweefselschotten tussen de bekkenbodem en aangrenzende spieren, die op hun beurt
samenwerken in ketens met de overige niet-aangrenzende musculatuur. Bij het activeren van
de spierketen zal de bekkenbodem op spanning worden gebracht. Hierdoor wordt de
contractiekracht van de bekkenbodem sterker. Dit effect is de basis van de te kiezen
houdingen en de te gebruiken spieren bij de ADL-training. Omgekeerd is het niet mogelijk om
bij een geactiveerde spierketen de bekkenbodem helemaal te ontspannen, zoals bij mictie en
defaecatie noodzakelijk is.
Als voorbereiding wordt in ruglig het kantelen van het bekken geoefend, afvlakken van de
lumbale lordose. Dit gebeurt het beste met ontspannen losse knieën. Daarna wordt gevraagd
de knieën te overstrekken door de knieholten tegen de onderlaag te duwen. Het bekken
kantelt nu iets voorover door de hefboomwerking van het femur op het bekken. De patiënt
wordt voorgelicht over het fixeren, het ‘op slot zetten’ van het bekken door het overstrekken
van de knieën. Als dit beheerst wordt kan in stand geoefend worden met behulp van
bijvoorbeeld een spiegel. Het voelen van de bekkenbewegingen is gemakkelijker in stand met
de rug tegen een vlakke wand. Vooral de combinatie van kniestand en bekkenstand moet
goed gevoeld worden. De hielen moeten circa 10 centimeter van de muur verwijderd staan in
verband met de ruimte die het lichaam dorsaal inneemt. De enkel-, knie- en heupgewrichten
horen in één lijn boven elkaar te staan. De bedoeling is dat de patiënt zo dicht bij de wand
staat, dat de billen en de schouderbladen de wand raken. Nu kan de bekkenkantelen in stand
uitgevoerd worden, waarbij uitsluitend de musculi gluteii langs de wand op en neer glijden en
het schoudercontact met de wand intact blijft. De patiënt wordt erop attent gemaakt dat de
bekkenkantelingen alleen mogelijk zijn bij ontspannen kniegewrichten, en wordt gewezen op
het meebewegen van de knieën tijdens bekkenbewegingen.
Verder moet er een ontspannen houding zijn, een touwtje denkend aan de kruin. Er wordt
gezocht naar de middenstand van het bekken, de schouders los en het lichaamsgewicht niet
rustend op de voorvoet. In deze houding moet het bekkenbodem gevoel bewust gemaakt
worden.
Indien klachten, stoornissen gevonden worden bij bekkenbodem functies, zo nodig ook
blaastraining, juiste mictie wijze,mictie houding, defaecatie houding. Zie hiervoor de andere
Chronische bekkenpijn Syndroom/CdW/aug09/v1.0 Pagina 41 van 58
Chronisch Bekkenpijn Syndroom
portfolio opdrachten. Indien de pijnklachtenklachten te maken hebben met bekkenpijn ,
chronisch geworden, maar ontstaan als gevolg van bekkenpijn ontstaan tijdens de
zwangerschap of post partum, dan worden er stabilisatie technieken, kracht- en conditie
opbouw gebruikt, zie andere Portfolio opdracht.
Graded Activity is meer dan oefentherapie het laat zich het best omschrijven als een
gestructureerde begeleiding (training en coaching), gericht om binnen een vooraf
afgesproken tijd in kleine stappen te komen tot een toename of uitbreiding van functioneren.
Hetzij in het werk maar ook met activiteiten uit het dagelijks leven.
Graded Activity principes kenmerken zich in 3 fasen waarbij ieder fase een aantal specifieke
kenmerken heeft.
Graded Activity is geschikt voor cliënten die door langdurige (pijn)klachten niet optimaal
meer functioneren en steeds minder gaan doen vanwege de pijn.
Graded Activity is niet geschikt als er een duidelijke en reële angst is voor letsel en/of
beweging en als er geen bereidheid is tot gedragsverandering (cliënt wil dus niets weten van
anders omgaan met pijnklachten).
Bij graded activity wordt gebruik gemaakt van operante conditionering. Er vindt positieve
bekrachtiging plaats bij gezond gedrag en geen bekrachtiging van pijngedrag. Het
programma bestaat uit drie fasen: de start- of oriëntatiefase, de behandelfase en
de generalisatiefase. In de startfase vindt er een fysiotherapeutisch onderzoek plaats. De
fysiotherapeut geeft educatie over pijngedrag en hoe dit in stand wordt gehouden. De patiënt
geeft zelf aan met welke activiteiten hij/zij moeite heeft en hier worden
oefeningen bij bedacht. Er worden basislijn metingen gedaan per activiteit. Deze metingen
zijn nog pijncontingent. De patiënt mag zelf aangeven wanneer hij/zij wil
stoppen. Dit is vaak op het punt dat de pijn erger wordt. Dan gaat de patiënt doelen stellen
en worden er afspraken gemaakt over de opbouw. Hierna volgt de behandelfase. De opbouw
start op het niveau 75% van het gemiddelde van de basislijn meting. Doordat op zo’n laag
niveau wordt gestart is het voor de patiënt in het begin goed vol te houden en krijgt het
lichaam de kans om te wennen aan de activiteiten. De opbouw is tijdcontingent en de
stappen in de opbouw zijn van tevoren bepaald. Hier mag niet van afgeweken worden. Na
deze fase volgt de generalisatiefase. De bedoeling van deze fase is dat het geleerde in de
voorgaande fases toegepast gaat worden in de dagelijkse situatie van de patiënt. De
begeleiding van de fysiotherapeut wordt afgebouwd en de patiënt zet het geleerde voort in de
Chronische bekkenpijn Syndroom/CdW/aug09/v1.0 Pagina 42 van 58
Chronisch Bekkenpijn Syndroom
thuissituatie. Het uitgangspunt van ‘graded activity’ is zoals al eerder genoemd operante
conditionering. Volgens de operante leertheorie hangt
pijngedrag van een persoon sterk af van de gebeurtenissen die er direct op volgen. Hierbij
zijn drie vormen van bekrachtigers te onderscheiden:
1. Positieve bekrachtiging van pijngedrag: door het pijngedrag van de persoon ontstaat
er een gunstigere situatie.
2. Negatieve bekrachtiging van pijngedrag: door het pijngedrag wordt een vervelende
situatie minder vervelend of kan geheel vermeden worden. Bijvoorbeeld bij onvrede
over het werk, kan iemand door ziek thuis te blijven ook de vervelende situatie op het
werk vermijden
3. Niet bekrachtigen van gezond gedrag: Hierdoor dooft het gezonde gedrag uit.
Negatieve bekrachtiging van pijngedrag speelt bij chronisch pijnpatiënten een grote
rol. Als een activiteit pijntoename veroorzaakt is een persoon geneigd om de activiteit
te vermijden. Hiervan leert de persoon dat door het vermijden van de activiteit de
pijntoename uit blijft. Hier komen we dus weer terug bij het vermijdingsleren uit het
fear avoidance model. Doel van gedragsgeoriënteerde ‘graded activity’ is dan ook het
uitbreiden van het activiteitenniveau en vermindering van het pijngedrag.
Bron: Internet, Kennisbank
9 Adviezen
9.1 Adviezen m.b.t. hygiëne van de bekkenbodem
• Was de anus en vagina niet met zeep. Spoelen met (lauw) water en dan droogdeppen
of droogföhnen. Dus ook niet in bad liggen met veel badschuim.
• Gebruik geen vaseline maar Lanette crème of Calendula zalf om de huid te
beschermen.
• Bij voorkeur katoenen ondergoed dragen, geen string of knellende kleding.
• Onderkleding op 60 graden wassen. (bacteriën).
• Geen broeiende inlegkruisjes, maandverband.
• Na mictie afdeppen van voor naar achter.
Chronische bekkenpijn Syndroom/CdW/aug09/v1.0 Pagina 43 van 58
Chronisch Bekkenpijn Syndroom
Chronische bekkenpijn Syndroom/CdW/aug09/v1.0 Pagina 44 van 58
Chronisch Bekkenpijn Syndroom
Inwendig handelen kan wat betreft diagnose en verkorten van behandeltijd meerwaarde
hebben voor de behandeling. Met het inwendig vaginaal of anaal onderzoek worden o.a. de
spierkracht en spierspanning van de bekkenbodem spieren beoordeeld, contractie versus
relaxatie en persgedrag, maar ook aspecten als timing en coördinatie. De therapeut kan
gebruik maken van spier faciliterende technieken om de bewustwording van de bekkenbodem
te stimuleren.(1). Gegevens over sensibiliteit en pijnlokalisatie kan niet op een andere manier
verkregen worden dan door middel van direct inwendig onderzoek. Ook de lokalisatie en
mate van verzakking is op een andere manier niet vast te stellen.
• Diagnostiek
• Mate van aanspannen bekkenbodem spieren. Internationaal is de volgende benoeming
afgesproken: afwezig, zwak, normaal, sterk. ( 89)
• Coördinatie is te voelen, preciezer met myofeedback te meten.
• Relaxatie: benoemd als: aanwezig, zwak, vertraagd.
• Mate van verzakking, POPQ, dit vereist enige oefening.
• Sensibiliteit bepalen.
• Pijn lokalisatie, lokalisatie Triggerpoints.
• Het geven van feed back aan de patiënt.
Speciaal voor de patiënt met chronische pijnklachten is het in beeld brengen van gestoorde
bekkenbodemfunctie en het precies lokaliseren van pijnklachten een grote meerwaarde juist
ook op het gebied van de psyche.
Mede door deze gegevens vast te leggen, kan het effect van de behandeling geëvalueerd
worden. Voor diagnostiek of behandeling kan ook gebruik gemaakt worden van vaginale- en
of anale myofeedback
Professioneel support tijdens het oefenen werkt bemoedigend en heeft vaak een positief
effect op de behandeling. Via beeld en geluid wordt de patiënt gestimuleerd bepaalde doelen
te halen. Directe feedback van de uitgevoerde contractie kan zichtbaar gemaakt worden. De
voordelen van myofeedback:
• Verhoogt bewustzijn en bevestigt juiste spieractiviteit. Veel personen zijn zich niet
bewust van een verhoogde basisactiviteit of volledige relaxatie van de bekkenbodem.
Een goede relaxatie vormt de basis van de training.
• Aanpassing van bekkenbodem oefeningen qua kracht, duur, coördinatie en relaxatie is
mogelijk.
• Objectieve registratie maakt progressie zichtbaar.
• Het geloof en vertrouwen van de therapeut in myofeedback heeft een positief effect op
de persoon (motivatie!)
• Empirische bevindingen: in korte tijd goed resultaat.
• Geen bijwerkingen, geen irreversibele veranderingen.
• Pijnloos.
• De uitslagen en oefenresultaten kunnen ook op papier bijdragen tot een verbeterde
verslaglegging en rapportage naar de verwijzer toe.
Samenvattend:
• Diagnostiek
• Voorlichting/ feedback aan de patiënt (visueel, auditief)
• Bepalen onset tijd, mate van aanspannen
• Bepalen van relaxatie tijd
• Bepalen veranderingen in basis tonus, zowel een verhoogde als een verlaagde
rusttonus kan behandeld worden.
• Coördinatie, zichtbaar maken slow twitch, fast twitch, basisspanning
• Objectivering, verslaglegging, registratie
• Werkt motiverend, geruststellend
• Progressie zichtbaar gemaakt
Chronische bekkenpijn Syndroom/CdW/aug09/v1.0 Pagina 46 van 58
Chronisch Bekkenpijn Syndroom
10.3 Elektrotherapie
Met electrostimulatie kunnen passieve contracties van de bekkenbodem spieren opgewekt
worden, waardoor het herkenningsgevoel van de contractie wordt gestimuleerd. (43) De
patiënt moet zich in eerste instantie concentreren op wat er gevoeld wordt. Later kan aan de
patiënt gevraagd worden om tijdens de stroom te proberen zelf mee te doen. (91,43)
Bij denervatie kun je direct op de spier prikkelen om een contractie te verkrijgen. Ook zou
electro therapie een positief effect hebben op de propriosepsis, al zijn hier geen studies van
beschikbaar. Bekend uit de literatuur is dat electrotherapie in een lage frequentie voor
pijndemping kan zorgen. Bij een overactieve blaasfunctie worden frequenties van 2 -10 Hz
toegepast om de detrusor te inhiberen. Wanneer een patiënt onvoldoende gevoel heeft voor
het aanspannen van de bekkenbodemspier wordt tegelijk met electrostimulatie oefentherapie
toegepast. Vooral bij verminderde sensibiliteit kan een combinatie van myofeed back en
electrotherapie een goede prikkel vormen voor beter aanspannen, versterken, of juist beter
ontspannen van de bekkenbodem spieren en de behandeltijd verkorten.
Samenvattend:
• Bij denervatie, direct op de spier, ter stimulatie.
• Propriosepsis: geen studies beschikbaar
• Bevorderen sensibiliteit
• Pijnbesttrijden/desensibilisering/tonusverlaging
• Duurkracht trainen/Fast twitch oefenen in combinatie eigen spierkracht cq functioneel
nl ademhaling, buikdruk, opstaan enz.
• Detrusorinhibitie
• PTNS
• TENS, evt. combinatie LWK SWK, inwendig (90)
• Verminderde refelexactiviteit bij hoesten.
Bij vrouwen met een ruime diastase in de levatorplaat met slechte sluitfunctie tijdens
contractie vormt drukfeedback een uitkomst. Waar een oppervlakte EMG de elektrische en
dus ook statische activiteit in de spier zichtbaar maakt, reageert druk op met name
Chronische bekkenpijn Syndroom/CdW/aug09/v1.0 Pagina 47 van 58
Chronisch Bekkenpijn Syndroom
beweging. En beweging, met name het sluiten van de diastase in de levatorplaat tijdens
contractie, kan uitstekend worden geoefend met behulp van een druksonde. (80)
Samenvattend:
• Drukmeting
• Volume bepalen bij te vroege of te late aandrang
• Defaecatiestoornissen
• Sfincter deficientie
• Faecale urge
• Onderactiviteit
• Beïnvloeden coping, paniekreactie verminderen
• Oefenen persgedrag
• Trainen sensibiliteit, discriminatievermogen
• Als ontspanningstherapie sfincter, puborectalis
• Bij vaginistische klachten, ter ontspanning, loslaten.
Door steeds langere en bredere ‘pelotten’ (in feite niet meer dan een kunststof staaf) in de
vagina in te brengen ontstaat op vrij natuurlijke wijze meer ruimte in de vagina. Als de
methode op de juiste manier wordt toegepast is het binnen enkele maanden mogelijk om
voldoende ruimte te creëren zodat sexuele penetratie weer mogelijk is.
Voor de vrouw is het een manier om te voelen waar zij zich moet ontspannen en tevens een
gevoel van verwijding te ervaren. De ruimte die gemaakt wordt is tevens zichtbaar door de
maat van de pelot.
De vaginale dilatalieset is een hulpmiddel om op verantwoorde wijze te oefenen bij
aandoeningen in het vaginale gebied. De set bestaat uit 4 pelottes, oplopend in lengte en
diameter. De aandoeningen waarvoor het gebruik van de vaginale dilatatieset een oplossing
kan zijn, zijn o.a. Vaginisme, Dyspareunie, Vaginale agenesie, Lichen sclerosus.
Samenvattend:
• Direct sensibiliteit beinvloeden.
• Bewust wording, spanning, ontspanning.
• Meetbaar maken van de mate van ontspanning
• Tastbaar maken van gevoel van dilatatie.
• Zichtbaar maken van dilatatiemogelijkheid
(Lit. 139 t/m 148)
Chronische bekkenpijn Syndroom/CdW/aug09/v1.0 Pagina 48 van 58
Chronisch Bekkenpijn Syndroom
Verwijsgegevens;
• Datum verwijzing, verwijsdiagnose Bijvoorbeeld: chronisch bekkenpijn
syndroom
Chronische bekkenpijn Syndroom/CdW/aug09/v1.0 Pagina 49 van 58
Chronisch Bekkenpijn Syndroom
Behandelplan:
Evaluatie/behandelresultaat
Functie bekkenbodem verbeterde snel, normale mictie en defaecatie.
Pijnklachten namen af, maar waren niet verdwenen (‘VAS schaal’ van 9 naar 4, ‘PRAFAB’ van
10 naar 6, ‘Rand 36’ 40 % verbeterde score, dit betrof vooral fysiek functioneren, sociaal
functioneren, pijn en vitaliteit)
Behandeling werd in overleg met mevrouw gestopt, Mw. was tevreden over resultaat, wenste
geen pijnmedicatie of ondersteunende behandeling.
Datum verslag
Naam FT
Chronische bekkenpijn Syndroom/CdW/aug09/v1.0 Pagina 50 van 58
Chronisch Bekkenpijn Syndroom
12 Literatuur
1.Bø K, Berghmans B, Mørkved S,van Kampen M. Evidence-Based Physical Therapy for the
Pelvic Floor. Elsevier:2007. Frawley H, Bower W,P249-265,Pelvic Pain.
2. Fall M, Baranowski AP, Fowler CJ, Lepinard V, Malone-Lee JG, Messelink EJ, et al.
Guidelines on Chronic Pelvic Pain 2004.
3. Abrams P, Cardozo L, Fall M, Griffiths D, Rosier P, Ulmsten U, et al. The standardisation of
terminology in lower urinary tract function: report from the standardisation sub-committee of
the International Continence Society. Urology. 2003 Jan;61(1):37-49.
4.Bartoletti, Cai T, Mondaini N, Dinelli N, Pinzi N, Pavone C et al, Italian Prostatitis Study
Group.Prevalence, incidence estimation, risk factors and characterization of chronic
prostatitis/chronic pelvic pain syndrome in urological hospital outpatients in Italy: results of a
multicenter case-control observational study. J Urol. 2007 Dec;178(6):2411-5.
5. Verit FF, Verit A, Yeni E. The prevalence of sexual dysfunction and associated risk factors
in women with chronic pelvic pain: a cross-sectional study. Arch Gynecol Obstet. 2006
Aug;274(5):297-302.
6.Latthe P,Mignini L, Gray R, Hills R, Khan K, Factors predisposing women to chronic pelvic
pain:systematic review.BMJ,2006 Apr 1;332(7544):749-55
7.Mens J, Hoek van Dijke G, Pool-Goudzwaard A, van der Hulst V, Stam H. Possibel harmful
effects, of high intra-abdominal pressue on the pelvic girdle. J Biomech, 2006:39(4):627-35.
8.Lampe A, Sölder E, Ennemoser A, Schubert C, Rumpold G, Söllner W. Chronic Pelvic Pain
and previous sexual abuse. Obstet Gynecol.2000 Dec;96(6):929-33.
9.Fry RP, Crisp AH, Beard RW. Sociopsychological factors in Chronic Pelvic Pain. J Psychosom
Res.1997 Jan;42(1):1-15. Review.
10.Potts JM,Chronic Pelvic Pain Syndrome:a non prostatocentric perspective.
11. Gürel SA, Gürel H. Effect on grandmultiparity on chronic pelvic pain and sexual
discomfort. Int J Gynaecol Obstet. 1997 May;57(2):133-8.
12.Vleeming A, Albert HB, Ostgaard HC, Stuge B, Sturesson B, European Guidelines on the
Diagnosis and Treatment of Pelvic Girdle Pain.
Eur Spine J. 2008 Jun;17(6):794-819.
13.Hetrick DC, Ciol MA, Rothman I, Turner JA, Frest M, Berger RE. Musculoskeletal
dysfunction in men with chronic pelvic pain syndrome type111: a case control study
14. Zondervan K, Barlow DH. Epidemiology of chronic pelvic pain, Baillieres
Best Pract Res Clin Obstet Gynaecol. 2000 Jun: 14(3):403-14. Review.
15. Haslam J, Laycock J, Therapeutic Management of Incontinence and Pelvic Pain. Springer,
second edition,2008.
16. Messelink EJ. The overactive bladder and the role of the pelvic floor muscles. BJU nInt
1999;83 (Suppl2):31-35.
17.Robert R, Prat-Pradal D, Labat JJ, Bensignor M, Raoul S, Rebai R, Leborgne J. Anatomic
basis of chronic perineal pain: role of the pudendal nerve. Surg Radiol Anat. 1998;20(2):93-8
19. Krieger JN, Lee SW, Leon J, Cheah PY, Liong ML, Riley DE. Epidemiology of prostatitis,
Int. Antimicrob. Agents, 2008 Feb: Suppl 1:S85-90.
20. O’Sullivan PB, Beales DJ. Diagnosis and classification of pelvic girdle pain disorders-Part
1:a mechanism based approach within a biopsychosocial framework, Man.Ther.2007
May;12(2):86-97.
21.Clemens JQ, Brown SO, Kozloff L, Calhoun EA. Predictors of symptom severity in patients
with chronic prostatitis and interstitial cystitis, Urol.2006 Mar;175(3pt1):963-6.
22. Gutke A, Ostgaard HC, Oberg B, Predicting persistent pregnancy-related low back pain,
Spine.2008 May 20;33(12):E386-93.
23. Parazzini F, Mais V, Cipriani S, Busacca M, Venturini P. Determinants of adenomyosis in
women who underwent hysterectomy for benign gynecological conditions: results from a
prospective multicentric study in Italy. Eur J Obstet Gynecol Reprod Biol. 2009
Apr;143(2):103-6.
24. Van De Pol G, Van Brummen HJ, Bruinse HW, Heintz AP, Van Der Vaart CH. Pregnancy-
related pelvic girdle pain in the Netherlands, Acta Obstet Gynecol Scand. 2007;86(4):416-22.
Chronische bekkenpijn Syndroom/CdW/aug09/v1.0 Pagina 51 van 58
Chronisch Bekkenpijn Syndroom
25 Aslan E, Fynes M, Symphysial pelvic dysfunction. Curr Opin Obstet Gynecol. 2007
Apr;19(2):133-9.
26. Nama V, Manyonda I. Tubal ectopic pregnancy: diagnosis and management,Arch Gynecol
Obstet. 2009 Apr;279(4):443-53.
27. Braverman PK. Sexually transmitted diseases in adolescentsMed Clin North Am. 2000
Jul;84(4):869-89, vi-vii.
28. Albert H, Godskesen M, Westergaard J. Prognosis in four syndromes of pregnancy-related
pelvic pain, Acta Obstet Gynecol Scand. 2001 Jun;80(6):505-10.
29. Bloski T, Pierson R. Endometriosis and Chronic Pelvic Pain: Unraveling the Mystery Behind
this Complex Condition. Nurs Womens Health. 2008 Oct;12(5):382-95.
30. Brandsborg B, Nikolajsen L, Hansen CT, Kehlet H, Jensen TS. Risk factors for chronic pain
after hysterectomy: a nationwide questionnaire and database study, Anesthesiology. 2007
May;106(5):1003-12.
31. Gray-Swain MR, Peipert JF. Pelvic inflammatory disease in adolescents, Curr Opin Obstet
Gynecol. 2006 Oct;18(5):503-10.
32. Haggerty CL, Peipert JF, Weitzen S, Hendrix SL, Holley RL, et al. Predictors of chronic
pelvic pain in an urban population of women with symptoms and signs of pelvic inflammatory
disease, Evaluation and Clinical Health (PEACH) Sex Transm Dis. 2005 May;32(5):293-9.
33. Leng JH, Lang JH, Dai Y, Li HJ, Li XY. Relationship between pain symptoms and clinico-
pathological features of pelvic endometriosis, 2007 Mar;42(3):165-8.
34.Perry CP. Peripheral neuropathies and pelvic pain: diagnosis and management. Clin Obst
and Gyn., 46(4):789-796.
35. Pontari MA, McNaughton-Collins M, O'leary MP, Calhoun EA, Jang T, et al. A case-control
study of risk factors in men with chronic pelvic pain syndrome,Kusek JW, BJU Int. 2005
Sep;96(4):559-65.
36. Vega RE. Distal urethral web: a risk factor in prostatitis, Prostate Cancer Prostatic Dis.
2002;5(3):180-2.
37. Walker EA, Katon WJ, Hansom J, Harrop-Griffiths J, Holm L, et al. Psychiatric diagnoses
and sexual victimization in women with chronic pelvic pain, Psychosomatics. 1997 Jan-
Feb;38(1):84.
38. Whiteside JL, Katz T, Anthes T, Boardman L, Peipert JF. Risks and adverse outcomes of
sexually transmitted diseases. Patients' attitudes and beliefs. J Reprod Med. 2001
Jan;46(1):34-8.
39. Beroepscompetentieprofiel, Nederlandse Vereniging voor Fysiotherapie bij
bekkenproblematiek en Pre- en Postpartum gezondheidszorg, mei 2009.
40. KNGF Richtlijn Stress Urine Incontinentie. Ned. Tijdschr voor Fysiotherapie, jaargang
115/nummer1/2005.
41. Howard FM, Chronic Pelvic Pain in Woman. The America Journal of Managed CareVol.7,
No.10. 42. Bordman R, Jackson B, Below the Belt, Aproach to chronic Pelvic Pain,Can. Fam.
Physician 2006:52:1556-1562
43. Versprille-Fischer ES, Begeleiding van patiënten met bekkenbodemdysfunctie, Elsevier
Gezondheidszorg, tweede druk.
44. Herbig R, De adem, bron van ontspanning en vitaliteit,
De Toorts Haarlem, 2e druk, 2004.
45. Mens J, Bekkeninstabiliteit Diagnostiek en Therapie, Bohn Stafleu van Loghum. Editie
voor professionals2007.
46 Verhulst FJCM, van den Borne HW, Mudde A, State of the art. Doen en blijven doen, Ned
Tijdschr Fysiotherapie 200;117(2):34-41.
47. Howard F. Chronic pelvic pain. Obstet Gynecol. 2003 Mar;101(3):594-611.
48. Zermann DH, Ishigooka M, Doggweiler-Wiygul R, Schubert J, Schmidt RA. The male
chronic pelvic pain syndrome. World J Urol. 2001 Jun;19(3):173-9. Review.
49. Milburn A, Reiter RC, Rhomberg AT. Multidisciplinary approach to chronic pelvic
pain.Obstet Gynecol Clin North Am. 1993 Dec;20(4):643-61.
50 Shafik A, Shafik IA. Overactive bladder inhibition in response to pelvic floor muscle
exercises. World J Urol. 2003 May;20(6):374-7. Epub 2003 Apr 4.
Chronische bekkenpijn Syndroom/CdW/aug09/v1.0 Pagina 52 van 58
Chronisch Bekkenpijn Syndroom
51.Anderson RU, Wise D, Sawyer T, Chan C.Integration of myofascial trigger point release
and paradoxical relaxation training treatment of chronic pelvic pain in men. J Urol. 2005
Jul;174(1):155-60.
52.Tu FF, As-Sanie S, Steege JF. Musculoskeletal causes of chronic pelvic pain: a systematic
review of existing therapies: part II. Obstet Gynecol Surv. 2005 Jul;60(7):474-83.
53. Tettambel MA. An osteopathic approach to treating women with chronic pelvic pain.J Am
Osteopath Assoc. 2005 Sep;105(9 Suppl 4):S20-2
54. Prather H, Spitznagle TM, Dugan SA. Recognizing and treating pelvic pain and pelvic floor
dysfunction. Phys Med Rehabil Clin N Am. 2007 Aug;18(3):477-96, ix.
55. Peters KM, Carrico DJ. Frequency, urgency, and pelvic pain: treating the pelvic floor
versus the epithelium.Curr Urol Rep. 2006 Nov;7(6):450-5. Review. For years the bladder
56. Weiss JM. Pelvic floor myofascial trigger points: manual therapy for interstitial cystitis and
the urgency-frequency syndrome. J Urol. 2001 Dec;166(6):2226-31.
57. Rudin NJ. Chronic pain rehabilitation:principles and practice. WMJ. 2001;100(5):36-43.
58.Kuchera ML. Applying osteopathic principles to formulate treatment for patients with
chronic pain. J Am Osteopath Assoc. 2007 Nov;107(10 Suppl 6)
59. Perry CP. Peripheral neuropathies causing chronic pelvic pain. J Am Assoc Gynecol
Laparosc. 2000 May;7(2):281-7
60. Capodice JL, Jin Z, Bemis DL, Samadi D, Stone BA, Kapan S, Katz AE. A pilot study on
acupuncture for lower urinary tract symptoms related to chronic prostatitis/chronic pelvic
pain. Chin Med. 2007 Feb 6.
61. Seo JT, Choe JH, Lee WS, Kim KH. Efficacy of functional electrical stimulation-biofeedback
with sexual cognitive-behavioral therapy as treatment of vaginismus. Urology. 2005
Jul;66(1):77-81.
62. Montenegro MLLS,Vasconcelos ECLM, Candidos dos Reis FJ, Nogueira AA, Polineto OB.
Physical therapy in the management of woman with chronic pelvic pain.Clin. Pract.
2007:1742-1241
63.Oyama IA, Rejba A, Lukban JC, Fletcher E, Kellogg-Spadt S, Holzberg AS, et al. Modified
Thiele massage as therapeutic intervention for female patients with interstitial cystitis and
high-tone pelvic floor dysfunction. Urology. 2004 Nov;64(5):862-5.
64. Nadler RB. Bladder training biofeedback and pelvic floor myalgia.Urology. 2002 Dec;60(6
Suppl):42-3; discussion 44 .
65. Tu FF, Holt J, Conzales J, Fitzgerald CM. Physical therapy evaluations of patients with
chronic pelvic pain: a controlled study. AM J Obstet Gynaecol.2008;198:272.e1-272.e2.
66. Shelly B,Knight S, King PB et al. Assessment and treatment of pelvic pain. In Haslam J ,
Laecock J. Therapeutic management of incontinence and pelvic pain. 2nd ed. Springer
2008;p156-189.
67. Fitzgerald MP, Kotarinos, R. Rehabilitation of the short pelvic floor.2003 Int. Int
Urogynecol J Pelvic Floor Dysfunct. 2003 Oct;14(4):261-8. Epub 2003 Aug 2. Review.
68. Fitzwater JB, Kuehl TJ, Schrier JJ. Electrical stimulation in the treatment of pelvic pain
due to levator ani spasm. J Reprod Med 2003;48(8):573-577.
69. Messelink B, Benson T, Berghmans B, Bø K, Corcos J,et al. Standardization of terminology
of pelvic floor muscle function and dysfunction: report from the pelvic floor clinical
assessment group of the International Continence Society. Neurourol Urodyn.
2005;24(4):374-80
70. Vlaeyen JW, Morley S. Cognitive-behavorial treatments for chronic pain: what Works for
whom? Clinical Journal of Pain 21(1):1-8.
71. Reiter RC. Evidence-based management of chronic pelvic pain. Clin Obstet Gynecol. 1998
Jun;41(2):422-35.
72. Baker PK. Musculoskeletal origins of chronic pelvic pain. Diagnosis and treatment. Obstet
Gynecol Clin North Am. 1993 Dec;20(4):719-42.
73. Bergeron S, Binik YM, Khalifé S. In favor of an integrated pain-relief treatment approach
for vulvar vestibulitis syndrome. Psychosom Obstet Gynaecol. 2002 Mar;23(1):7-9.
74. Ryder RM. Chronic pelvic pain. Am Fam Physician. 1996 Nov 15;54(7):2187-8, 2193.
75. Kotarinos RK. Pelvic floor physical therapy in urogynecologic disorders. Curr Womens
Health Rep. 2003 Aug;3(4):334-9.
Chronische bekkenpijn Syndroom/CdW/aug09/v1.0 Pagina 53 van 58
Chronisch Bekkenpijn Syndroom
76. Bassotti G, Chistolini F, Sietchiping-Nzepa F, de Roberto G, Morelli A, Chiarioni G.
Biofeedback for pelvic floor dysfunction in constipation. 2004 Feb 14;328(7436):393-6.
77. Fitzwater JB, Kuehl TJ, Schrier JJ. Electrical stimulation in the treatment of pelvic pain
due to levator ani spasm. J Reprod Med. 2003 Aug;48(8):573-7.
78. Nappi RE, Ferdeghini F, Abbiati I, Vercesi C, Farina C, Polatti F. Electrical stimulation (ES)
in the management of sexual pain disorders. Sex Marital Ther. 2003;29 Suppl 1:103-10.
79. Weiss JM. Pelvic floor myofascial Trigger points: manual therapy for interstitial cystitis
and the urgency frequency syndrome. Journal of urology 166(6):2226-2231.
80. Linton SJ. Chronic back pain: activities training and physical therapy. Behav Med. 1994
Fall;20(3):105-11.
81. Rosenbaum TY. Physiotherapy Treatment of Sexual Pain Disorders. Journal of sex &
Marital Therapy,31:329-340, 2005.
82. Lunsen RHW, Ramakers MJ. The hyperactive pelvic floor syndrome, Acta Endosc
2002;32/3:275-85.
83.Chaitow L, Chronic pelvic pain: Pelvic Floor problems, sacroiliac dysfunction and
triggerpoint connection
84. Lukban JC, Whitmore KE. Pelvic floor muscle re-education treatment of the overactive
bladder and painful bladder syndrome : Clin Obstet Gynecol.
2002 Mar;45(1):273-85.
85.Lukban J, Whitmore K, Kellogg-Spadt S, Bologna R, Lesher A, Fletcher E. The effect of
manual physical therapy in patients diagnosed with interstitial cystitis, high-tone pelvic floor
dysfunction, and sacroiliac dysfunction. Urology. 2001 Jun;57(6 Suppl 1):121-2.
86.Clemens JQ, Nadler RB, Schaeffer AJ, Belani J, Albaugh J, Bushman W. Biofeedback,
pelvic floor re-education, and bladder training for male chronic pelvic pain syndrome.
Urology. 2000 Dec 20;56(6):951-5.
87. Bø K, Sherburn M. Evaluation of fenale Floor muscle function and strength. 2005.
Physiotherapy 85(3): 269-282.
88. Bø K, Finckenhagen HB, Vaginal palpation of pelvic Floor muscle strength: inter-test
reproducibility and the comparison between palpation and vaginal squeeze pressure.
2001.Acta Obstetricia et Gynecologica Scandinavica 80:883-887.
89. Slieker-ten Hove MCP, Pool-Goudzwaard AL, Eijkermans MJC, Steegers-Theunissen RP,
Vierhout ME. Face validity and reliability of the First digital assessment scheme of pelvic Floor
muscle function conform the new standardized international termininology of the
International Continence Society. Neurol Urodyn. 2009;28(4): 295-300.
90. Amarenco G, Ismael SS, Even-Schneider A, Raibaut P, Demaille-Wlodyka S, Parratte B,
Kerdraon J. Urodynamic effect of acute transcutaneous posterior tibial nerve stimulation in
overactive bladder. J Urol. 2003 Jun;169(6):2210-5.
91.Enraf-Nonius BV, Delft 2004 Myofeedback Therapieboek
92. Thon WF, Baskin LS, Jonas U et al. Neuromodulation of voiding function and pelvic pain.
World J Urol;9:138-141.
93. Everaert K, Ridder de D, Baert L et al. Patient satisfaction and complications folowing
sacral nerve stimulation for urinary retention, urge incontinence and perineal pain. Int.
Urogynaecol J 2000;14:261-268.
94. Glazer HI, Rodke G, Swencionis C et al. Treatment of vulvar vestibulitis syndrome with
electromyographic biofeedback of pelvic Floor musculature. J Reprod Med 1995;40(4)283-
290.
Chronische bekkenpijn Syndroom/CdW/aug09/v1.0 Pagina 54 van 58
Chronisch Bekkenpijn Syndroom
Chronische bekkenpijn Syndroom/CdW/aug09/v1.0 Pagina 56 van 58
Chronisch Bekkenpijn Syndroom
133. van Balken MR, Vandoninck V, Messelink BJ, Vergunst H, Heesakkers JP, Debruyne FM,
Bemelmans BL. Percutaneous tibial nerve stimulation as neuromodulative treatment of
chronic pelvic pain. Eur Urol. 2003 Feb;43(2):158-63; discussion 163.
134. Geile D, Osterholzer G, Rosenberg R.Diagnostics and conservative treatment of anal
incontinence. Wien Med Wochenschr. 2004;154(3-4):76-83.
135. Rosenbaum TY, Physiotherapy Treatment of Sexual Pain Disorders, Journal of sex
&marital therapy,31:329-340, 2005.
136. Berghmans B,Waalwijk E van,Nieman F, Bie R de, Brandt P van den, Kerrebroeck P van,
Efficacy of physical therapeutic modalities in woman with proven bladder overactivity,
European Urology 41 (2002), 581-587.
137. Carabello R, Bologna RA, Lukban J, Whitmore E, Sacral Nerve stimulation as a treatment
for utge incontinence and associated pelvic floor disorders at a pelvic floor centre: a follow
up study, urology 57 (supplement 6A0, june 2001.
138. Everaert K, Devulder J, De Muynck M, Stockman S, Depaepe H, De Looze D, Van Buyten
J, Oosterlinck W.The pain cycle: implications for the diagnosis and treatment of pelvic pain
syndromes. : Int Urogynecol J Pelvic Floor Dysfunct. 2001;12(1):9-14.
Seo (61)
Fitzwater(68,77)
Chronische bekkenpijn Syndroom/CdW/aug09/v1.0 Pagina 57 van 58
Chronisch Bekkenpijn Syndroom
152. Velde J van der, Everaerd W.The relationship between involuntary pelvic floor muscle
activity, muscle awareness and experienced threat in women
with and without vaginismus
Chronische bekkenpijn Syndroom/CdW/aug09/v1.0 Pagina 58 van 58
Gezamenlijk reflectieverslag
Omdat we het schrijven van het portfolio als een bijzonder groepsgebeuren hebben ervaren, leek het
ons gepast een groepsreflectie toe te voegen.
Onze regiogroep bestaat uit therapeuten die allemaal in Noord Holland wonen en werken. Dat is
praktisch en het schept ook gelijk een band. We voelen ons vrijwel meteen goed bij elkaar en al snel
worden er zeer persoonlijke verhalen verteld en was er voldoende vertrouwen en veiligheid om dit met
elkaar te delen. Vanuit dit goede basisgevoel zijn wij met elkaar gaan samenwerken.
In dit leerjaar zijn wij de enige groep met 6 regioleden, de overige groepen bestaan uit 4 personen.
De ervaring binnen de opleiding is dat het werken in een groep met 6 personen eerder voor problemen
zorgt. Voor ons is het tegendeel gebleken.
Omdat we met zes personen zijn en er zes onderwerpen moeten worden uitgediept, hebben we er voor
gekozen om elk een eigen onderwerp uit te werken. Per regiobijeenkomst maken we afspraken over
de items die we in principe de volgende bijeenkomst klaar willen hebben, zodat iedereen met dezelfde
stappen bezig is tijdens het maken van het portfolio. De volgende regiodag bespreken we dan de
voortgang.
In het begin besluiten we om eerst een definitie te formuleren over het onderwerp, zodat het duidelijk
is waar je het over hebt. Dit vergemakkelijkt ook het zoeken naar literatuur.
Punt 1 en 2 hebben de meeste tijd gekost. Punt 3 en 4 wilden we afronden op 20 april en als datum
om het hele portfolio af te hebben streven we naar eind mei. We moesten deze data nog wel eens
bijstellen, maar het is handig gebleken een planning te maken.
Voor de zomervakantie heeft iedereen zijn portfolio in grote lijnen af. Na de vakantie hebben we ook
nog tijd nodig om de praktische zaken (drukken, definitieve lay-out, wanneer leveren we het portfolio
in etc.) tot een goed eind te brengen. Maar dit sluiten we de 10e regiodag op 31 augustus af met een
goed gevoel over het product dat we met elkaar hebben gemaakt.
Eerst was er het leren omgaan met de computer, bekend raken met de leeromgeving van de SOMT en
het kunnen opzoeken van literatuur, afbeeldingen en achtergrondinformatie. Niet iedereen is even
bekend met de computer, maar wat de één niet weet, weet de ander en zo leren we van elkaar. We
oefenen samen op Pubmed en het gebruik van de MESHtermen en de Universiteit van Maastricht. Het
gebruik van de bibliotheek van Maastricht blijft voor sommige van ons tot op heden niet mogelijk. We
leren werken met My NCBI waarbij je je zoekresultaten kan opslaan en organiseren en waarbij je je op
kan geven voor een service, waarbij je een e-mail krijgt als er nieuwe literatuur verschijnt, die voldoet
aan jouw zoektermen.
Zoekmachines:
Pubmed.gov/docline/ICS/ PEDro/ Universiteit van Maastricht/ Cochrane database/ Embase. In de
praktijk gebruiken we meestal Pubmed. Verrassend is dat je ook via Google veel artikelen/informatie
kan achterhalen.
Beeldmateriaal:
Netteratlas, Sobotta, Google afbeeldingen, Gray’s anatomy(beschikbaar op internet en zonder
auteursrechten te gebruiken).
Achtergrondinformatie:
het blijkt dat er veel professionele sites zijn die bruikbaar kunnen zijn in de zoektocht naar protocollen,
gouden standaarden en patiënten- en professionele informatie, enkele Nederlandse voorbeelden:
www.ntvg.nl / www.NVOG.nl / www.NVU.nl/ www.rutgersnissogroep.nl/ www.nvvs.info/
www.fysiostart.nl / www.KNGF.nl
Daarnaast zijn er verschillende patiëntenbelangen verenigingen die een site hebben en internationale
professionele sites.
We bespreken met elkaar wanneer literatuur nu bruikbaar is en maken daarbij gebruik van de
volgende literatuur over opzoeken en omgaan met wetenschappelijke literatuur (nu even niet
opgeschreven volgens de Vancouvermethode)
1. Aufdemkampe: Hoe vind ik het?
2. Van Etten-Jamaludin: Praktische handleiding pubmed
3. Reader module KNGF Evidence based practice
4. Uitleg op PEDro over de validiteit en klinische bruikbaarheid van wetenschappelijk onderzoek
Bij de anamnese besluiten we zoveel mogelijk de lijst van Petra Voorham aan te houden, omdat deze
gevalideerd is. We komen er achter dat er toch nog wel relevante items ontbreken en besluiten die
eventueel zelf toe te voegen. We spreken af dat we de vragen niet geheel uitschrijven maar dat we
verwijzen naar de lijst van Voorham.
Bij de voorlichting merken we dat het moeilijk is om het verschil te zien tussen voorlichting en advies.
Dit loopt soms wat door elkaar.
Voor het diagnostisch en het therapeutisch proces volgen we de opbouw van de richtlijn SUI en het
beroeps competentieprofiel NVFB. Met name de gebruikte items in de richtlijn blijken een handige
kapstok te zijn om deze processen te beschrijven.
Bij de oefentherapie lopen we vast op de vraag hoe vaak je moet oefenen voor effect.
Daar zijn in de literatuur allerlei verschillende meningen over en wij komen er niet goed uit.
Hoe lang laat je een contractie aanhouden, hoe vaak herhalen en hoe vaak per week ? Wanneer is er
sprake van spierversterking bij de bekkenbodem. Wanneer gaat het vooral om bewustwording
/coördinatie.
We verdelen de oefentherapie naar de verschillende behandeldoelen, waarvan iedereen een item
uitwerkt. Via de email reageren we op elkaars stukken en iedereen gebruikt in haar portfolio dat deel
dat van toepassing is. De uitgewerkte items omvatten globaal:
Bewustwording van de bekkenbodem
Coördinatie
Spierversterken bekkenbodem
Blaastraining
Ademhaling
Defecatie training en perstechnieken
Rekoefeningen
Houdingscorrectie
Met betrekking tot de meerwaarde van het inwendig handelen wisselen we literatuur uit. Er ontstaat
discussie over wanneer je wel en wanneer je niet zou kiezen voor inwendig handelen. Er blijft verschil
van inzicht bestaan over inwendig handelen bij zwangeren en we besluiten dat Hilke dit nog verder
uitzoekt omdat dit aansluit bij haar onderwerp.
Bij de rapportage aan de verwijzer willen we ons houden aan de richtlijn van het KNGF. Voor het
schrijven van een brief aan de verwijzer voldoet deze ons inziens echter niet. De rapportage zou veel
te uitgebreid worden en uit ervaring weten we dat verwijzers dit liever beknopter zien. We kiezen er
voor om zo veel mogelijk de richtlijn te volgen, te streven naar maximaal een A4tje en verder een
rapportage te maken zoals je dat in je eigen praktijk gewend bent. Op deze manier kun je bij elkaar
“in de keuken” kijken en behoudt dit item de individuele inbreng van de opsteller.
De literatuurlijst schrijven we op via de Vancouver methode. Een aantal van ons kiest ervoor om de
literatuurlijst onder te verdelen in literatuur algemeen, literatuur over behandelen en literatuur over de
meerwaarde van het inwendig handelen.
Bij het bespreken van de aparte portfolio’s blijkt het best lastig om commentaar te ontvangen over je
eigen werk. We hebben er allemaal veel tijd en energie in gestoken en er is binnen de groep soms een
groot verschil van mening over de hoeveelheid informatie die je in het portfolio zet. In hoeverre is het
van belang je aan de opdracht te houden en hoe ruim kan je de opdracht interpreteren? We besluiten
om een portfolio aan Liesbeth te laten lezen om feedback te krijgen. Deze feedback geeft rust en een
beter beeld over wat er verwacht wordt.
Door de hoeveelheid aan informatie is het best lastig om zes portfolio’s kritisch door te nemen en we
besluiten in de afrondende fase om de groep op te delen in twee groepen. Zo kan iedereen naast het
eigen portfolio nog twee portfolio’s goed door lezen en van feedback voorzien.
Omdat we ons portfolio willen gebruiken als naslagwerk, besluiten we om onze individuele
reflectieverslagen apart in te leveren. We maken een gezamenlijke reflectie, tegemoet komend aan het
gevoel dat het maken van dit portfolio voor een groot deel ook een groepsproces is geweest.
Conclusie:
Het feit dat we in de regiogroep met zes personen waren, kwam voor het werken met het portfolio erg
goed uit. Ieder had zijn eigen onderwerp maar was met het zelfde proces bezig. Zo liepen we op
hetzelfde moment tegen dezelfde dingen aan en konden we elkaar ondersteunen. Daar waar het
werken met zes personen niet optimaal was, heb je de mogelijkheid om je op te delen in kleinere
groepen van drie, zodat er een beter en efficiënter proces plaats kan vinden. Binnen onze regiogroep
hebben we gebruik kunnen maken van elkaars kwaliteiten, die ook mooi op elkaar aansluiten. Ook was
er ruimte voor elkaars zwakheden, waardoor ieder op zijn beurt gebruik kon maken van de groep. Dit
hebben we als zeer prettig ervaren.
Ons portfolio is niet alleen een bijzonder naslagwerk geworden, maar het resultaat van samenwerking
waarbij het totaal meer is dan de som der delen.
Bijlagen PFO
DATUM EN TIJD
U noteert de datum en het uur waarop u iedere keer plast.
U noteert hoe laat u naar bed gaat en weer opstaat.
URINE
Iedere plas die u doet, moet opgevangen worden in een maatbeker zodat u kunt
aflezen in milliliters (ml) hoeveel u geplast heeft. Elke plas moet apart gemeten én
genoteerd worden.
AANDRANG
Vermeld tevens bij iedere plas of u aandrang voelde voordat u moest plassen.
Om de mate van aandrang aan te geven kunt u de volgende indicaties gebruiken:
0= geen; 1 = vullingsgevoel; 2 = wens om te plassen; 3 = (erg) nodig
PIJN
U geeft met een kruisje aan indien u pijn had voorafgaand of tijdens het plassen
URINEVERLIES
In de kolom URINEVERLIES kunt u de mate van urine verlies noteren. Gebruik hiervoor
de volgende manier:
0= geen; 1 = druppels; 2 = scheutje; 3 = behoorlijk; 4 = (bijna) volledige blaas inhoud
ACTIVITEIT
Wat was u aan het doen tijdens het ongewilde urineverlies? Bijv. Rusten, hoesten of
niezen, lopen, lasten aan het tillen, ...
VERBANDWISSEL
Het wisselen van verband is eveneens belangrijk om aan te geven. Het aantal en soort
gebruikte verbanden kunt u onder aan de lijst noteren. Hebt u na het ongewilde
urineverlies geplast op het toilet, dan vult u in de kolom URINEVOLUME het aantal
milliliters in dat u geplast hebt.
Wanneer u na het ongewilde urineverlies geen plas meer op het toilet heeft gedaan, dan
hoeft u niets in deze kolom in te vullen.
ONTLASTING
Hier zet u een kruisje indien u ontlasting heeft gehad.
VOCHTINNAME
In de kolom VOCHTINNAME kunt u per regel aangeven op welk tijdstip en hoeveel u
heeft gedronken.
U noteert ook wat u gedronken heeft. Bv. Water, koffie, thee, bier, ...
U meet de inhoud van een glas/mok en kopje, zodat u de juiste hoeveelheid in milliliters
weet.
0 1 2 3 4 5 Punten
IPSS score
De International Prostate Symptoms Score (IPSS), is een vragenlijst waarbij aan de hand van een 6-
puntenschaal de ernst van de symptomen van plasklachten en het effect op de levenskwaliteit kan aangeven.
Een lage score sluit afwijkingen niet uit.
Interpretatie:
Men hanteert een internationale 3 stadiaverdeling voor de ernst van plasklachten:
0-7 = géén - lichte klachten 8-19 = matige - milde klachten. 20-35 = ernstige klachten
Kwaliteit van leven Hoe zou u zich voelen als de plasklachten in de toekomst niet veranderen?
Uitstekend 0 □
Tevreden 1 □
Overwegend tevreden 2 □
Gemengd, deels tevreden deels ontevreden 3 □
Ongelukkig 4 □
Zeer slecht 5 □
MCC-St. Antonius - september 2008
4 Bijlage PRAFAB-score urine incontinentie
Protection
1. Voor mijn urineverlies gebruik ik nooit verband.
2. Af en toe gebruik ik verband en moet ik mijn ondergoed verschonen.
3. Als regel draag ik verband of verschoon ik mijn ondergoed meermalen per
dag.
4. Ik moet altijd verband gebruiken voor mijn incontinentie.
Amount
1. Het urineverlies is slechts een druppeltje.
2. Ik verlies ook wel eens een scheutje.
3. Het urineverlies is zo groot dat het mijn verband en/of kleren natmaakt.
4. Het urineverlies is zo groot dat het verband doorweekt raakt en/of
erdoorheen lekt.
Body image
1. Mijn urineverlies kan me eigenlijk niets schelen.
2. Ik vind het vervelend en lastig, maar ik zit er niet echt mee.
3. Ik vind mijn urineverlies vies.
4. Ik walg van mijzelf door mijn urineverlies.
Uitslag:
Minder dan 20
Je verbruik aan vezels ligt duidelijk te laag.
Tussen 20 en 30
Je verbruik aan vezels ligt nu al hoger dan het gemiddelde
Meer dan 30
Je dagelijks menu bevat voldoende vezels. Als je voeding ook op andere gebieden
gevarieerd, evenwichtig en gematigd is, dan heb je een belangrijk instrument in
handen om te zorgen voor een lang, gezond en aangenaam leven.
schrijf
vermenigvuldig schrijf het product
hieronder hoe
dat met het van deze
vaak per dag
getal uit deze vermenigvuldiging
je dit eet
kolom hier
(gemiddeld)
BROOD EN GRAANPRODUCTEN
bron:53
8 Bijlage Defecatie Anamnese
9 Bijlage Maiskorrelproef
Deze test is gemaakt voor kinderen met obstipatie. Maar ook volwassenen
kunnen deze test doen om een indruk te krijgen over de duur van de
darmpassage.De tekst is geschreven voor kinderen.
bron: kinderbekkenfysiotherapie opleiding EOKB
10 Bijlage VAIZEY-score
Vaste ontlasting 0 1 2 3 4
Vloeibare ontlasting 0 1 2 3 4
Gas 0 1 2 3 4
Verandering in
leefstijl 0 1 2 3 4
Rijen optellen:
11 Bijlage PRAFAB-score lijst ontlasting
Naam:
Datum:
PROTECTION
1. Voor mijn ontlastingverlies gebruik ik nooit verband of inlegkruisjes
2. Af en toe gebruik ik verband of moet ik mijn ondergoed verschonen
3. Als regel draag ik verband of verschoon ik mijn ondergoed meermalen per
dag
4. Ik moet altijd verband gebruiken voor mijn incontinentie
AMOUNT
1. Het ontlastingverlies is meestal op te vangen met verband
2. Het verlies is meestal niet op te vangen met verband
3. Ik denk niet dat andere mensen mij ruiken
4. Ik denk dat andere mensen mij ruiken
FREQUENCY
Onvrijwillig ontlastingverlies treedt bij mij op:
1. Eens per week of minder
2. Meer dan één, maar minder dan drie keer per week
3. Meer dan drie keer per week, maar niet elke dag
4. Elke dag
ADJUSTMENT
Door mijn ontlastingverlies:
1. Laat ik mij niet hinderen in mijn dagelijkse leven
2. Ben ik gestopt met sommige activiteiten, zoals sport en andere zware
lichamelijke activiteiten
3. Ben ik gestopt met de meeste lichamelijk activiteiten die onvrijwillig
urineverlies veroorzaken
4. Kom ik bijna de deur niet meer uit
BODY IMAGE
1. Mijn ontlastingverlies kan me eigenlijk niets schelen
2. Ik vind het vervelend en lastig, maar ik zit er niet echt mee
3. Ik vind mijn ontlastingverlies vies
4. Ik walg van mezelf door mijn ontlastingverlies
12 Bijlage Tijdschrijflijst
Opmerkingen
Nachtrust
Tijdschrijven Lig Zit Staan/lopen Activiteit
0.00 – 3.00
3.00 – 6.00
6.00 – 7.00
7.00 – 7.30
7.30 – 8.00
8.00 – 8.30
8.30 – 9.00
9.00 – 9.30
9.30 – 10.30
10.30 – 11.00
11.00 – 11.30
11.30 – 12.00
12.00 – 12.30
12.30 – 13.00
13.00 – 13.30
13.30 – 14.00
14.00 – 14.30
14.30 – 15.00
15.00 – 15.30
15.30 – 16.00
16.00 – 16.30
16.30 – 17.00
17.00 – 17.30
17.30 – 18.00
18.00 – 18.30
18.30 – 19.00
19.00 – 19.30
19.30 – 20.00
20.00 – 20.30
20.30 – 21.00
21.00 – 21.30
21.30 – 22.00
22.00 – 22.30
22.30 – 23.00
23.00 – 23.59
13 Bijlage POPQ
14 Bijlage Sexual Health Inventory for Men (SHIM)
1. How do you rate your confidence that you could get and keep an erection?
2. When you had erections with sexual stimulation, how often were your
erections hard enough for penetration?
3. During sexual intercourse, how often were you able to maintain your
erection after you had penetrated (entered) your partner?
4. During sexual intercourse, how difficult was it to maintain your erection to
completion of intercourse?
5. When you attempted sexual intercourse, how often was it satisfactory for
you?
15 Bijlage Adviezen
Leefstijladviezen
• Eet op regelmatige tijden. Sla geen maaltijd over. neem de tijd om rustig
te kauwen en te slikken.
• Drink tussen de 1500- 2000 ml.
• Vezelrijk eten,(groente,fruit, volkorenproducten, peulvruchten).
• Minimaal 30 minuten per dag actief bewegen.
• 15 minuten na de maaltijd naar de wc. gaan.
• 5 minuten voor de maaltijd oefeningen doen.
• De aandrang nooit uitstellen. Bij aandrang altijd gaan.
• Pas de juiste toilethouding toe, en neem de tijd en rust op het toilet.
• Komt de persreflex niet op gang op het toilet, ga dan niet langer door,
stop en probeer een kwartier actief te zijn. Daarna nog eens proberen.
• Begint de persreflex, ga dan in de goede houding zitten, met een
achterovergekanteld bekken en pas de aangeleerde perstechniek toe.
Bekkenbodem
(Er zijn nog geen gestandaardiseerde adviezen voor hoe lang, hoe vaak en
wanneer je de oefeningen moet toepassen voor het beste resultaat op
ontspanning en coördinatie. Mijn ervaring is wel dat je de oefeningen zoveel
mogelijk moet toepassen in de ADL. Dit is voor de patiënt het meest efficiënt
en de motivatie van de patiënt is heel belangrijk voor het slagen van de
therapie.(Stappenreeks van Verhulst www.doenenblijvendoen.nl ) Ik probeer
dan ook altijd een oefenschema op ” maat “ te maken.
16 Bijlage Mictie advies
Mictie advies om eventueel mee te geven aan de patiënt
In de praktijk blijkt dat veel mensen zich niet de tijd gunnen om rustig naar het
toilet te gaan. Verkeerd zitten, niet goed uitplassen en persen bij het plassen,
zijn de meest
voorkomende fouten.
Hieronder volgen een aantal adviezen die u zich gemakkelijk eigen kunt maken.
Daarmee kunt u snel een aantal problemen voorkomen: B.v. blaasontsteking en
toename van het aantal malen toiletbezoek.
1. Maak er een gewoonte van de tijd te nemen. De blaas kunt u vergelijken
met een bolle fles gevuld met water. Als je de fles op de kop houdt, duurt
het even
4. Pers niet mee. De blaas heeft tijd nodig om leeg te lopen. De kracht van
de straal wordt reflexmatig geregeld.
6. Denkt u dat de blaas leeg is, kantel het bekken dan een paar keer voor-
en achterwaarts. Bij ongeveer één derde van de vrouwen komt er dan
nog wat
urine. Wederom, urine die achterblijft in de blaas geeft een verhoogd
risico op
blaasontsteking.
17 Bijlage Veranderingen tijdens en na seksuele
opwinding bij de man
18 Bijlage Defecatielijst
19 Bijlage VAS Score
20 Bijlage Quality of Life Questionaire
21 Bijlage Roland Disability
22 Bijlage IPA
23 Bijlage Bezigheden Thuis en Gezinsrol
24 Bijlage Pijn Gedrag Schaal
25 Bijlage PSK
Meetinstrument: De Patiënt Specifieke Klachtenlijst
Patiënt
instructie:
Selecteer
de
voor
u
belangrijkste
klachten
uit
deze
lijst.
Belangrijke
klachten
zijn
die
activiteiten
die
u
veel
moeite
kosten
met
uitvoeren,
die
u
regelmatig
moet
doen
en
die
u
graag
weer
beter
wil
kunnen
uitvoeren.
Na
selectie
vindt
er
een
rangschikking
plaats
van
1
t/m
5.
De
drie
belangrijkste
worden
uiteindelijk
gescoord.
Scoring:
Per
activiteit
wordt
een
10
cm
visuele
analoge
schaal
(VAS)
ingevuld.
Aan
de
patiënt
wordt
gevraagd
aan
te
geven
hoeveel
moeite
het
kost
om
de
genoemde
activiteit
uit
te
voeren
door
een
streepje
te
zetten
op
de
lijn.
Het
linker
uiteinde
van
de
schaal
is
gedefinieerd
als
‘geen
enkele
moeite’
en
het
rechter
uiteinde
betekent
‘onmogelijk’.
De
totaalscore
is
de
afstand
(mm)
van
0
tot
aan
het
streepje
van
alle
drie
de
activiteiten
samen.
Bij
vervolgmetingen
heeft
de
patiënt
inzage
in
zijn
vorige
scores.
Lijst
Patient
Specifieke
Klachten
(
Beurskens
1996):
Activiteiten
en
bewegingen
waarbij
u
last
kunt
hebben
van
uw
pijnklachten
Uw
pijnklachten
hebben
invloed
op
activiteiten
en
bewegingen
die
u
dagelijks
doet
en
moeilijk
te
vermijden
zijn.
Voor
iedereen
zijn
de
gevolgen
van
chronische
pijn
verschillend.
Ieder
persoon
zal
bepaalde
activiteiten
en
bewegingen
graag
zien
verbeteren
door
de
behandeling.
Hieronder
staan
een
aantal
activiteiten
en
bewegingen
die
u
veel
moeite
kosten
om
uitvoeren
vanwege
uw
pijn.
Probeer
de
problemen
te
herkennen
waar
u
de
afgelopen
week
door
uw
pijn
last
van
had.
Kleur
of
kruis
het
bolletje
aan
voor
deze
activiteit.
We
vragen
u
die
problemen
aan
te
kruisen
die
U
HEEL
BELANGRIJK
VINDT
en
die
U
het
liefste
zou
ZIEN
VERANDEREN
in
de
KOMENDE
MAANDEN.
26 Bijlage Quebec
Quebec Back Pain Disability Scale (QBPDS)
MEETINSTRUMENT:
Patiënt instructie: Geef aan hoeveel moeite u vandaag heeft met de volgende
activiteiten.
Totaal Zeer
Nauwelijks Enige Veel Niet in
geen veel
moeite moeite moeite staat
moeite moeite
Opstaan uit bed 0 1 2 3 4 5
De hele nacht slapen 0 1 2 3 4 5
Omdraaien in bed 0 1 2 3 4 5
Auto rijden 0 1 2 3 4 5
20 tot 30 minuten (achter
0 1 2 3 4 5
elkaar) staan
Enkele uren in een stoel
0 1 2 3 4 5
zitten
Een trap oplopen 0 1 2 3 4 5
Een klein eindje lopen (
0 1 2 3 4 5
300-400 m)
Enkele kilometers lopen 0 1 2 3 4 5
Naar een hoge plank
0 1 2 3 4 5
reiken
Een bal werpen 0 1 2 3 4 5
Een eindje hardlopen (
0 1 2 3 4 5
100m)
Iets uit de koelkast pakken 0 1 2 3 4 5
Het bed opmaken 0 1 2 3 4 5
Sokken ( of panty)
0 1 2 3 4 5
aantrekken
Voorover buigen om bijv.
badkuip of W.C. schoon te 0 1 2 3 4 5
maken
Een stoel verplaatsen 0 1 2 3 4 5
Een zware deur
0 1 2 3 4 5
opentrekken of openduwen
Dragen van 2 tassen met
0 1 2 3 4 5
boodschappen
Een zware koffer optillen
0 1 2 3 4 5
en dragen
27 Bijlage Oswestry
28 Bijlage Tampa
29 Bijlage McGill
30 Bijlage 4DKL
31 Bijlage Rand 36
Kwaliteit van leven - vragenlijst (RAND 36)
Toelichting In deze RAND 361 vragenlijst wordt naar uw gezondheid gevraagd.
Wilt u alstublieft elke vraag beantwoorden door het juiste hokje aan te kruisen?
Wanneer U twijfelt, probeer dan het antwoord te geven dat het meest van
toepassing is.
Datum: .........................................................
Naam: .........................................................
Geboortedatum: ............................................
Ja Nee
a. U heeft minder tijd kunnen besteden aan werk of
andere bezigheden
b. U heeft minder bereikt dan u zou willen
c. U was beperkt in het soort werk of het soort bezigheden
d. U had moeite met het werk of andere bezigheden (het
kostte u bijvoorbeeld extra inspanning)
Ja Nee
a. U heeft minder tijd kunnen besteden aan werk of
andere bezigheden
b. U heeft minder bereikt dan u zou willen
c. U heeft het werk of andere bezigheden niet zo
zorgvuldig gedaan als u gewend bent
11. Wilt u het antwoord kiezen dat het beste weergeeft hoe juist of onjuist u
elke van de volgende uitspraken voor uzelf vindt?