Professional Documents
Culture Documents
Victor Bekkers
Albert Meijer
Met medewerking van Nils Burger en Jelena Buljac
Eerder bracht de Alliantie ICT en Vitaal Bestuur bij Boom Juridische uitgevers de
volgende publicaties uit:
• Mark Bovens, Roger van Boxtel, Eugène Loos & Pauline Poland (red.) (2002) Re-
novatie van de rechtsstaat. Vijf casus over de invloed van ICT op democratie en recht
• Albert Meijer (2004) Vreemde ogen dwingen. De betekenis van internet voor maat-
schappelijke controle in de publieke sector
• Eugène Loos (2006) Innovatie aan het werk. Onderzoek op locatie naar succes- en
faalfactoren van innovatieprojecten bij Nederlandse gemeenten vanuit een multi-actor
perspectief
• Albert Meijer (2006) CC’tje naar de baas. E-mail en verandering in ambtelijke orga-
nisaties
• Albert Meijer & Vincent Homburg (2008) Op weg naar toezicht 2.0
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden
verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige
vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere
manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van reprografische verveelvoudigingen uit deze uitgave is toegestaan op grond
van artikel 16h Auteurswet dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan
de Stichting Reprorecht (Postbus 3051, 2130 KB Hoofddorp, www.reprorecht.nl). Voor het overnemen
van (een) gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (art. 16
Auteurswet) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten
Organisatie, Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other means
without written permission from the publisher.
ISBN 978-90-8974-223-0
NUR 704, 805
www.bju.nl
Tot twee jaar geleden hadden wij beiden nog nooit van de term cocreatie gehoord.
Met termen als participatie, coproductie, digitale discussies en sociale netwerken wa-
ren wij wel zeer bekend. Na een aanvankelijke argwaan tegen dit nieuwe concept
raakten wij gaandeweg enthousiaster. Het mooie aan de term cocreatie is dat de over-
heid niet langer centraal staat. Bij participatie ‘mogen’ burgers meedoen, bij cocreatie
is er juist sprake van gelijkwaardigheid en laten burgers de overheid meedoen.
Met de toepassing ervan, zo laat dit boek zien, zijn er nieuwe praktijken ontstaan die
interessant zijn en potentieel nuttig voor zowel overheden als burgers. Van daadwer-
kelijke cocreatie is er echter nauwelijks sprake. Is daarmee dit onderzoek mislukt?
Neen. Wij laten wel zien hoe ideeën over cocreatie overheden en burgers hebben
geïnspireerd om te zoeken naar nieuwe verbindingen. Deze verbindingen zijn hard
nodig in een tijd waarin de samenleving gefragmenteerd raakt en de legitimiteit van
de overheid onder druk staat. Tot nog toe hebben deze praktijken vooral een experi-
menteel karakter, maar ze geven wel zicht op mogelijke manieren om het verbindend
vermogen van de overheid in het informatietijdperk te versterken.
Met dit boek hopen wij burgers, bestuurders, ambtenaren en onderzoekers te in-
formeren en inspireren om verder vorm te geven aan nieuwe digitale verbindingen
tussen overheid en burgers. Of tussen burgers en overheid. Wij pleiten voor meer
experimenten, maar ook voor meer reflectie op de gewenste en ongewenste effecten
van cocreatie. Cocreatie is niet uit zichzelf wenselijk. Ze is wenselijk wanneer zij kan
bijdragen aan de vitaliteit van de publieke sector. Wij denken dat veel van de geschets-
te voorbeelden in dit boek daaraan kunnen bijdragen, maar noemen ook risico’s en
mogelijke perverse effecten. Geen eenzijdig pleidooi voor meer cocreatie dus.
Dit boek had niet tot stand kunnen komen zonder de hulp van vele betrokkenen.
Ten eerste willen we de respondenten van dit onderzoek bedanken. De openhartige
interviews hebben in hoge mate bijgedragen aan ons inzicht in de nieuwe digitale
praktijken, maar ook in de complexe processen van organisatieverandering in over-
heidsbureaucratieën. Ten tweede willen wij de begeleidingsgroep voor dit onder-
zoek hartelijk bedanken. Het betreft Hubert Noordman (Belastingdienst), Arnout
Ponsioen (Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties) en Mildo van
Staden (TNO, vanaf 1 januari 2009 Ministerie van BZK). Hun opbouwende kritiek
heeft bijgedragen aan de kwaliteit van het onderzoek. Desalniettemin blijven de
auteurs volledig verantwoordelijk voor de inhoud ervan. Ten derde willen we Nils
Burger en Jelena Buljac van harte bedanken. Hun inspanningen om kwalitatieve
en kwantitatieve informatie boven tafel te halen, om de nieuwe digitale praktijken
te kunnen beschrijven, zijn van groot belang geweest voor dit boek. Ook hebben
wij de samenwerking als zeer prettig en opbouwend ervaren. Ten slotte willen we
Stefan Brakman danken voor de gedegen eindredactie van dit boek.
Voorwoord 5
Inhoud 7
6 Conclusies 155
6.1 Efteling als ideaal voor een verbindende overheid 155
6.2 Cocreatie als modewoord? 162
6.3 Brede patronen: participatie in de netwerksamenleving 166
6.4 Aanbevelingen: context en principes 170
6.5 Speelse verbindingen tussen overheid en burgers 172
Literatuur 175
Overheden worstelen in toenemende mate met de vraag hoe zij contact kunnen ma-
ken met burgers op een dusdanige manier dat er sprake is van een betekenisvolle
interactie en communicatie tussen beiden. Deze problematiek kunnen we duiden
in termen van ‘verbroken verbindingen’ en ‘verbindend vermogen’ (Bekkers, 2007).
Verbroken verbindingen in de zin dat de condities waaronder overheid en burger
in staat zijn tot betekenisvolle interacties, niet altijd optimaal zijn. Daaraan liggen
zowel maatschappelijke als politiek-bestuurlijke ontwikkelingen ten grondslag. Een
relevante maatschappelijke ontwikkeling is in ieder geval de teloorgang van ‘grote
ideologieën’ in combinatie met het proces van individualisering, dat onder meer
leidt tot een sterkere articulatie van individuele belangen en voorkeuren (in termen
van mondigheid). De vanzelfsprekendheid waarmee de overheid en de politiek be-
slissingen kunnen nemen namens en voor een grote groep van burgers op grond
van een ideologisch uitgesproken politiek programma, is ingeruild voor een meer
kritische houding. Dit heeft niet alleen geleid tot een afgebrokkelde aantrekkings-
kracht van de ‘oude’ politieke partijen, maar ook tot een toegenomen personalise-
ring van de politiek en de opkomst van allerlei populistische partijen die rondom
een centrale persoon zijn georganiseerd.
Het revolutionaire karakter van het internet – ook al zijn we dat inmiddels vergeten
omdat het in onze ogen zo voor de hand ligt – is zijn verbindend vermogen. Con-
nectiviteit stelt mensen, groepen en organisaties in staat om communicatieproces-
sen op een andere manier te organiseren; op een manier waarin het daadwerkelijk
delen van kennis, ervaring, informatie en contacten op een specifieke locatie en
op hetzelfde tijdstip niet meer noodzakelijk is. Fysieke, geografische en temporele
grenzen hebben aan betekenis ingeboet (Castells, 1996). Tegelijkertijd kunnen we
ons wel de vraag stellen of we dat verbindend vermogen, zoals dat is toegepast in
het kader van de vormgeving van de elektronische overheid, wel optimaal hebben
benut.
Tegelijkertijd zien we ook de contouren van een nieuw soort verbindend vermogen
verschijnen – dat we gemakshalve verbindend vermogen 2.0 noemen – waarbij een
stap verder wordt gegaan dan alleen maar informeren. Het gaat bij dit nieuwe ver-
bindend vermogen namelijk primair om communiceren, waarbij intelligentie die
aanwezig is op tal van plaatsen, in andere tijdszones of in andere hoofden, aan el-
kaar wordt gekoppeld, waarbij het doel niet alleen is deze intelligentie te ontsluiten,
maar vooral nieuwe intelligentie te doen ontstaan. De Kerckhove (1996) noemde dit
ooit ‘gekoppelde intelligentie’. Niet dat deze vorm van verbindend vermogen tien ja-
ren geleden niet aanwezig was. Integendeel, bij de opkomst van het internet, medio
jaren negentig van de vorige eeuw, speelde dit eveneens een rol. We zien echter dat
het accent is verschoven. Tien jaar later, met de opkomst van het zogenoemde Web
2.0 – een nieuwe generatie internettoepassingen waarop we dadelijk terugkomen –
wordt dit vermogen herontdekt. Vernieuwend is echter de koppeling van dit commu-
nicerend vermogen aan de vorming van sociale netwerken en losjes georganiseerde
gemeenschappen, waarin de deelnemers niet alleen consument of klant zijn, maar
10
Een van de manieren waarop de overheid tracht de gepercipieerde kloof tussen bur-
ger en overheid te verkleinen, is door middel van e-participatie. De achterliggende
logica is vaak unidirectioneel van aard, in de zin dat de vraag centraal staat hoe de
burger beter bij beleidsprocessen betrokken kan worden, vanuit het perspectief van
de overheid. Dan kan bijvoorbeeld worden gekeken naar de mate waarin hij over
voldoende kennis beschikt, en of hij al dan niet toegang tot het internet heeft.
Wij stellen voor om e-participatie vanuit een andere logica te benaderen. Namelijk
op grond van de logica van burgers die zich organiseren in digitale gemeenschap-
pen rond beleidsprocessen en daarbij gebruikmaken van het sociale kapitaal dat
binnen deze gemeenschappen al voorhanden is of kan worden ontwikkeld (Bekkers,
2004; Meijer, Burger & Ebbers, 2009). In plaats van overheidscentrische participa-
tie is er dan sprake van cocreatie van beleid. De idee om e-participatie explicieter
te koppelen aan het proces van gemeenschapsvorming kan ook worden verdedigd
door te verwijzen naar een nieuwe generatie van internettoepassingen, die tot doel
hebben de interactie tussen mensen betekenisvol te laten zijn, omdat inzichten,
ervaringen, kennis en contacten worden gedeeld – hetgeen ook van belang kan zijn
voor de relatie tussen overheid en burger.
Deze nieuwe generatie van internetapplicaties staat bekend onder de noemer ‘Web
2.0’ (OECD, 2007; Frissen et al., 2008; Boulos & Wheelert, 2007). Bij meer ‘traditi-
onele’ websites, aangeduid met de term ‘Web 1.0’, gaat het om sites met een primair
unidirectionele communicatie. Die sites kan men gebruiken om teksten te lezen en
audiovisuele informatie tot zich te nemen. Web 2.0 kent een sterkere sociotechni-
sche ontwikkeling. Het is namelijk meer ‘user-centered’ door de grotere participe-
rende rol en de sterkere onderlinge relaties van gebruikers (zie bijvoorbeeld O’Reilly,
2005). Web 2.0 wijst op nieuwe technologieën als RSS en gebruikstoepassingen zo-
als weblogs, social networks en wikis, die gebruikers in staat stellen sneller en met
een veelheid van manieren met elkaar in contact te komen en op interactieve wijze
te participeren door zelf inhoud (‘content’) toe te voegen, ook wel bekend als ‘user
generated content’. Wikipedia en YouTube zijn daar wellicht momenteel de bekend-
ste voorbeelden van. Een daarop aansluitend kenmerk is, zoals gezegd, de opkomst
van sociale netwerken waarin communicatie en interactie, gericht op het delen van
kennis, informatie en ervaringen, centraal staan. Sociale netwerken, met hun ken-
merkende many-to-many communicatie, vormen de opkomende kracht binnen de
wereld van het internet. Deze netwerken zijn niet ‘top-down’, zoals kenmerkend is
voor Web 1.0, maar dynamisch, open en gedecentraliseerd.
11
1.2 Vraagstelling
Het verbindend vermogen zoals dat naar voren is gebracht in een nieuwe generatie
internet- en webtoepassingen (Web 2.0), biedt een aantal interessante aanknopings-
punten om de, in de ogen van sommigen, bestaande kloof tussen burger en bestuur
te verkleinen. Het vermogen om, door communicatie, processen van cocreatie te
stimuleren kan vanuit deze gedachte worden omarmd. De facto kan cocreatie be-
trekking hebben op alle fasen van de beleidscyclus. Het idee is om de intelligentie
die voorhanden is bij burgers, maatschappelijke groeperingen en bedrijven nadruk-
kelijk te betrekken in de bepaling en vormgeving van het beleid. Naast de rol van
kiezer, klant of onderdaan zien we dat burgers hierdoor ook nadrukkelijk worden
aangesproken op hun rol als ‘citoyen’, als betrokken staatsburger.
Welke mogelijkheden biedt Web 2.0 voor cocreatie in verschillende fasen van de
beleidscyclus?
De beleidscyclus bestaat uit verschillende fasen die elkaar (in analytische zin) op-
volgen in overheidsbeleid. In figuur 1.1 wordt de beleidscyclus, en de rol van Web 2.0
gefaciliteerde cocreatie hierin, schematisch weergegeven.
12
Agendavorming
Terugkoppeling
van
beleidseffecten Beleidsvoor-
bereiding
Web 2.0
gefaciliteerde
Beleidsevaluatie cocreatie
Beleidsbepaling
c.q.
besluitvorming
Handhaving
Beleidsuitvoering
c.q.
dienstverlening
Figuur 1.1 Web 2.0 gefaciliteerde cocreatie binnen de fasen van de beleidscyclus
13
Volgens sommigen is Web 2.0 een gehypet begrip. Het feit dat het een hype is,
betekent echter nog niet dat er geen fundamenten zijn voor de aandacht die er aan
Web 2.0 wordt besteed. Wat is Web 2.0? Voor een definitie van dit begrip volgen we
Wikipedia:
‘The term Web 2.0 describes the changing trends in the use of World Wide Web
technology and web design that aim to enhance creativity, communications, secure
information sharing, collaboration and functionality of the web. Web 2.0 concepts have
led to the development and evolution of web-culture communities and hosted services,
such as social-networking sites, video sharing sites, wikis, blogs, and folksonomies.’
(http://en.wikipedia.org/wiki/Web_2.0, geraadpleegd op 9 februari 2009)
14
‘In de meer generieke verkenning van web 2.0 hebben we geconcludeerd dat op basis van
verschillende publicaties de volgende omschrijving van dit fenomeen kan worden gegeven:
• Het ontstaan van dienstenplatformen, op het web waar gebruikers zich kunnen
organiseren, samenwerken, vriendschappen onderhouden, delen, ruilen, handelen en/
of creëren.
• Deze platformen faciliteren niet exclusieve (open) en laagdrempelige toegang, waardoor
de actieve inbreng van grote aantallen gebruikers mogelijk is.
• De waarde van een platform of dienst bestaat uit de aggregatie van de collectieve kennis
van de gebruikersgemeenschap.
• De gebruikers krijgen hierdoor een grote(re) rol bij het produceren van waarde in (web)
diensten.’
De cijfers 2.0 kunnen worden gezien als een metafoor die – net als bij technologi-
sche ontwikkelingen – verwijst naar een nieuwe versie van het internet. Het ‘oude’
Web 1.0 wordt gekenmerkt door de overdracht van informatie vanuit verschillende
bronnen richting de ontvanger. Er is hier sprake van eenrichtingsverkeer met een
passieve ontvanger. Web 2.0 wordt niet alleen gekenmerkt door de nieuwe techno-
logieën die andere vormen van informatieoverdracht mogelijk maken, maar ook
door nieuwe manieren om het internet te gebruiken en daardoor nieuwe rollen die
gebruikers en aanbieders op zich nemen.
Er kan een onderscheid worden gemaakt tussen een technologische benadering van
Web 2.0 en een sociologische benadering. In technologische zin verwijst Web 2.0
naar nieuwe technologieën zoals RSS en bloggen (O’Reilly, 2005; Rapoza, 2006).
Vanuit deze benadering wordt de nieuwe Web 2.0-applicaties omschreven als een
platform. Frissen et al. (2008: 8) wijzen erop dat het gaat om zaken als open stan-
daarden om communicatie te faciliteren, en intelligente webdiensten die gebrui-
kers in staat stellen om actief bij te dragen aan de inhoud van de websites door te
publiceren, editen, raten en taggen: ‘(...) participatieve web technologie maakt niet
alleen het creëren van content mogelijk maar ook andere interacties, zoals com-
municatie, het waarderen en classificeren van informatie (“taggen”), en het delen
van bestanden, serverruimte of capaciteit op P2P basis.’ Deze nieuwe technologieën
zijn misschien helemaal niet zo nieuw als vaak wordt beweerd (Te Velde, 2006: 13).
Velen benadrukken dat Web 2.0 eerder dient te worden beschouwd als een nieuw
marketingconcept dan als een nieuwe generatie technologieën. Nadat het grote pu-
bliek in het begin van de 21e eeuw het vertrouwen in de economische betekenis van
het internet had verloren, was er iets nieuws nodig om te zorgen dat geldkranen
weer werden geopend.
In sociologische zin, en dit is voor ons interessanter, verwijst Web 2.0 naar nieuwe
manieren waarop het internet wordt gebruikt. Vanuit een sociologische benadering
heeft Web 2.0 een normatieve lading, hetgeen onder meer tot uiting komt in de
15
‘The business revolution in the computer industry caused by the move to the internet as
platform, and an attempt to understand the rules for success on that new platform. Chief
among those rules is this: Build applications that harness network effects to get better the
more people use them.’ (O’Reilly, 2006)
De omschrijving van O’Reilly verwijst naar een derde centraal kenmerk van Web
2.0, namelijk dat sociale netwerken de drijvende kracht achter Web 2.0 zijn. Zoals
gezegd, is de communicatierichting bij Web 1.0 vooral unidirectioneel of in een
aantal gevallen (zoals bij msn) gericht op één of enkele anderen. Bij Web 2.0 is er
sprake van many-to-many communicatie, die gemediteerd en versterkt wordt door
sociale netwerken (Pascu et al., 2007). Waar Web 1.0 zich kenmerkt door een net-
16
Waar de term Web 2.0 over het algemeen uitsluitend wordt gebruikt in verband
met het internet, stellen wij voor dat de kenmerken van Web 2.0 ook van toepassing
kunnen zijn op andere ICT-applicaties dan het internet. (Mobiele) telefonie wordt
bijvoorbeeld ook gebruikt om samen met bellers content te creëren. Een voorbeeld
is de politie die per sms burgers oproept mee te werken aan een onderzoek. De
gebruiker krijgt zo door middel van ICT een actieve, gepersonaliseerde rol in bij-
voorbeeld de opsporing van misdadigers.
Het interactieve en sociale karakter van Web 2.0 biedt aldus interessante mogelijk-
heden voor mensen om een gezamenlijk doel – hoe vaag of concreet ook – na te
streven, en in het licht van dit doel ervaringen, kennis, informatie en contacten te
delen. Hiermee wordt aldus de deur opengezet naar vormen van cocreatie. Bovaird
17
1.4 Cocreatie
Cocreatie refereert in haar meest basale vorm aan het creëren van iets door meer
dan één persoon. Het concept is onder de aandacht gebracht door onder meer Von
Hippel (1988) en Prahalad en Ramaswamy (2004). Zij beargumenteren dat waarde,
in ieder geval in de commerciële sector, in toenemende mate wordt ‘gecocreëerd’
door bedrijven en consumenten samen. Gebruikers van lego verzinnen bijvoorbeeld
nieuwe ontwerpen, die vervolgens door Lego in productie worden genomen. Consu-
menten worden daarbij nadrukkelijk gezien als een bron voor product-, markt- en
procesinnovatie. Deze cocreatie wordt mogelijk gemaakt door nieuwe technologie-
en, maar vooral ook door het veranderde gebruik van technologieën. Een dergelijke
verandering hebben we reeds aangeduid met de term Web 2.0.
Wanneer we het concept ‘cocreatie’ naar de publieke sector vertalen, zijn het niet
commerciële producten die in wisselwerking tussen bedrijven en consumenten
tot stand komen (Bovaird, 2007; Alford, 2009). Bij cocreatie in de publieke sector
gaat het om de inbreng van belanghebbende partijen in de agendering, ontwikke-
ling en uitvoering van overheidsbeleid. Deze partijen zijn naast de overheid veelal
burgers, bedrijven, belangenorganisaties, experts en maatschappelijke organisa-
ties (Alford, 2009).
Ideologisch zijn er twee wortels te onderkennen in het denken over cocreatie. Ener-
zijds is er het neoliberale denken over het betrekken van individuele klanten bij
productieprocessen (Alford, 2009). Betrekken van klanten in de publieke sector is
dan een manier om de sector meer klantgericht te laten werken, en dit idee bouwt
daarmee voort op het denken over publiek management. Een voorbeeld is het be-
heer van gegevens over studiefinanciering direct door individuele studenten via een
persoonlijke website te laten uitvoeren. Dat scheelt de Informatie Beheer Groep (IB-
Groep) enorm in de kosten van gegevensbeheer. Anderzijds kan het communita-
risme als wortel van het denken over cocreatie worden onderkend (Bovaird, 2007).
Daarbij staat niet zozeer het betrekken van individuele klanten, maar eerder het
betrekken van gemeenschappen van burgers bij de productie van publieke diensten
centraal. Men kan hier denken aan het betrekken van een wijk bij het vergroten van
de sociale veiligheid.
18
Tops, Depla en Manders (1996) voegen hieraan toe dat het uiteindelijke doel het
creëren van een gezamenlijke beleidspraktijk is op grond van de onderkenning van
wederzijdse afhankelijkheid.
De motieven die aan de keuze voor interactieve beleidsvoering ten grondslag lig-
gen, zijn verschillend, maar liggen vaak in elkaars verlengde:
• ‘het dichten van de kloof tussen burger en bestuur door het bieden van nieuwe
mogelijkheden van beïnvloeding, die verder gaan dan de klassieke, reeds vertrouwde
manieren van politieke en juridische beïnvloeding zoals verkiezingen, (raadgevende)
referenda en inspraak’;
• ‘het vergroten van het draagvlak voor bepaalde beslissingen en aanpakken, omdat
relevante partijen in een vroeg stadium bij de beleidsvorming zijn betrokken. Deze
betrokkenheid vertaalt zich in minder weerstand gedurende de uitvoering’;
• ‘het vergroten van de kwaliteit van het beleid door ruimte te bieden voor andere
perspectieven op de problematiek. Andere ervaringen, andere vormen van deskundigheid
kunnen worden ingebracht waardoor een verrijking van de probleemdefinitie ontstaat.
Creativiteit en originaliteit wordt gestimuleerd. Problemen kunnen hierdoor anders
worden geformuleerd, waardoor ook andere oplossingen kunnen worden gevonden. In
die zin wordt het probleemoplossend vermogen van het beleidsproces versterkt.’
(Pröpper & Steenbeek, 1998)
Cocreatie is in onze opvatting breder en kan zich uitstrekken tot alle fasen van de
beleidscyclus. Interactieve beleidsvoering richt zich vaak alleen maar op de vor-
ming van het beleid. Ook heeft bij interactieve beleidsontwikkeling de overheid
vaak nog een centrale, vaak initiërende en ondersteunende rol – bijvoorbeeld door
platformbijeenkomsten (al dan niet digitaal) te organiseren en toegang tot de nood-
zakelijke kennis en informatie te verschaffen – terwijl wij daarnaast kijken naar
vormen van cocreatie waarin de overheid een meer bescheiden rol speelt. De be-
stuurskundige literatuur over coproductie (Bovaird, 2007; Alford, 2009) onderkent
al geruime tijd dat participatie van burgers in de uitvoering van beleid een kenmerk
is van de meeste activiteiten in de publieke sector. Zonder inbreng van burgers kan
geen belasting worden geïnd, wordt er geen huisvuil gescheiden, weet de politie
niet waar een misdrijf heeft plaatsgevonden, en ontvangen milieu-inspecties geen
klachten.
In de literatuur over cocreatie wordt een onderscheid gemaakt tussen ‘user cocre-
atie’ en ‘community cocreatie’ (Bovaird, 2007: 855). Bij cocreatie door individuele
gebruikers (‘user cocreation’) ligt de nadruk op de relatie tussen een overheids-
organisatie en een individuele gebruiker. Hoe kan een student bijdragen aan het
productieproces van de IB-Groep? Bij cocreatie door gemeenschappen (‘community
19
In veel literatuur over cocreatie wordt ervan uitgegaan dat de overheid nog een be-
paalde rol te spelen heeft. Het gaat dan om cocreatie tussen overheid en burgers.
De idee van cocreatie kan echter ook verder worden doorgevoerd: de overheid speelt
dan geen rol en er is sprake van cocreatie tussen burgers onderling. Meer systema-
tisch uitgewerkt leidt dit tot het volgende onderscheid tussen vormen van cocreatie:
a. Overheden en burgers creëren gezamenlijk beleid (als variant op: bedrijven en con-
sumenten produceren samen een product). Een overheidsorgaan gaat tot cocre-
atie over met individuele of gemeenschappen van burgers. Een voorbeeld is de
politie die met burgers contact legt (bijvoorbeeld Opsporing Verzocht) om zo in-
formatie van burgers te krijgen die kan leiden tot het oplossen van een misdrijf.
Het model van cocreatie is hier ontleend aan bijvoorbeeld Lego – de speelgoed-
fabrikant die klanten zelf hun ontwerpen laat samenstellen en deze vervolgens
op maat produceert – of Battle of Concepts, waarbij een willekeurig bedrijf of
dienstverlener profiteert van de inbreng van ideeën van consumenten. Op Battle
of Concepts kan een probleem worden aangekaart. Studenten en ‘young profes-
sionals’ kijken ernaar en verzinnen een oplossing. Bedrijven als Prorail, Eneco
en Nationale Nederlanden maakten al gebruik van battleofconcepts.nl. Per battle
worden gemiddeld vijftig concepten ingestuurd, beoordeeld en in een ranking
geplaatst.
b. Burgers creëren gezamenlijk beleid (als variant op: consumenten produceren geza-
menlijk een product). Burgers creëren samen beleid of een dienst. Bij cocreatie
door burgers gaat het per definitie om cocreatie in een gemeenschap. Een voor-
beeld is een burger die een video plaatst op een digitaal platvorm, in de hoop dat
andere burgers de persoon herkennen en vervolgens deze persoon volgens de
eigen waarden en normen aanpakken. Deze vorm van cocreatie kan overigens
wel door overheden worden gefaciliteerd door bijvoorbeeld een forum te behe-
ren waarop burgers met elkaar informatie kunnen uitwisselen. Het model van
cocreatie is hier ontleend aan bijvoorbeeld Wikipedia – de digitale encyclopedie
waaraan iedereen kan meewerken door een lemma ter hand te nemen of dit weer
te bewerken – of de LINUX-gemeenschap, waarin programmeurs gezamenlijk
hebben gewerkt aan de ontwikkeling van software voor de besturing van een
computer.
Deze twee ideaaltypen kunnen verder worden uitgewerkt op basis van de zoge-
noemde participatieladder (Arnstein, 1969). Cocreatie kan op een continuüm wor-
den geplaatst, dat we de participatieas noemen. Aan de ene kant van de as zijn er
burgers die onderling ‘content c.q. beleid’ creëren, en aan de andere kant van de
as staat de overheid die ‘content c.q. beleid’ creëert. De precieze invulling van de
inhoud van cocreatie is daarnaast ook afhankelijk van de betreffende fase in de
20
Op grond van deze overwegingen presenteren we in figuur 1.2 een algemeen model
voor cocreatie.
Cocreatie Cocreatie Monopolie
van beleid van beleid op beleid
door burgers door overheid door de
en burgers overheid
Burgers Overheid
21
22
De toegevoegde waarde van cocreatie die door Web 2.0 ondersteund wordt en die
ligt in het gezamenlijk definiëren van de beleidsinhoud in bepaalde fasen van de be-
leidscyclus, kan inzichtelijk worden gemaakt door rekening te houden met de mo-
tieven van zowel de overheid als de burger. Laten we de motieven eens verkennen.
23
Overheidsmotief 2: vergroten van de legitimiteit van beleid. Cocreatie kan ertoe bijdra-
gen dat de overheid responsiever wordt en zich dus meer bewust is van de wensen
en voorkeuren die binnen de samenleving leven ten aanzien van bepaalde vraag-
stukken en ontwikkelingen. Een grotere responsiviteit voor wat er in de samen-
leving speelt, zou de gepercipieerde kloof tussen burgers enerzijds en politici en
de overheid anderzijds kunnen verkleinen (Koppenjan & Klijn, 2004: 366). De
legitimiteit van de overheid heeft daarnaast ook baat bij een versterking van het
draagvlak voor het beleid dat ze ontwikkelt, uitvoert en handhaaft. Dit kan worden
bereikt door relevante belanghebbende partijen een stem te geven in de ontwikke-
ling van de inhoud van het beleid, waardoor het beleid kan rekenen op meer steun
en minder weerstand.
24
Waarom richten burgers initiatieven op die betrekking hebben op het publieke do-
mein, en waarom nemen burgers deel aan initiatieven die zijn opgericht door de
overheid? Deze vragen staan in dit onderdeel centraal. In het rapport Naar een ‘User
Generated State’? (Frissen et al., 2008) worden verschillende burgermotieven on-
derscheiden om via het web te participeren in het publieke domein: de burger wil
zijn stem of mening kwijt en van gedachten wisselen over verschillende onderwer-
pen, burgers willen communiceren met politici en bestuurders (politieke commu-
nicatie), burgers willen over iets kunnen oordelen of kiezen, burgers willen iets op
de politieke agenda plaatsen, burgers willen misstanden en onrecht in het publieke
domein aan de kaak stellen, burgers willen de uitvoering van beleid kunnen volgen
en monitoren, burgers willen een sociaal probleem oplossen of de politici helpen dit
op te lossen, en burgers zijn op zoek naar informatie of het afnemen van diensten.
Alford (2009) geeft aan dat burgers mee kunnen werken aan cocreatie uit overwe-
gingen van persoonlijk belang, maar ook uit sociale of normatieve overwegingen.
Betrokkenheid bij een groep en zelfs de publieke zaak kunnen een motief voor
cocreatie vormen. In het algemeen kunnen daarmee de motieven van burgers wor-
den gegroepeerd onder drie categorieën: burgers willen het publiek belang dienen,
burgers willen een groepsbelang dienen, en burgers willen hun eigenbelang die-
nen. Deze motieven en de mogelijkheden die Web 2.0 hiervoor biedt, werken we
hierna uit.
Burgermotief 1: Burgers willen het publiek belang dienen. Burgers kunnen zich bijvoor-
beeld inzetten voor ontwikkelingssamenwerking omdat zij dit van groot belang
vinden. Zelf hebben zij hier niets mee te winnen, maar vanuit hun gedrevenheid
willen zij zich hiervoor inzetten. Web 2.0 biedt allerlei mogelijkheden om bur-
gers eenvoudiger bij elkaar te brengen. Een mooi voorbeeld is de Derde Kamer
(www.dederdekamer.org), waarbij burgers gezamenlijk vernieuwende voorstellen
formuleren over ontwikkelingssamenwerking.
Burgermotief 2: Burgers willen een groepsbelang dienen. Burgers kunnen zich bijvoor-
beeld inzetten voor het belang van de scholieren. Scholieren willen goed onderwijs
en geen ‘ophokuren’. Web 2.0 biedt enorme mogelijkheden om de belangen van
25
Burgermotief 3: Burgers willen een individueel belang dienen. Burgers kunnen zich in-
zetten om hun eigen positie te verbeteren. Ze willen bijvoorbeeld dat een inbreker
die bij hen heeft ingebroken, wordt gepakt. Via Web 2.0 kunnen burgers hun indivi-
duele belang snel naar voren brengen. Men kan bijvoorbeeld een blog schrijven om
aandacht te vragen voor een probleem.
Ondanks de potentie die cocreatie kan hebben, is het goed om ook een aantal kant-
tekeningen te plaatsen (Tops, Depla & Manders, 1996; Pröpper & Steenbeek, 1998;
Edelenbos, 2000; Bekkers, 2007). Ten eerste veronderstelt cocreatie gelijkwaardig-
heid, respect en openheid, maar de ongelijke toegang tot vitale hulpbronnen, zoals
kennis en informatie, kan die verstoren. Kennis en informatie zijn namelijk een
bron van macht die strategisch kan worden aangewend ter bescherming van be-
paalde belangen, voorkeuren en opvattingen.
Ten derde veronderstelt cocreatie dat ook ‘zwakke belangen’ worden vertegenwoor-
digd. Het is echter de vraag in hoeverre die belangen daadwerkelijk worden gehoord
en kracht bijgezet kunnen worden. Ook kunnen soms vraagtekens worden gesteld
bij de representativiteit van sommige belangen en perspectieven die worden inge-
bracht.
Ten vierde veronderstelt cocreatie een grote mate van betrokkenheid van burgers die
in staat en bereid zijn om kennis, tijd en energie in participatie te steken. Hiervan
is echter doorgaans geen sprake. Burgers hebben soms een cynische houding ten
opzichte van participatie vanwege (a) de tijd en energie die volgens hen niet altijd
in verhouding staat tot de uitkomsten, en (b) lage verwachtingen ten aanzien van de
mate waarin een overheid zich aan die uitkomsten gebonden voelt (Berman, 1997).
Tevens blijkt dat burgers pas bereid zijn tot actieve participatie indien er vitale belan-
gen op het spel staan. Vandaar dat ze in principe in veel gevallen een latente houding
aannemen ten aanzien van participatie in beleidsprocessen (Schudson, 1998).
Ten vijfde kan cocreatie leiden tot een ‘verdunning van publieke verantwoordelijk-
heden’ (Bovaird, 2007: 856). De betrokkenheid van verschillende actoren bij
het productieproces leidt tot de vraag wie er uiteindelijk nog verantwoorde-
lijk kan worden gehouden voor de uitkomsten ervan. Hier speelt het ‘probleem
van de vele handen’ (Bovens, 1990) in extreme vorm: private en publieke ac-
toren werken namelijk op allerlei manieren samen en de uitkomsten kun-
nen alleen worden toegeschreven aan deze samenwerkingsverbanden. Ove-
26
1.6 Onderzoeksstrategie
Ondanks de grote populariteit waarop Web 2.0 zich mag verheugen, is er relatief
weinig empirische kennis over de betekenis van Web 2.0 voor het functioneren van
het openbaar bestuur (zie wel Frissen et al. (2008) voor een eerste verkennend on-
derzoek). In dit onderzoek willen we een verkenning uitvoeren van de betekenis van
Web 2.0 voor de inhoud en vormgeving van het beleid in verschillende fasen van
de beleidscyclus. Daarmee heeft dit onderzoek met name een exploratief karakter,
dat vooral gestalte krijgt door per beleidsfase één of meer casussen te bestuderen.
Daarnaast wordt ook gewerkt met één of meer spiegelcasussen, die ons in staat stel-
len om de bevindingen over de betekenis van Web 2.0 te spiegelen aan andere, maar
soortgelijke casussen waarin bijvoorbeeld Web 1.0-toepassingen een rol hebben ge-
speeld. Daardoor zijn we in staat om beter aan te geven wat de toegevoegde waarde
van Web 2.0 is ten opzichte van andere en eerdere internet- en webtoepassingen.
27
Dit laat onverlet dat we in de volgende hoofdstukken toch een op hoofdlijnen iden-
tiek stramien volgen door een antwoord te krijgen op de volgende vragen:
• Welke relevante vormen van cocreatie kunnen worden geïdentificeerd? Als criteria
voor de selectie van relevante praktijken hanteren we hierbij een hoge mate van
betrokkenheid van burgers en een grote relevantie voor politiek en beleid. Onze
selectie richt zich op de identificatie van enkele praktijken, omdat dit onderzoek
niet als doel heeft een volledig overzicht te geven, maar juist inzicht te geven in
de resulterende dynamiek.
• Hoe wordt Web 2.0 in deze vormen van cocreatie gehanteerd? We bestuderen het ge-
bruik van Web 2.0 en gaan in op de vraag in hoeverre hier daadwerkelijk sprake
is van technologische vernieuwing.
• Wat is de impact van cocreatie via Web 2.0? We bestuderen wat de verschillende
vormen van cocreatie werkelijk opleveren voor de verschillende fasen van beleid
(agendavorming, besluitvorming, dienstverlening en handhaving en toezicht).
Cocreatie als tweede centrale begrip is binnen de context van de publieke sector
gedefinieerd als de inbreng van belanghebbende partijen in de agendering, vor-
ming en uitvoering en handhaving van overheidsbeleid, gericht op het creëren van
28
Voor overheden zijn twee motieven onderkend om aan cocreatie te doen: kwaliteits-
verbetering van beleid en vergroten van de legitimiteit. Voor burgers zijn de mo-
tieven ingedeeld in publieke belangen, groepsbelangen en individuele belangen.
We hebben benadrukt dat in cocreatie de belangen van overheid en burger kunnen
samenvallen, maar dat dit niet altijd het geval hoeft te zijn.
29
2.1 Inleiding
Doel van deze casestudie is in kaart te brengen hoe Web 2.0-technologie van invloed
is op de aard en het verloop van agendavormingsprocessen binnen het openbaar
bestuur (Bekkers et al., 2009). Alvorens deze invloed nader in kaart te brengen, wil-
len we eerst wat specifieker ingaan op de aard en het verloop van agendavormings-
processen. Wat agendavorming is en welke benaderingen binnen de literatuur te
onderscheiden zijn, wordt behandeld in paragraaf 2.2. In paragraaf 2.3 zetten we
onze methodologische aanpak uiteen en wordt beschreven welke bronnen we in
dit verband hebben geraadpleegd. Ook laten we zien hoe Web 2.0-technologieën,
zoals YouTube en Hyves, van invloed zijn op de maatschappelijke en politieke dis-
cussie over de aanwezigheid van Nederlandse militairen in Uruzgan. Hierbij zal
worden gekeken naar de initiatiefnemers, het doel van het initiatief, de doelgroep,
de achtergronden en geschiedenis en de inhoud van de bijdragen. Tevens zal er oog
zijn voor het profiel van de participanten en de relevante achtergronden en situatie
waarin deze zich bevinden. Aan het einde van deze paragraaf trachten we de vraag
te beantwoorden of er inderdaad sprake is geweest van cocreatie in digitale gemeen-
schappen. Vervolgens maken we in paragraaf 2.4 de balans op door vooral te kijken
naar de impact die de verschillende soorten discussies op internet hebben gehad op
de status van de situatie in Uruzgan als politieke kwestie.
Het nadeel van een casestudie is dat slechts gegevens worden verzameld over een
uniek geval. De validiteit van een gevalsstudie neemt toe wanneer eventueel an-
dere soortgelijke gevalsstudies zijn uitgevoerd. Om hieraan deels tegemoet te ko-
men wordt in paragraaf 2.5 gewerkt met een spiegelcasus. Deze spiegelcasus wordt
gevormd door de discussie die zich heeft afgespeeld op internet naar aanleiding
van Abu Ghraib. Abu Ghraib is een Iraakse gevangenis die gebruikt werd door het
31
Dit hoofdstuk is gebaseerd op kwalitatief onderzoek (zie bijlage 2). In het onderzoek
zijn allereerst het gedrag en initiatieven van de Uruzgan-militairen op Web 2.0 in
de digitale gemeenschappen in kaart gebracht. Hiervoor zijn deze bijdragen op de
volgende sites bestudeerd:
• Waarbenjij.nu. Dit is een site waarop een ‘dagboek’ bijgehouden kan worden in
zogenoemde ‘blogvorm’ (dus met de mogelijkheid om reacties te geven).
• YouTube. Dit is een site waarop beeldmateriaal geplaatst kan worden.
• Hyves. Dit is een netwerksite bestaande uit persoonlijke profielen, waarop onder
andere berichten en foto’s worden uitgewisseld.
Ten slotte is gekeken naar de wijze waarop traditionele media, oftewel journalisten,
gebruikmaken van Web 2.0.
32
33
Ten slotte is er de besluitvormingsagenda (Cobb & Elder, 1972: 86). Dit is de verzame-
ling van onderwerpen waarvan politici, bestuurders, maar ook beleidsmakers (zo-
als ambtenaren) vinden dat zij daadwerkelijk omgezet moeten worden in concrete
beleidsprogramma’s of in concrete wet- en regelgeving. Wanneer we kijken naar
de agenda van een college van burgemeester en wethouders of naar de agenda van
de gemeenteraad, dan krijgen we een redelijk betrouwbaar beeld van de besluitvor-
mingsagenda van een gemeente. Maar besluitvorming hoeft nog niet altijd te leiden
tot de ontwikkeling van een bepaald beleidsprogramma. Ook de verantwoordelijke
ambtenaren zijn niet altijd doordrongen van nut en noodzaak om een bepaald be-
sluit om te zetten in beleid, hetgeen bijvoorbeeld kan leiden tot het in de ijskast zet-
ten van een besluit (Van de Graaf & Hoppe, 1989: 182). Vandaar dat het belangrijk
is dat een onderwerp ook een plek weet te verwerven op de beleidsagenda.
De vraag is, wanneer weet een onderwerp nu op een bepaalde agenda te komen en
eventueel van soort agenda te wisselen? In de bestuurskunde worden twee bena-
deringen onderscheiden. Ten eerste wordt vaak gewezen op het zogenoemde bar-
rièremodel, waarin een onderwerp verschillende hindernissen moet nemen om
van een onderwerp dat leeft in de samenleving, omgezet te worden in een politiek
besluit dan wel tot een bepaalde beleidsmaatregel. Volgens Cobb en Elder (1972:
82) spelen daarin ‘triggers’ een belangrijke rol. ‘Triggers’ zorgen ervoor dat de aan-
dacht op een onderwerp wordt gevestigd. Dit versterkt de identificatie van anderen
met het onderwerp als zijnde mogelijk relevant. Vervolgens groeit de aandacht voor
dit issue, onder meer door de aandacht die media aan het betreffende onderwerp
besteden. Naarmate de publieke expansie van een onderwerp toeneemt, is er een
gerede kans dat politici en beleidsmakers eveneens hun aandacht richten op het
betreffende onderwerp.
Kenmerkend voor het barrièremodel is het lineaire karakter van het agendavor-
mingsproces: telkens weer moet namelijk een andere horde worden genomen. Tege-
lijkertijd laat onderzoek ook zien dat het proces van agendavorming veel grilliger en
chaotischer en minder gradueel verloopt dan het barrièremodel van Cobb en Elder
(1972) suggereert. Kingdon (1984) – daarbij geïnspireerd door het zogenoemde ‘gar-
bage can model’ van Cohen, March en Olsen (1972) – ziet de status van een onder-
werp op de politieke agenda vooral als de toevallige samenkomst van drie stromen,
te weten (a) de problemenstroom, dit wil zeggen de stroom c.q. verzameling van
34
Web 2.0 kan in beide modellen een rol spelen. In het barrièremodel zien we dat
Web 2.0-technologie vooral een rol kan spelen in het proces van issuearticulatie
en expansie, waardoor de aandacht op het onderwerp kan worden gevestigd. Deze
expansie kan worden versneld en vergroot, wanneer de aandacht voor het betref-
fende onderwerp wordt opgepakt door bijvoorbeeld de klassieke media, zoals kran-
ten, radio en televisie. In het stromenmodel bieden Web 2.0-toepassingen actoren
de kans en het platform om hun visie op de aard van het probleem of de wijze van
aanpak voor het voetlicht te brengen. In die zin dragen ze bij aan de problemen- en
beleidsalternatievenstroom (Bekkers et al., 2009).
Issues met betrekking tot militaire missies bereiken echter snel de politieke agen-
da. De reden waarom deze issues van nature nooit om politieke aandacht verlegen
zitten, heeft te maken met de publieke agenda, die nauwlettend in de gaten wordt
gehouden door de media. Maar, waarom krijgen de militaire missies veel aandacht
binnen de media? Dit heeft alles te maken met de (potentiële) gevaren en vernie-
tigende gevolgen die oorlog of oorlogshandelingen hebben voor individuele bur-
gers, maar ook voor de samenleving als geheel (Hurwitz & Peffley, 1987) in termen
van slachtoffers, vernieling, vernietiging enzovoort. Daarnaast zijn militaire acties
– vanuit welk land dan ook – voor de meeste mensen heel begrijpelijk en concreet:
men ervaart het niet als een complex politiek issue.
Tegelijkertijd brengt deze publieke betrokkenheid overheden wel vaak in een spa-
gaat. Enerzijds zijn zij initiatiefnemer en/of opdrachtgever van een bepaalde mis-
sie, anderzijds dienen zij te luisteren naar het bredere publiek wiens opvattingen
en prioriteiten niet altijd in lijn zijn met het uitgestippelde beleid (in termen van de
vigerende beleidsagenda). Vandaar dat overheden vaak trachten de berichtgeving in
de media over het verloop van militaire acties gericht te beïnvloeden, om te voorko-
men dat de maatschappelijke agenda en de politieke c.q. beleidsagenda niet meer
in elkaars verlengde liggen en de legitimiteit van de missie onder druk kan komen
te staan. Dit roept echter de vraag op in hoeverre de berichtgeving in de media nog
door overheden gericht te beïnvloeden is, zeker wanneer we kijken naar de opkomst
van nieuwe media zoals Web 2.0 in de oorlogsberichtgeving ten opzichte van de
rol die kranten en televisie hierin spelen. Dit laatste is niet onbelangrijk, omdat
militairen op grote schaal gebruikmaken van allerlei militaire fora en blogs om
hun ervaringen te delen en de missie te bespreken of zelfs te bekritiseren. Zo heeft
het Supreme Court in de Verenigde Staten bijvoorbeeld aangegeven dat het niet de
35
Nederland neemt sinds 2006 deel aan de opbouwmissie in Uruzgan, als onderdeel
van de internationale strijd tegen het moslimterrorisme. De eerste groep Neder-
landse militairen vertrok 14 maart 2006 naar Zuid-Afghanistan. Deze Deployment
Task Force (DTF) maakte daar kwartier voor de Nederlandse ISAF-operatie Task
Force Uruzgan (TFU), die op 1 augustus aanving en verantwoordelijk werd voor
die provincie. De TFU is een eenheid van de Koninklijke Landmacht, die is samen-
gesteld uit diverse wapen- en dienstvakken. De TFU telt circa 1200 man, verdeeld
over twee locaties: Tarin Kowt (de provinciale hoofdstad van Uruzgan) en Deh Ra-
wod. Het grootste Nederlandse kampement ‘Kamp Holland’ is geherbergd in Tarin
Kowt. De belangrijkste taak in de Nederlandse bijdrage aan de missie in Uruzgan
is – volgens Defensie – de wederopbouw van dat gebied, als onderdeel van de Pro-
vincial Reconstruction Team en de internationale stabilisatiemacht in Afghanistan,
onder leiding van de NAVO.
Ondanks dat de missie in eerste instantie vier jaar zou duren, is de missie in de-
cember 2007 verlengd, met twee jaar, tot augustus 2010. Dit verliep in politieke
zin niet zonder slag of stoot. De missie in Uruzgan verliep niet zoals ‘Nederland’
twee jaar geleden had verwacht. Zo is er volgens menig opinieleider en politicus
geen sprake van wederopbouw. Het zou veeleer gaan om een ‘normale’ vechtmissie
tegen de Taliban – die nog steeds prominent aanwezig is in het gebied. Ook in de
media wordt steeds kritischer gekeken naar de missie, niet zelden onderbouwd met
de kritiek vanuit de militairen uit Uruzgan zelf en het tragische feit van de inmid-
dels negentien doden.
36
37
80
70
60
50
40
30
20
10
0
ok 0 6
08
fe 0 6
o k 07
f e 04
ok 0 5
au 0 6
f e 07
ap 0 6
ju 0 6
de - 0 6
fe 0 5
au 0 8
d e - 04
ap 0 8
ju 0 8
a u 07
ap 07
ju 0 7
d e - 07
au 0 5
ap 0 5
ju 0 5
de - 0 5
g-
g-
g-
g-
c-
c-
c-
c-
n-
n-
n-
n-
b-
r-
b-
r-
b-
r-
b-
r-
t
t
ok
38
‘Heb alweer pech gehad hier want me laptop is gecrached gister en die doet dus helemaal
niks meer. Dus het msne en het hier op de hoogte houden word allemaal wat moeilijker.
kweet nog niet hoe ik dat moet gaan regelen maargoed vroege hadden ze ook geen laptops
bedenk ik me dan maar. verder heb ik eigenlijk nog weinig te vertellen, behalve dat we van-
daag alle voertuigen en spullen heben gekregen. dus eindelijk dingen doen.
Nou ik laat binnekort wel weer wat van me horen, en ik ook dat ik op de een of andere manier
nog wat fotos er op kan zetten.’ (23 juli 2008, Deh Rawod)
Uit het vorenstaande bericht blijkt ook het belang dat soldaten hechten aan hun lap-
top. De waarde die aan ‘de laptop’ en de communicatie thuis wordt gehecht, blijkt
ook uit de vele berichten die militairen achterlaten om ‘even hun ei kwijt te zijn’. Zo
wordt vaak geschreven over familie, collega’s en gebeurtenissen in andere kampen
(‘Ik zag de vlag halfstok hangen bij de Australiërs. Uit respect ga je dan toch even
stilstaan’). Een andere militair uit zijn gevoel op de site als volgt:
‘Ik ben vandaag na een bepaald bericht een beetje behoorlijk sip {en dat is nog rustig ver-
taald}. Sommige van jullie weten het verhaal, maar neem van mij aan ik voel me echt kwali-
tatief uitermate teleurstellend om het zo maar te noemen.
Vertrouwen ben ik op het moment kwijt, dus we gaan de muur maar weer opbouwen dat is
echt het beste, want na alle fucking ellende van de laatst tijd krijg je gewoon weer een tyfus
klap met een honkbal knuppel in je gezicht.
Ik zal met de rest contact houden want jullie kunnen aan deze situatie nix doen, maar elke
uitzending weer krijg ik een mes in mijn hart CQ rug.
Ik stop nu met schrijven en ga maar sporten om de aggresie kwijt te raken.’ (22 maart 2008,
Tarin Kowt)
‘Zo we zijn vandaag 78 dagen op Tarin Kowt Kamp holland. En om nu te zeggen wat hebben
we hier een plezier. Het is hier niet zoals thuis en we zitten bijna op de vijf en zeventig pro-
cent en dat is het leukste wat er te melden valt. Ik klink met dit bericht misschien wat down
maar dat zal wel het na midterm dipje zijn en zal wel snel over zijn. Iedereen heeft er last
van denk ik want we roepen heel de dag door “we willen naar huis”. De eetschuur helpt ook
al niet mee om je op te vrolijken want als je twee maal per week van die vliegtuig maaltijden
krijgt wordt je er niet opgewekter van. Ik in ieder geval niet. En dan zijn er mensen die zeg-
gen dat het nog lekker is ook, nou ik weet niet wat die mensen gewend zijn maar bij mij thuis
is het in ieder geval een heeeeeel stuk lekkerder en zal blij zijn als ik weer lekker het eten van
mijn vrouwtje op mijn bord zie liggen. Misschien als ik dit stukje schrijf kan ik de ergernis
een beetje vergeten en kom ik wel uit mijn dipje.’ (3 mei 2008, Tarin Kowt)
39
‘(...) We hebben er nu 3 weken op zitten en na het 1ste bericht niet zo heel veel spannende
dingen meer mee gemaakt. dat wil niet zeggen dat we hier niks doen. Daarom wilde we jullie
even wat uit leggen over wat we hier nou precies doen. We draaien hier met 3 verschillende
ploegen van 3 man per ploeg. Er lopen hier ook nog 2 O.S.C.’s rond dit zijn de baasjes over
die 3 ploegen. In totaal zijn wij hier met 11 mensen. We draaien hier dus 3 verschillende dien-
sten een Vliegwacht dienst, Farp dienst en een Tas dienst (tank auto spuit). Deze zien er als
volgt uit: (...)’ (juni 2008, Tarin Kowt)
‘Ja mensen, het was zeker wel stil omdat ik niet geschreven had gisteren. Maar dat had ik
jullie al verteld aan het begin van de uitzending. Als er hier iets gebeurt met een van de men-
sen die hier gelegerd zijn wordt er een black hole afgekondigd en is er geen manier om naar
Nederland of waar dan ook te communiceren omdat we nooit weten waarvoor het is en dat
wordt pas een dag later of nooit bekend gemaakt.’ (28 april 2008, Tarin Kowt)
Reactie: ‘Hartelijk dank voor alle militaire info die u mij verstrekt hebt. Hier kan ik wat mee.
Ga er vooral mee door want langzaam krijg ik een compleet beeld.’
40
‘De nieuwe commandant der strijdkrachten van Uhm is nog langs geweest voor een bliksem
bezoek. Ik vond het heel dapper en moedig van hem om zo snel naar wat er is gebeurd hier
te komen in Afghanistan.’ (7 juli 2008, Kandahar)
‘Vandaag was het niet zo feestelijk als gisteren en begon dan ook minder als alle andere
dagen. Vlak na de ochtend briefing van onze Kap kwamen we tot de ontdekking dat er een
Black Hole was. Er bleek een IED (Improved Explosive Device) ontploft te zijn een paar
kilometer buiten het kamp waar wij verblijven. Dit is altijd een treurige mededeling want je
weet nooit of er mensen van ons bij betrokken zijn en wat voor schade het apparaat heeft
aan gericht.
Maar we werden na een paar uur door de DetCo bij elkaar geroepen om de toedracht en
de mededeling te doen dat er twee mensen waren overleden bij de aanslag en twee zwaar
gewond. Dit sloeg natuurlijk in bij de meeste van ons en er viel dan ook een ijzige stilte.
Even later werd er in Nederland een Persconferentie gegeven waar uit bleek dat een van de
jongens de zoon was van de net aangetreden Commandant Der Strijdkrachten. Dit is de
hoogste militaire baas van het leger onder de Minister van Defensie.’ (18 april 2008, Tarin
Kowt)
Het web vormt een link tussen enerzijds het oorlogsfront en anderzijds het thuis-
front. Vooral op het gebied van tragische gebeurtenissen vinden de twee werelden
van ‘Kamp Holland in Afghanistan’ en ‘Nederland’ elkaar op het web. Dit blijkt
bijvoorbeeld uit de reacties die vanuit Nederland worden geplaatst op de blogsites en
netwerksites na het sneuvelen van een soldaat. Maar het bekendste voorbeeld van
‘actie’ en ‘reactie’ vanuit de webgebruiker naar aanleiding van het sneuvelen van
een soldaat vormen de reacties in condoleanceregisters.
41
Met het condoleanceregister probeert Defensie een platform te bieden voor de burger
om betrokkenheid te tonen met de nabestaanden, en houdt zij tegelijkertijd toezicht
op de geplaatste berichten. De condoleanceregisters zijn daarmee een nieuw middel
geworden waarin de Nederlandse burger communiceert met de nabestaanden, de
militairen in Uruzgan en alle andere lezers. Naast inzicht in de betrokkenheid van
het thuisfront, geven condoleanceregisters tevens blijk van de snelheid waarin – na
het horen van een bericht in de media over het sneuvelen – mensen overgaan ‘tot
actie’. De condoleanceregisters worden in de meeste gevallen direct op de dag van
het sneuvelen geopend, waarbij (in vrijwel alle gevallen, behalve bij de eerste ge-
sneuvelde, kapitein-vlieger Donkervoort) de eerste bijdragen afkomstig zijn van de
minister van Defensie, Eimert van Middelkoop, Commandant der Strijdkrachten
Peter van Uhm of Dick Berlijn en staatssecretaris van Defensie Jack de Vries. Snel
daarop volgen de bijdragen van andere militairen, familie van militairen, kennis-
sen, militairen vanuit andere landen en belangstellenden. Uit figuur 2.2 blijkt de
ontwikkeling van het aantal reacties per condoleanceregister van de gesneuvelde
militair. Voor deze tellingen is gebruikgemaakt van de condoleanceregisters van ne-
gen gesneuvelde militairen (waarvan in twee gevallen het een gezamenlijk condo-
leanceregister betreft). De condoleanceregisters van andere gesneuvelde militairen
zijn niet meer online of online traceerbaar.
42
3500
3000
Donkervoort
2500 Smeehuijzen
Hoogland
2000 Groen
Schol & Poortema
1500 Schouwink & Van Uhm
Ten Brinke
1000
500
0
dag 1 dag 2 dag 3 dag 4 dag 5 dag 6 dag 7
Figuur 2.3 geeft chronologisch (aan de hand van de datum van sneuvelen van de
militair) de totale aantallen weer per condoleanceregister. Dit geeft blijk van de
‘populariteit’ van de site en het ‘fenomeen’ om condoleances over te brengen via
internet.
43
9000
8000
7000
6000
5000
4000
3000
2000
1000
0
Schol Schou-
Donker- Smee- Hoog- Ten
Groen & wink
voort huijzen land Brinke
Poorte & Uhm
44
Nooit eerder hadden het publiek en de media toegang tot zoveel privé-informatie.
De missie in Uruzgan laat zien dat, wat de berichten en beeldvorming op internet
betreft, er vaak sprake is van een wisselwerking tussen twee groepen: de militairen
enerzijds en het thuisfront anderzijds. Het proces wordt vaak versterkt door de tus-
senkomst van de klassieke media, die de kwestie vaak ‘actueel’ en ‘wereldkundig’
maken. Geplaatste reacties, foto’s en beelden op internet kunnen leiden tot irritatie
of conflict in de kampen in Uruzgan, doordat geheime en operationele informatie
uitlekt en het groepsverband aangetast wordt. Ook kan het leiden tot conflicten op
de thuisbasis, doordat de legitimiteit en de steun van de missie worden aangetast
door negatieve berichten van de gestationeerde militairen. Afgezien van de posi-
tieve kanten die communicatiemiddelen vaak met zich mee brengen, leveren de
hiervoor genoemde mogelijke irritatie en conflicten. Dit zijn vaak de momenten dat
de overheid met een reactie en/of actie komt.
Nu we in kaart hebben gebracht hoe militairen, het thuisfront, maar ook de verte-
genwoordigers van de klassieke media zich bedienen van Web 2.0-toepassingen, is
een volgende stap op zijn plaats; een stap die vooral in het teken staat van het duiden
van deze toepassingen in het licht van de drie centrale concepten die in dit onder-
zoek worden gehanteerd en waarop de volgende vragen betrekking hebben. Voldoet
deze casus aan de criteria die we hebben gedefinieerd voor Web 2.0-toepassingen?
Is er sprake van cocreatie? En, is er sprake van digitale gemeenschapsvorming?
45
Als we kijken naar de sites waar de militair op te vinden is, zijn dat voorname-
lijk netwerksites en sites waarin interactie (vaak in blogvorm) centraal staat. Een
voorbeeld van een netwerksite is Hyves, waarop netwerken worden gecreëerd en
gemeenschappen (groepshyves, zie volgende paragraaf) aan de hand van persoon-
lijke profielen (‘individuele burgers’). Dit houdt in dat de bijdragen van een militair
vaak door een veel grotere groep worden gelezen dan in eerste instantie door de
militair beoogd of verwacht, binnen het netwerk, maar ook buiten het netwerk door
bijvoorbeeld journalisten en andere geïnteresseerden die bewust en gericht zoeken.
Web 2.0 is immers ‘openbaar’. Dit netwerk van participanten en geïnteresseerden
bestaat dan veelal uit mensen vanuit ‘het thuisfront’. Web 2.0 houdt dus in dezen in
dat er een interactief netwerk gecreëerd is tussen het oorlogsfront en het thuisfront,
dat op frequente en open basis communiceert en in contact staat met elkaar, wat
voor de komst van Web 2.0 praktisch onmogelijk was.
Kan hier worden gesproken van een digitale gemeenschap (Van den Boomen,
2000)? De gemeenschappen die we hebben kunnen zien in de casus Uruzgan, ver-
taalden zich vooral in het aanzienlijke aantal leden van zogenoemde groepshyves,
die zich richten op de missie Uruzgan en/of de militairen in Uruzgan. Dit zijn di-
gitale groepen waar je ‘officieel’ lid van kunt worden. Een gemeenschap op het web
(Web 2.0) kan ook minder tastbaar of concreet zijn. Zo is op de dagboek-/blogsite
waarbenjij.nu te zien dat militairen op frequente basis berichten achterlaten. Deze
berichten worden naar verwachting door een vaste groep geïnteresseerden gelezen,
waardoor er een gemeenschap ontstaat die uitsluitend via het web met elkaar in
verbinding staat.
46
70 64
60
50
40 Aantal schriftelijke vragen
30 20 inzake Uruzgan
19
20
10
0
2006 2007 2008-2009
Figuur 2.4 Aantal schriftelijke Kamervragen met betrekking tot de missie in Uruzgan
In nagenoeg alle (104) schriftelijke Kamervragen die zijn gesteld over Uruzgan,
wordt primair of secundair verwezen naar een bericht uit de – veelal traditionele
– media.1 Zo zijn er schriftelijke vragen gesteld door de VVD, naar aanleiding van
de uitspraken van de minister van Defensie in het tv-programma Pauw & Witteman
of de uitspraken van NAVO-diplomaat Jochems in het radioprogramma De Ochten-
den. Vaak gaan de Kamervragen echter in op nieuwe feiten over de missie die vanuit
de media blijken of openbaar worden gemaakt. In figuur 2.5 staan de bronnen die
aangewend zijn door de Kamerleden in de vragen die zij stelden.
47
50
40
30
19 20
20 18
10 7 5
4
1 1
0
2006 2007 2008-2009
Zoals in figuur 2.5 is te zien, worden de geschreven media verreweg het meest ge-
bruikt door de Kamerleden als bron of aanleiding voor schriftelijke vragen inzake
Uruzgan (bij verwijzing naar een krantenartikel wordt vaak niet nadrukkelijk weer-
gegeven of het uit de gedrukte of digitale editie is gehaald). Naast de Nederlandse
media is in zeven gevallen een buitenlandse bron gebruikt. Zoals we in tabel 2.4
kunnen zien, is uit de schriftelijke vragen duidelijk te zien dat politici veel (of soms
zelfs uitsluitend) gebruikmaken van mediabronnen.
48
Impact op beleidsagenda
De discussie op Web 2.0 over nut en noodzaak van de missie in Uruzgan zorgt
ervoor dat de wijze waarop Defensie hierop moet reageren, onderwerp van
discussie is. Welke beleidsmaatregelen dienen dan te worden genomen? Hoe ziet
de beleidsagenda met betrekking tot deze discussie eruit? Twee soorten van reacties
kunnen worden onderscheiden. Ten eerste gaat het om een inhoudelijke reactie
die ook het karakter heeft van contramobilisatie: gericht op het overtuigen van
het nut en de noodzaak van de missie. Ten tweede gaat het om het ontwikkelen
van een agenda waarin beleidsmaatregelen worden opgesomd die veel eerder
betrekking hebben op het te voeren communicatiebeleid en de daarbij passende
inzet van middelen teneinde adequaat te kunnen inspelen op de ‘ongecontroleerde
berichtgeving’ over Uruzgan.
49
50
In het plan geeft het ministerie verder blijk van het feit dat het op de hoogte is van
het internet- en communicatiegedrag van militairen via ‘eigen sites’. Dit acht De-
fensie echter niet wenselijk, aangezien de inhoud van deze persoonlijke sites vaak
niet strookt met het gewenste professionele imago van Defensie, wat de persoon,
organisatie of eenheid (later in het onderzoek ook wel ‘unit’ genoemd) in gevaar zou
kunnen brengen. De commandant dient er zorg voor te dragen dat militairen op het
vorenstaande worden gewezen.
Voor de berichtgeving via nieuwe media geldt hetzelfde uitgangspunt als voor kran-
ten, tijdschriften, televisie en radio. OPSEC mag niet openbaar worden gemaakt.
Controle van bijvoorbeeld weblogs is echter moeilijk en volgens Defensie ook niet
wenselijk. Ook het gebruik van fotoapparatuur is gebonden aan bepaalde voorschrif-
ten. Zo mag er geen beeldmateriaal worden gemaakt en verspreid van bijvoorbeeld
gewonden en gesneuvelden. Verder merkt Defensie op dat het weliswaar verplicht
is voor de militairen de mobiele telefoons in te leveren bij aankomst, maar dat dit
lang niet altijd gebeurt en de militairen gewoon beschikking hebben en gebruik-
maken van hun gsm. Al met al is te concluderen dat er geen strikte beperkingen
zijn opgelegd.
Desalniettemin zien we dat door de snelle opmars van met name Web 2.0-media
en de populariteit van deze media onder militairen er voor deze ongecontroleerde
berichtgeving steeds meer aandacht komt. Een kort overzicht.
In februari 2007 geeft het ministerie van Defensie aan ‘een open beleid te voeren’
met betrekking tot het bijhouden van weblogs door de militairen in Uruzgan. De
soldaten worden er hooguit op geattendeerd dat de weblogs openbaar zijn en door ie-
dereen gelezen kunnen worden. Een maand later, in maart 2007, gaat het ministerie
een stap verder. Defensie geeft aan dat zij de weblogs van de militairen in Uruzgan
gaat controleren op ongepaste, gevoelige of kwetsende bijdragen. Indien een militair
op zijn of haar weblog geheime informatie plaatst of zich kwetsend uitlaat, riskeert
hij of zij een krijgstuchtelijke straf (bron: NRC Handelsblad, 1 maart 2007). Het mi-
nisterie geeft aan dat door bepaalde beelden of berichten informatie kan vrijkomen
over bijvoorbeeld locaties en munitie, waardoor de veiligheid van de troepen wordt
aangetast. Militairen geven soms operationele informatie vrij als zij schrijven over
de manier van optreden tijdens aanslagen of locaties van inslagen, aldus het mi-
nisterie. Ook grievende teksten kunnen direct of indirect gevaar opleveren als deze
terechtkomen bij de Afghanen. Daarnaast is ‘schuttingtaal’ in strijd met de gedrags-
code die Defensie op dit moment hanteert. Defensie zal echter niet alle weblogs en
51
‘Er zijn echter dingen die gewoon niet door de beugel kunnen, zoals een militair die
schreef: “Ik zag een Afghaan in de bosjes zijn behoefte doen. Het liefst schiet ik een kogel
dwars door zijn tulband heen, maar in plaats daarvan moet ik controleren of hij geen
bermbom naast zijn behoefte heeft neergelegd.” Ook termen als “schapenneukers” zijn
voor Defensie onacceptabel.’
Defensie onderkent dat de effecten van het internetgedrag van militairen een grote
impact kunnen hebben, vooral door de snelheid van dit medium, aldus een woord-
voerder van het ministerie. Van der Knaap heeft er dan ook na zijn werkbezoek aan
Uruzgan op gehamerd dat militairen zich bewuster moeten zijn van wat ze mailen
en vertellen via de chat. Dit heeft geleid tot een uitgebreidere gedragscode, die – vol-
gens Defensie – ertoe moet leiden dat geheime informatie geheim blijft, maar ook
dat het thuisfront niet onnodig wordt opgezadeld met informatie: ‘Wij moedigen
contact met het thuisfront aan, maar zadel je familie en vrienden niet onnodig op
met allemaal verhalen.’ Defensie geeft echter aan, boven alles, vertrouwen te heb-
ben in de militair en dat zij erop vertrouwt dat ‘de militair vaak zelf wel weet wat
wel en niet mag’.
We kunnen dus concluderen dat Defensie het contact met het thuisfront onderkent
en zelfs aanmoedigt. Dat neemt niet weg dat de militairen niet ‘het thuisfront on-
nodig moeten opzadelen met allemaal informatie’. ‘Meeleven is goed, meebeleven
niet!’
52
Duidelijk is dat het ministerie van Defensie een eigen beleidsagenda heeft ontwik-
keld als reactie op de discussie over het verloop van de missie in Afghanistan en het
gebruik van Web 2.0-toepassingen die deze discussie mogelijk maken. Voor militai-
ren, het thuisfront en de journalisten van de klassieke media – die door hun bericht-
geving de maatschappelijke agenda kunnen beïnvloeden – zijn aparte maatregelen
genomen teneinde de berichtgeving tot op zekere hoogte te kunnen controleren.
Uit het vorenstaande blijkt dat Defensie in haar agendavorming inspeelt op moge-
lijke gevaren en keerzijden van Web 2.0. Of deze acties succes hebben, kan pas na-
derhand worden bepaald. Om meer inzicht te krijgen in de effecten van Web 2.0 op
agendavorming, kunnen we kijken naar een soortgelijke casus, die zich echter in de
Verenigde Staten heeft afgespeeld. Heeft de ongecontroleerde berichtgeving zoals
die tot uitdrukking kwam in de op internet verspreide foto’s over martelpraktijken
in Abu Ghraib, tot een soortgelijke agenda geleid?
53
De Verenigde Staten hebben een rijk verleden aan militaire missies en oorlogen,
waarin tevens de media een grote rol vervulden als het ging om publieke opinie
en politieke agendavorming. Met de aanwending, rol en invloed van Web 2.0 in
militaire missies hadden de Verenigde Staten een voorsprong op Europa, en Ne-
derland. Dit heeft niet alleen te maken met het feit dat in de Verenigde Staten Web
2.0 eerder geïntroduceerd en toegankelijk werd voor het grote publiek, ook wordt
de ‘freedom of speech’ als een grote verworvenheid gezien. Web 2.0 speelt hierin
een grote rol. Dit blijkt uit de grote aantallen weblogs van Amerikaanse militairen
vanuit bijvoorbeeld Afghanistan en Irak. Aan de hand van de casus Abu Ghraib zal
worden geïllustreerd hoe een militair (bedoeld of onbedoeld) de politieke agenda
kan beïnvloeden aan de hand van Web 2.0.
Abu Ghraib is een gevangenis in Irak die wereldberucht werd na het verschijnen van
beelden van martelingen van gevangenen door Amerikaanse soldaten. Het Ameri-
kaanse televisiestation CBS zond in een uitzending van het programma 60 Minutes
beelden uit – weliswaar met een uitstel van twee weken op verzoek van het Penta-
gon in verband met hevige gevechten in Irak – van de martelingen en vernederin-
gen in de Irakese gevangenis door een (kleine) groep Amerikaanse militairen. De
foto’s zijn vermoedelijk genomen in november en december 2003 en toonden hoe
Amerikaanse militairen ‘voor vermaak’ Irakese gevangenen lichamelijk letsel en
elektronische schokken toebrachten en/of (seksueel) intimideerden. De uitzending
leidde tot een schokgolf in de Verenigde Staten, de islamitische wereld en de rest
van de wereld.
Het Pentagon reageerde met een reeks acties, waaronder een onderzoekscommis-
sie in het Amerikaanse leger, waarna het Taguba Rapport verscheen, en vervan-
ging van de gevangenisopzichter door de voormalig opzichter van Guantanamo
Bay, Miller. Hoe is dit allemaal begonnen, en hoe hebben deze misstanden, via
CBS, alle voorpagina’s op de hele wereld bereikt? Wat wellicht nog interessanter is,
hoe groot is de macht van de militair in het beïnvloeden van de wereldopinie en de
politiek, en hoe ervaart hij of zij dat zelf?
‘On the 21st century battefield the campfire glow comes from a laptop. It’s a real life
window on life behind the lines – and suddenly the Pentagon is on the defensive!’
Hockenberry (2005) constateerde als eerste de macht van de militair die is voorzien
van een laptop. Het is de laptop die – in alle privacy van de slaapkamer – gebruikt
kan worden om de wereld te voorzien van ongezouten informatie en beelden vanaf
het front. Dit gebeurde ook met de beelden uit Abu Ghraib. De foto’s waren geno-
men door militairen, met een digitale camera. Deze zijn vervolgens verspreid via het
digitale militaire netwerk in Irak, wat resulteerde in het uitlekken naar de media.
De ‘media explosion’ die hierna volgde, vond plaats gedurende de presidentiële ver-
kiezingen in de Verenigde Staten, en was allesbehalve ‘goed getimed’. Hockenberry
(2005) spreekt zijn verwondering uit over de macht die een militair kan hebben:
‘Their release to the world in May last year detonated a media explosion that rocked
54
Hoe vertaalde zich dit op de politieke agenda? Het Pentagon reageerde aanvan-
kelijk niet meteen met restricties. Er werden wel enkele maatregelen genomen in
het voorjaar van 2005, die het noodzakelijk maakten voor militairen in Irak om
eerst in te loggen via een persoonlijke code alvorens over te gaan op blogging. Op
periodieke basis werd nagekeken of de militair geen vertrouwelijke informatie naar
buiten bracht via de Web Risk Assessment Cell. Het betreft hier informatie op het
gebied van OPSEC en privacygevoelige gegevens. Echter, in de praktijk werden vaak
ook blogs van het net gehaald die andere zaken beschreven, zoals de snelheid van
hulpdiensten tijdens zelfmoordaanslagen. Geleidelijk kwamen er steeds meer res-
tricties. Zo besloot het Amerikaanse leger in het voorjaar van 2007 dat militairen
verplicht zijn elk blog, elke reactie en elke e-mail naar het thuisfront eerst aan de
overste te laten lezen. Dit was het resultaat van enkele jaren wikken en wegen bin-
nen de militaire leiding tussen de vrijheid van militairen enerzijds en negatieve
gevolgen anderzijds. Dit vormde de striktste beperking sinds de aanvang van de
oorlog in Irak op het gebied van het onlinegedrag van militairen, wat zou kunnen
leiden tot een grote terugloop van blogging onder militairen (Shachtman, 2007).
2.6 Conclusies
In deze casus zien we dat het interactieve karakter van Web 2.0-toepassingen en de
gemeenschapsvorming die rondom een vriendengroep plaatsvindt, daadwerkelijk
van invloed is op agendavormingsprocessen. Via de vriendengroepen van Hyves
en interactieve website als waarbenjij.nu vindt een proces van mobilisatie plaats,
waarin met name militairen en het thuisfront opinies delen over nut en noodzaak
van de aanwezigheid van Nederlandse militairen in Uruzgan en het vermeende
karakter van deze missie (opbouwen of vechten). Niet alleen worden opvattingen
en meningen gedeeld, ook beelden en ervaringen. Hier zien we nadrukkelijk het
verbindend vermogen (Web 2.0) van het internet terug; alleen dit verbindend ver-
mogen richt zich vooral op het faciliteren van de groepsvorming binnen de groep
van militairen, hun vrienden en familie. Agendavormingsprocessen kunnen hier-
door van karakter veranderen, omdat het ongeorganiseerde individuele burgers of
kleine groepen van burgers de mogelijkheid biedt om zich als een politieke actor
van betekenis te organiseren. Het verbindend vermogen van het internet faciliteert
hierdoor een proces van zelforganisatie. Zelforganisatie die ervoor zorgt dat meer
sympathisanten zich steeds sneller rondom een bepaald onderwerp verenigen. In
potentie helpt Web 2.0 dus het mobilisatieproces en daarmee ook de articulatie en
expansie van een bepaald onderwerp.
55
Welke betekenis heeft Web 2.0 in deze casus voor cocreatie in processen van agen-
davorming? In deze casus zien we dat twee vormen van cocreatie kunnen worden
onderscheiden. Ten eerste is er sprake van cocreatie binnen een groep van burgers,
zijnde militairen, hun vrienden en familie. In dat proces wordt getracht een ge-
deeld beeld te construeren omtrent de werkelijke aard van de missie in Uruzgan,
door te laten zien dat het accent in de loop van de tijd is verschoven van een op-
bouw- naar een vechtmissie. De kracht van Web 2.0 is dat op een laagdrempelige
manier ervaringen met elkaar kunnen worden gedeeld, ongeacht plaats en locatie,
ervaringen die aan kracht winnen wanneer ze ook nog worden ondersteund door
beelden. Tegelijkertijd zien we dat de schaal waarop en de snelheid waarmee deze
ervaringen kunnen worden gedeeld, samenhangen met het socialenetwerkkarak-
ter van Web 2.0-toepassingen als Hyves, YouTube en internetfora als waarbenjij.
nu. De tweede vorm van cocreatie vindt plaats tussen de militairen, hun familie en
vrienden en het ministerie van Defensie rondom de condoleanceregisters. Defen-
sie biedt een digitaal platform waarop en waarbinnen militairen, familie, vrienden
en andere belangstellenden hun ervaringen, maar ook hun pijn en verdriet kun-
nen delen; tegelijkertijd biedt de creatie van de registers het ministerie van Defen-
sie de ruimte om eventueel op de inhoud van deze gedeelde ervaringen te sturen.
Bovenal biedt dit register de mogelijkheid om mogelijke emoties te kanaliseren,
56
Tegelijkertijd laat deze casus ook nog iets anders zien. Succesvolle agendavormings-
processen zijn niet alleen afhankelijk van de hulpbronnen die burgers kunnen in-
zetten om hun aandacht te vragen voor hun zaak (Web 2.0 is zo’n hulpbron). We
zien in deze casus ook dat andere factoren, die bijvoorbeeld bekend zijn uit allerlei
studies over agendavorming, nog steeds een rol spelen. In dit geval zien we dat
duidelijk terug in de vorm van de klassieke media, die als intermediaire organisatie
geluiden uit de nieuwe Web 2.0-media oppikken en vertalen, waardoor deze aan
kracht winnen. Als we kijken naar de bronnen op grond waarvan Kamervragen zijn
gesteld, dan bleken dit primair de traditionele media te zijn en niet Web 2.0-me-
dia. Ook zagen we dat ‘focussing events’, zoals het sneuvelen of gewond raken van
militairen, nog steeds belangrijk zijn om politieke aandacht te kunnen genereren.
57
3.1 Inleiding
Het denken over de vorming van beleid heeft in de afgelopen jaren een verandering
doorgemaakt (voor een overzicht: Bekkers, 2007). Aanvankelijk werd de ontwik-
keling van beleid gezien als het door de politiek vaststellen van bepaalde doelstel-
lingen (op grond van bepaalde politieke en normatieve overwegingen en prioritei-
ten). Beleid werd gezien als het ontwikkelen van een samenhangend geheel van
instrumenten die zouden kunnen worden ingezet om deze doelstellingen te reali-
seren. Het ging dan vooral om het specificeren van bepaalde doel-middelrelaties.
59
In de loop van de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw zien we echter dat
dit model van beleidsvoering op steeds meer kritiek stuit. Onderkend wordt dat
beleidsvormingsprocessen vorm en inhoud krijgen in de complexe interactie tus-
sen allerlei belanghebbende partijen; partijen die een specifiek belang hebben in de
wijze waarop problemen en aanpakken worden geformuleerd, en op grond van dit
belang ook specifieke machtsbronnen (bijvoorbeeld kennis, informatie, bevoegdhe-
den en geld) mobiliseren om hun positie en belangen te beschermen. Tegelijker-
tijd wordt ook onderkend dat partijen wederzijds afhankelijk van elkaar zijn in de
aanpak van bepaalde maatschappelijke vraagstukken. Vandaar dat vaak gesproken
wordt van beleidsvorming in beleidsnetwerken, waarin uiteenlopende partijen ge-
zamenlijk trachten door middel van overleg, onderhandeling en ruil – maar ook
dwang – te komen tot een gemeenschappelijke beleidspraktijk.
Beleidsvorming wordt dan ook niet langer meer gezien als een rationeel ontwerp-
proces waarbij het primaat op de inhoud van het beleid bij de politiek ligt. Beleids-
vorming wordt gezien als een proces van coproductie. In dit coproductieproces
wordt onderkend dat er sprake is van een grote mate van pluriformiteit van ac-
toren, belangen en daarbij passende referentiekaders. Deze pluriformiteit wordt
als uitgangspunt genomen in beleidsvormingsprocessen. Vandaar dat deze op
coproductie geënte beleidsvormingsprocessen getypeerd worden als open proces-
sen, waarin ruimte is voor uiteenlopende probleemdefinities en aanpakken. Dit
in tegenstelling tot het eerder beschreven proces van beleidsvoering, waarin veel
eerder sprake is van een monopolisering van de probleemdefinities en aanpakken.
Hierdoor ontstaat namelijk een meer gesloten beleidsvormingsproces. We zien dit
verschil ook terug in de rol die doelstellingen spelen in de twee benaderingen. In
de rationele benadering van beleid zijn doelstellingen het startpunt van het beleids-
ontwikkelingsproces (die dus gegeven zijn), terwijl in de op coproductie gerichte
benadering van beleid doelstellingen de uitkomst zijn van een proces van overleg
en onderhandeling.
Interactieve beleidsvoering
Een nadere uitwerking van de open benadering van beleidsvormingsprocessen zien
we terug in het concept ‘interactieve beleidsvoering’. Interactieve beleidsvoering
wordt door Edelenbos (2000: 39) gedefinieerd als ‘het vroegtijdig betrekken
van burgers en andere belanghebbenden, waarbij in openheid en op basis van
60
Digitale discussieplatforms
Interactieve beleidsvoering wordt vaak ook gekoppeld aan het opzetten van
zogenoemde digitale discussieplatforms. In een virtuele omgeving wordt dan een
platform gecreëerd waarin kennis, ervaringen en opvattingen rondom een bepaalde
problematiek, alsmede over bepaalde aanpakken worden gedeeld. In de afgelopen
vijftien jaar zijn in het openbaar bestuur ervaringen opgedaan met het functioneren
van deze digitale discussieplatforms. De ervaringen zijn erg wisselend. In tabel 3.1
zetten we kritische factoren hieromtrent op een rijtje (Bekkers, 2004); kritische
factoren die overigens niet alleen betrekking hebben op de digitale discussie, maar
in veel gevallen ook gelden voor interactieve beleidsvoeringsprocessen waarbij geen
gebruik is gemaakt van het internet.
61
Een ander punt van aandacht is het democratisch perspectief dat beleidsmakers
hanteren. Staat een digitaal discussieplatform primair ten dienste van een vorm van
directe democratie, waarbij het accent vooral ligt op het aantal mensen dat partici-
peert en zijn mening laat horen? De legitimiteit van het platform wordt dan groten-
deels bepaald door het aantal participanten en de spreiding van deze participanten
over verschillende soorten van doelgroepen. Dit kleurt vervolgens de beoordeling
van het succes van een dergelijk platform. Of staat het platform primair ten dienste
van het genereren van nieuwe ideeën en draagt het daarmee bij aan een proces van
62
Verwachtingen die worden gekoesterd ten aanzien van de mate waarin burgers be-
reid en in staat zijn om daadwerkelijk te participeren, dienen realistisch te zijn. Zo
heeft Schudson (1998) gewezen op het feit dat burgers zich gedragen als ‘monitorial
citizens’. Hun actieve betrokkenheid bij politiek, beleid en bestuur is relatief laag.
Ze worden gekenmerkt door een latente betrokkenheid, die kan omslaan in een
grote mate van actieve betrokkenheid indien vitale belangen in het geding zijn. Om
te kunnen bepalen of dit werkelijk het geval is, volgen ze (‘monitoring’) de politieke
discussie echter wel. Wanneer ze zich echter actief organiseren om hun stem te
laten horen, dan bedienen ze zich doorgaans wel van intermediaire organisaties die
hun een platform bieden. Dit zijn vaak gevestigde pressie- of belangengroeperin-
gen of de media (Edwards, 2003).
Onderzoek van Berman (1997) laat zien dat burgers in veel gevallen een cynische
houding hebben ten aanzien van dit soort initiatieven, waarin wantrouwen de bo-
ventoon voert. Dit heeft onder meer te maken met de verwachtingen die burgers
koesteren. Hebben zij daadwerkelijk de verwachting dat overheden er zijn om hun
belangen, om de problemen waarmee zij geconfronteerd worden, op te pakken en
de gewenste resultaten te leveren, in termen van bijvoorbeeld de verbetering van de
leefbaarheid van een wijk? Verder blijkt dat burgers een afweging maken tussen de
proceskosten (tijd, energie) die hiermee gemoeid zijn, en de verwachtingen omtrent
de benutting van de resultaten van hun participatie.
De zegeningen die Web 2.0 in dit verband zou kunnen brengen, komen groten-
deels overeen met de verwachtingen die men van het internet medio jaren negentig
had. Deze liggen vooral op het terrein van het kunnen realiseren van een laagdrem-
pelige vorm van communicatie en interactie. Het gaat daarbij met name om het
toegankelijk maken van relevante informatie, het delen van kennis, alsmede het
ondersteunen van de discussie en beeldvorming door gebruik te maken van visua-
lisatie en simulatietechnieken, waardoor participanten feedback kunnen krijgen op
hun ontwerpbeslissingen (Bekkers, 2004).
Het initiatief ‘de Opeinde community’ speelt zich af in Opeinde (‘De Pein’), een
dorp dat deel uitmaakt van de gemeente Smallingerland, gelegen in het oosten van
63
Wijbouweneenwijk staat niet op zichzelf, maar kan worden gezien als een nieuwe
loot aan de boom, waarin burgers en andere geïnteresseerden en belanghebbenden
gevraagd wordt om mee te denken over de inrichting van hun wijk of buurt. Van-
daar dat we in dit onderzoek gebruik willen maken van een iets oudere casus, die
eveneens veel belangstelling heeft weten te genereren. Die casus betreft het buurt-
spel dat in Caberg-Malpertuis, een wijk in Maastricht, heeft plaatsgevonden.
Deze twee platforms maken deel uit van een ‘hoofdwebsite’, in dit geval van de wijk
of de gemeente. Het gaat om de websites smallingerland.nl en caberg-malpertuis.
nl. Deze websites zullen worden geraadpleegd om inzicht te krijgen in de nadere be-
leidsontwikkeling naar aanleiding van het digitale platform (wijbouweneenwijk.nl
en het buurtspel). Eveneens zal op deze websites worden gekeken naar initiatieven
en ontwikkelingen naar aanleiding van de beleidsontwikkeling. Zo zullen raads-
besluiten worden geraadpleegd en nieuwsbrieven en verslagen van bijeenkomsten
64
In deze paragraaf zal worden gekeken naar de feitelijke inrichting van de beleids-
ontwikkelingscasus in Smallingerland, waarbij een wijk wordt ontwikkeld aan de
hand van de ideeën en plannen die worden ‘achtergelaten’ en besproken op een
digitaal platform. Eerst zal worden gekeken naar de doelgroep van dit initiatief,
vervolgens zal worden stilgestaan bij het initiatief zelf. Hierbij zal concreet worden
toegelicht hoe deze is opgebouwd, binnen en (eventueel ook) buiten het digitale
platform. In de beschrijving zal zo veel mogelijk de indeling worden gehanteerd zo-
als in de methodologie beschreven, namelijk: algemene opzet, deelnemers, thema’s
en beleidsgebieden, groepen of teams, aantal ideeën en bijdragen, de tegenpresta-
ties en beloning, en andere relevante invloeden. De paragraaf zal worden afgesloten
met de (voorlopige) resultaten.
65
De secundaire doelgroepen, die tevens van belang zijn voor het goede verloop van
het project, zijn:
1. partijen afkomstig uit de omgeving van de overheid;
2. partijen afkomstig uit de politieke omgeving;
3. mediapartijen.
Nu we een beeld hebben van de doelgroepen die men graag wil bereiken en betrek-
ken, kunnen we overgaan tot het initiatief zelf. Waar zullen of dienen deze burgers
en betrokkenen in (te) participeren?
66
Maar hoe zit het met de burger, de bewoner van Opeinde? Het plan van aanpak van
The Crowds (juni 2008) ging ervan uit dat in de geplande periode van september tot
en met december enkele tienduizenden mensen de community zouden bezoeken.
Eind oktober 2008 waren dit er vijfduizend. Dit waren er minder dan verwacht,
maar het was nog steeds een respectabel aantal. Het grote aantal bezoekers valt on-
der andere te verklaren door de media-aandacht bij de aanvang van het project. Van
deze groep bezoekers hebben er zich tot december 2008 honderd geregistreerd. Bij
een dergelijke community gaat het uiteraard niet alleen om het aantal leden, maar
(vooral) ook om de participatie, bijdragen en de kwaliteit van de bijdragen. In de
volgende paragraaf zal nader inhoudelijk worden ingegaan op het initiatief zelf.
Website
Hierna wordt uiteengezet hoe het digitale platform van de community is
georganiseerd. Wijbouweneenwijk.nl is een website waarop ideeën ‘gedropt’
kunnen worden over de inrichting van de nieuwe wijk, en deze eventueel ook
nader uitgewerkt kunnen worden tot een plan. Dit gebeurt aan de hand van
de ideeënbus en van plangroepen. In de ideeënbus kan kort en krachtig een
ideetje worden ‘gedropt’. In de plangroepen kunnen verschillende participanten
gezamenlijk bepaalde ideeën bundelen en/of nader uitwerken tot een plan. Deze
paragraaf zal ingaan op drie belangrijke onderdelen van het platform, namelijk: de
achtergrondinformatie, de ideeënbus en de plangroepen.
67
Op deze manier zouden ook toevallige bezoekers of geïnteresseerden een idee kun-
nen krijgen en achterlaten aan de hand van de (algemene) informatie op de website.
Deze ideeën kunnen vervolgens, laagdrempelig, in de ideeënbus worden gedropt.
De ideeënbus. Iedere bezoeker van de site kan, zonder zich te registreren, een idee
achterlaten in de ideeënbus of hierop reageren. De ideeënbus is georganiseerd in
drie thema’s:
1. De innovatieve wijk: binnen dit thema kan men ideeën geven over de inrichting,
het leven en het werken in een wijk.
2. De innovatieve toekomst: binnen dit thema kan men ideeën geven over de archi-
tectuur, constructie en materialen, de plaats in het landschap, de techniek, de
duurzaamheid en het milieu binnen de wijk.
3. Het mogelijk maken: binnen dit thema kan men ideeën geven over de slimme
procedures en slim financieren en beheren.
Binnen de vorenstaande thema’s kan per subthema een idee worden achtergelaten.
Dit ziet er dan als volgt uit (zie figuur 3.2): (voorbeeld: thema De innovatieve wijk,
Leven in de wijk)
68
Een voorbeeld van een idee binnen ‘De innovatieve wijk’ is de ‘Zorgboerderij voor
ouderen’ (zie figuur 3.3).
69
70
Bijdragen en resultaten
Per hoofdthema zullen we de participatie nader beschrijven in termen van ‘ideeën’
en de reacties daarop in de ideeënbus. De plangroepen zijn, gezien de zeer beperkte
omvang, niet meegenomen in de resultaten en tellingen.
In figuur 3.5 en 3.6 is te zien hoeveel ideeën en reacties3 per thema zijn
achtergelaten in de ideeënbus, in de periode van begin oktober (de start) tot heden
(5 december 2008).
30
25
20
15
10
0
-10 8
-10 8
8
10 8
5-1 08
10 8
9 - 008
11 008
-10 8
15 008
-10 8
-10 8
-10 8
-10 8
-10 8
-10 8
23 00
25 00
27 00
29 200
31 00
00
0
13 00
17 00
19 00
21 00
20
0
20
-2
-2
-2
-2
-2
-2
-2
-2
-2
-2
-2
-2
-2
-
0-
0-
10
-10
-10
1-1
3-
7-
De innovatieve wijk
Huis van de toekomst
Mogelijk maken
71
25
20
15
10
0
-11 08
2- 8
20 8
08
11 8
5-1 008
-11 8
-11 8
7- 0 0 8
-11 8
3- 0 0 8
-11 8
-11 8
-11 8
-11 8
-11 8
-11 8
5-1 00
1-1 -200
3- 0 8
9 - 00
29 200
21 200
25 200
27 200
23 200
19 200
15 200
17 200
13 00
11 -20
20
-2
-2
-2
1 -2
1 -2
-2
-
-
-
-
-
-
12
-
-
11
11
2-
1-1
De innovatieve wijk
Huis van de toekomst
Mogelijk maken
Zoals te zien is in de figuur heeft het thema De innovatieve wijk, waarin aandacht is
voor leven, werken en inrichten van de wijk, over het algemeen verreweg de meeste
ideeën en reacties in de bus. Voor zowel de maand oktober als november is te zien
dat de bijdragen tegen het eind van de maand teruglopen. Om een beter beeld te
krijgen van het aantal bijdragen is in figuur 3.7 het totale aantal bijdragen (alle
ideeën en reacties binnen de thema’s bij elkaar opgeteld, per maand) te zien. Hierin
komt naar voren dat in de tweede maand aanzienlijk minder ideeën en reacties zijn
achtergelaten in de ideeënbus dan in de startmaand, oktober.
72
250
200
150
100
50
0
oktober november
Totaal aantal bijdragen en
reacties per maand
Thema 1 - De innovatieve wijk
Thema 2 - Huis van de toekomst
Thema 3 - Mogelijk maken
Figuur 3.7 Totaal aantal bijdragen ideeënbus, oktober en november 2008
Terugkomend op het onderzoek: hoe vertalen we deze inzichten in termen van Web
2.0, digitale gemeenschappen en cocreatie, de kernbegrippen in dit onderzoek?
Hieruit blijkt tevens een belangrijk verschil met de traditionele digitale discussie-
platforms, die zich in het merendeel van de gevallen vooral richten op de inwo-
ners van de eigen gemeente. Wijbouweneenwijk kiest nadrukkelijk voor een ander
73
Daarnaast zien we dat er sprake is van cocreatie. De condities hiervoor zijn ge-
schapen. Belanghebbenden en belangstellenden worden actief uitgenodigd om te
participeren, maar het is de vraag of sprake is van een proces van gemeenschap-
pelijke beeldvorming waarin de deelnemers een gezamenlijke beleidspraktijk ont-
wikkelen. In de opzet van wijbouweneenwijk.nl is daarin voorzien, door te werken
met zogenoemde plangroepen; alleen deze laatste komen echter nauwelijks van de
grond. De ideeënbussen werken beter, maar binnen deze fora is nauwelijks sprake
van echte interactie, zo lijkt het. De interactie die daar plaatsvindt, is de facto gericht
op het poneren van een idee dat zich nauwelijks ontwikkelt tot een breed gedragen
idee waarin de deelnemers zelf hun eigen steentje bijdragen.
3.5 Impact
Het platform wijbouweneenwijk.nl heeft in het begin een goede start gemaakt,
waarbij het digitale platform veel bezoekers trok. Dit lijkt in verband te staan met
de strategie die het bureau The Crowds heeft ontwikkeld, namelijk: het initiatief
74
We kunnen dus stellen dat slechts een beperkt deel van de bezoekers van de site
structureel wil nadenken over de te bouwen wijk, en velen ‘slechts’ of ‘hooguit’
een idee droppen. Het concept van Web 2.0 is uitgebreid toegepast op het idee van
een open proces van cocreatie. Echter, in de praktijk blijft het de vraag in hoeverre
deze toepassingen ook leiden tot het gewenste resultaat, namelijk ‘een gecreëerde
wijk’.
Wat wel opvallend is binnen deze casus, is dat er duidelijk rekening werd gehouden
met de beperkingen van de aanwending van Web 2.0. Immers, niet iedereen be-
schikt over het internet of weet hoe dit te gebruiken. De gemeente Smallingerland
organiseerde zodoende regelmatig avonden waarin men met elkaar ‘in levenden
lijve’ van gedachten kon wisselen, het project werd uitgelegd en vragen werden be-
antwoord. Ook de inspraak op deze avonden werd meegenomen en de mogelijk-
heid bestond om onder begeleiding of hulp het digitale platform te bezoeken en
75
Het hoofddoel van de ontwikkeling van een wijkvisie via een buurtspel was om bin-
nen Caberg en Malpertuis een stabiele en gevarieerde woonwijk samen te stellen
met passende voorzieningen (caberg-malpertuis.nl), dit teneinde de sociale samen-
hang te versterken binnen deze wijk en de twee delen daarin. Bewoners konden aan
de hand van het buurtspel antwoord – of hun visie – geven op de vraag om welke
voorzieningen het moest gaan, en waar de prioriteiten dienden te liggen wat betreft
de woningen en de inrichting van de openbare ruimten. Het spel diende tevens om
de bewoners inzicht te geven in de budgettaire dilemma’s van de besluitvorming
(caberg-malpertuis.nl). Hoe was dit spel vormgegeven?
Het spel was opgebouwd uit vijf beleidsgebieden waarin de deelnemers mochten
meedenken, namelijk: Winkelcentrum, Maatschappelijke voorzieningen, Sociale
maatregelen, Openbare ruimten en Wonen. De site bood tevens de mogelijkheid
om kort kennis te maken – voordat men aan het spel begon – met de geschiedenis
van de wijk, de bewoners en de huidige ‘invulling’ van de wijk.
In tabel 3.2 staat weergegeven welke vragen per beleidsgebied werden gesteld, en
welk soort antwoorden daarbij mogelijk waren.
Bij elke beantwoording van een vraag gaf de barometer naast de vraag een indica-
tie van het budget en in hoeverre dit zou worden overschreden door de gemaakte
keuzen en de gegeven antwoorden. Op deze manier werden deelnemers geacht pri-
oriteiten te stellen en hun keuzen eventueel bij te stellen. Dit kon bijvoorbeeld door
met de ‘terug’-knop een reeds gegeven antwoord te veranderen. Alleen ‘keuzen’
die uiteindelijk als uitkomst minimaal ‘budgetneutraal’ waren, werden meegeno-
men in de uiteindelijke beleidsontwikkeling, gezien de financiële haalbaarheid die
76
Tevens bood het spel de mogelijkheid om aan de hand van zogenoemde ‘memo’s’
opmerkingen te plaatsen bij de vraag – bijvoorbeeld als men een antwoord wilde
geven dat niet in de mogelijke keuzen genoemd stond.
Nu we een beeld hebben van de vormgeving van het spel, kunnen we overgaan op
de resultaten.
Resultaten
Het spel heeft van maart 2004 tot augustus 2004 bestaan. Volgens de statistieken,
zoals deze op de site van ‘Baas in Caberg-Malpertuis’ staan, hebben 273 burgers
deelgenomen, van wie 24% uit de wijk zelf kwam, 18% uit een andere wijk, en 58%
anoniem was.
Op de website van het spel was – onder de statistieken – te volgen wat de voorlo-
pige uitkomsten waren van het spel. Zo bleek onder het beleidsgebied Winkelcen-
trum de meerderheid – in geval van sloop – woningen te prefereren op die plek.
Kantoren ‘scoorden’ slechts 7% voorkeur. Binnen de Sociale maatregelen hadden
de deelnemers voor elke prioriteit vrijwel evenveel voorkeur, en binnen de ‘bui-
tenruimten’ genoten de ‘pleinen en straten’ (73%) aanzienlijk meer prioriteit dan
77
In dit onderzoek kijken we echter niet zozeer naar de feitelijke uitkomsten van dit
spel, maar meer naar het verloop van het proces en de inrichting van de partici-
patie aan de hand van het buurtspel. Opvallend is dat dit spel werkte aan de hand
van meerkeuzevragen. Hiermee zijn de te kiezen opties van tevoren al bepaald
door de ‘opdrachtgever’. Een ander punt dat opvallend is, is dat de te geven ant-
woorden gebonden waren aan een budget. In principe lijkt dit overeen te komen
met een van de doelen van het spel, namelijk de buurtbewoner het dilemma te
laten inzien van besluitvorming door budgetten. Echter, het opvallende is dat ant-
woorden die niet overeenkomen met het van tevoren vastgestelde budget (in het
spel), niet werden meegenomen in het eindresultaat. Deze vorm van participatie
vanuit de burger is dus zowel door de meerkeuzevorm van de antwoorden als door
het budgettaire aspect ingeperkt. Dit is een andere vorm van participatie door
Web 2.0 ten opzichte van Smallingerland, waarbij de burger alle vrijheid heeft
om mee te denken.
3.7 Conclusies
We hebben in dit hoofdstuk aandacht besteed aan twee casussen waarin burgers op
een verschillende wijze hebben geparticipeerd in de beleidsontwikkeling rondom
de inrichting van twee wijken. Het verbindend vermogen van het internet werd
daarbij op twee verschillende manieren ingezet om burgers aan te spreken op hun
rol als betrokken staatsburger (‘citoyen’). De vorm waarin geparticipeerd werd, ver-
schilde echter – en daarmee ook het beroep dat werd gedaan op internet en het
World Wide Web om de intelligentie die bij burgers voorhanden is, te mobiliseren
en te gebruiken.
78
Het interessante van beide casussen is echter dat getracht wordt burgers die geen
toegang hebben tot moderne internet- en webtechnologie, toch de mogelijkheid te
bieden om daadwerkelijk te kunnen participeren via wijkbijeenkomsten en andere
fysieke fora. Alleen de ruimte waarbinnen cocreatie kan plaatsvinden, verschilt.
In het geval van Caberg-Malpertuis ging het om een cocreatieproces waarin zowel
burgers als overheid waren betrokken, waarbij burgers konden meebeslissen, maar
wel binnen de (nauw gedefinieerde) spelregels zoals deze door de gemeente waren
ontwikkeld. Het keuzeproces was voorgestructureerd en voor een eigen inbreng
van ideeën, ervaringen en kennis was nauwelijks ruimte. In het geval van Smallin-
gerland zien we een cocreatievorm waarin met name burgers het voortouw hebben
en die wordt gefaciliteerd door de gemeente.
Wat in beide casussen opvalt, is dat veel aandacht en energie besteed wordt aan de
ontwikkeling van het digitale discussieplatform zelf (de website). Daarnaast is in
Smallingerland nadrukkelijk aandacht besteed aan het genereren van ‘traffic’ ten
gunste van de site. Daarin zijn ze ook geslaagd, kijkend naar het aantal bezoekers
dat zich vooral in de eerste weken na de lancering manifesteerde.
79
Op grond hiervan kunnen we dan ook de voorzichtige conclusie trekken dat de aard
van Web 2.0 interessante mogelijkheden biedt om de kwaliteit van de interactie in
beleidsontwikkelingsprocessen te ondersteunen, juist door het open karakter ervan
en de mogelijkheden om actief kennis, informatie, opvattingen en ervaringen te
delen. Maar uiteindelijk is het niet de technologie die bepalend is voor de uitkomst
van deze processen. Deze hangt vooral samen met twee factoren: (a) of de digitale
discussie voldoende is ingebed in een procesarchitectuur waarin verwachtingen
omtrent elkaars rollen en spelregels voor de onderlinge omgang zijn geëxpliciteerd,
en (b) de houding van burgers – als belanghebbende en als belangstellende – om
daadwerkelijk te kunnen en te willen participeren.
80
4.1 Inleiding
‘The big challenge for public service reform is not just to make services more like Fed Ex,
more efficient and reliable. There is now another big challenge: to make public services
as participative, communal and collective as the best of what is emerging from the new
collaborative culture. That is why in future every public service must carry with it an
invitation to participate.’ (Leadbeater & Cottam, 2007)
Digitale dienstverlening is tot nu toe nog vooral op een klassieke – Web 1.0 – manier
ingevuld, waarbij de overheid alle informatie aanlevert en de spin in het web is in
het contact met burgers. Voor een groot deel is dat onvermijdelijk, aangezien de
overheid een wettelijke taak en verantwoordelijkheid heeft voor de dienstverlening.
De informatievoorziening over de dienstverlening kan echter ook door andere par-
tijen worden verzorgd. Belastingadviseurs en vakbonden spelen bijvoorbeeld een be-
langrijke rol in de informatievoorziening over de werkwijze van de Belastingdienst.
Burgers moeten hun aanvraag nog wel indienen bij de Belastingdienst, maar zijn
voor hun informatievoorziening niet afhankelijk van de Belastingtelefoon. Op deze
81
Welke initiatieven binnen het brede terrein van werk en inkomen zijn interessant
om te bestuderen? Een casus in de sector werk en inkomen is geïdentificeerd op
basis van het centrale criterium dat deze betrekking heeft op het verkrijgen van
werk of het omgaan met beperkingen omtrent werk door burgers. Zo veel moge-
lijk is daarbij tevens gezocht naar een initiatief dat (mede) is opgericht door een
overheidsorgaan en/of wordt ondersteund door een overheidsorgaan. Uit een voor-
selectie van zestien initiatieven (zie bijlage 4) is het Forum Werk.nl (forum.werk.
nl) geselecteerd op basis van de mogelijkheden die het initiatief biedt voor cocreatie
door burgers en de impact die het initiatief bij een eerste verkenning leek te hebben.
Het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) heeft het Forum Werk.nl opgezet om
burgers in staat te stellen met elkaar te kunnen praten over zaken die te maken heb-
ben met werk en inkomen. Dit initiatief is interessant omdat er sprake is van ‘user
generated content’, in de zin dat burgers elkaar vragen kunnen stellen, meningen
kunnen geven en opmerkingen kunnen plaatsen. Daarnaast is dit initiatief interes-
sant omdat er redelijk actief gebruik van wordt gemaakt en het dus als een voor-
beeld kan dienen voor andere initiatieven die door de overheid worden opgezet.
Dit hoofdstuk presenteert de resultaten van een exploratief onderzoek naar nieuwe
vormen van cocreatie in de publieke dienstverlening. De nadruk in het onderzoek
van forum.werk.nl lag op een analyse van de bijdragen van burgers en moderato-
ren. Een groot aantal berichten is geanalyseerd, om daarmee zicht te krijgen op de
82
Het doel van dit hoofdstuk is het inzicht in de praktijk van cocreatie in de publieke
dienstverlening op internet te vergroten. Wat voor mogelijkheden creëert het UWV
en waarom? Wie neemt er nu eigenlijk deel aan het forum en waar hebben ze het
met elkaar over? En wat levert forum.werk.nl nu uiteindelijk op? Een systematische
kwantitatieve evaluatie van motieven en resultaten valt buiten de scope van dit on-
derzoek. Wél zullen wij hier via kwalitatief onderzoek de interessante dynamieken
van cocreatie via Web 2.0 in de publieke dienstverlening inzichtelijk maken.
83
84
Werk.nl is een site die is opgericht door het CWI (zie figuur 4.1). Het beheerde
de site ook tot die taak werd overgenomen door het UWV. Werk.nl biedt allerlei
informatie voor werkzoekenden over uitkeringen en mogelijkheden om werk te
vinden. Het overkoepelende doel van werk.nl is het transparant maken van de ar-
beidsmarkt. Een transparante arbeidsmarkt draagt immers bij aan het verminde-
ren van de werkloosheid. Dit houdt ook in dat vragen bij mensen moeten worden
weggenomen.
85
Sinds 2002 is forum.werk.nl operationeel op werk.nl. Dit forum vormt een belang-
rijke aanvulling op het informatieve deel van de website: burgers worden in staat
gesteld met elkaar te communiceren over alles wat met werk en de dienstverlening
van het UWV te maken heeft. Forum.werk.nl is om diverse redenen opgericht (in-
terview CWI, 5 december 2008). Centraal staat daarin de gedachte dat de publieke
dienstverlening kan worden verbeterd met een forum. De dienstverlening wordt
verbeterd doordat burgers eenvoudiger toegang krijgen tot ervaringsexpertise. Bur-
gers kunnen elkaar helpen door elkaars vragen te beantwoorden. Het achterliggen-
de doel is daarbij niet dat burgers een deel van de dienstverlening kunnen afvangen
die normaal door het CWI wordt verzorgd; de veronderstelling is dat mensen graag
op zoek gaan naar ervaringsdeskundigen.
Daarnaast beoogt het CWI met het forum de dienstverlening te verbeteren door
meer klantsignalen binnen te krijgen. Met de kritiek die mensen geven, kan de
dienstverlening worden verbeterd. Ook gemopper, vragen, suggesties en klachten
zijn klantsignalen die de organisatie meeneemt in de verbetercyclus. ‘Het forum
biedt de werk.nl-beheerders de kans om direct met de bezoekers in contact te ko-
men. Eventuele opmerkingen, kritiek of tips naar aanleiding van de content van
werk.nl kan worden bijgehouden en indien nodig worden gebruikt’ (intern docu-
ment Forum Werk.nl, 2003). In het bijzonder gaat het om het verbeteren van de
‘informatiemodules’. Werk.nl heeft een databank waarin op welhaast iedere vraag
een antwoord is opgenomen. De vragen en antwoorden kunnen door het directe
contact met de klant worden verbeterd.
Behalve dat burgers elkaar kunnen helpen, geeft ook de beheerder soms inhoude-
lijke adviezen en antwoorden op vragen van mensen die een bericht op het forum
plaatsen. In die zin is het forum een uitbreiding van de dienstverlening. Er wordt
als het ware een ander kanaal gebruikt voor de dienstverlening om een grotere
86
Door het directe contact met de klant en de mogelijkheden die klanten worden ge-
boden om relatief vrij met elkaar te discussiëren, hoopt de Teamcoördinator CMO
van werk.nl dat de binding met de klant wordt versterkt (intern document Forum
Werk.nl, 2003). De mogelijkheid bestaat dat het Forum Werk.nl de beeldvorming
van werk.nl en het CWI in positieve zin beïnvloedt (bijvoorbeeld omdat burgers de
openheid van het CWI waarderen of het antwoord op een vraag). Het gaat het CWI
echter niet alleen om beeldvorming. Het CWI wil op democratische wijze de bur-
ger tegemoet treden. Een forum ‘hoorde’ daarom bij de site werk.nl. Op het forum
kunnen mensen immers op redelijk ongecensureerde wijze hun mening uiten, ook
over werk.nl of het CWI. Ook wil het CWI een (gereguleerde) uitlaatklep bieden
voor ervaringen en emoties van mensen met betrekking tot het werkloos zijn en de
dienstverlenende instanties omtrent werkloosheid en re-integratie.
Samenvattend kan worden gesteld dat de overheid zowel een legitimiteitsmotief als
een kwaliteitsmotief heeft om het forum te beheren. Vanuit de legitimiteit wil het
CWI zo transparant mogelijk zijn, ook in de hoop dat burgers daardoor een posi-
tiever beeld krijgen van het CWI. De verbindingen tussen CWI en burgers worden
mogelijk versterkt. Het kwaliteitsargument bestaat eruit dat met de opmerkingen
en kritiek van burgers op het forum uiteindelijk de dienstverlening via werk.nl en
het CWI zelf beter kan worden. Ook krijgen burgers aanvullende informatie van
anderen (ervaringsexpertise).
Uit de antwoorden van respondenten blijkt dat ambtenaren participeren onder een
pseudoniem, waardoor ze niet (direct) als ambtenaar kunnen worden geïdentificeerd. Mogen
ambtenaren dit doen?
Hoewel het beter zou zijn als het forum zou beschikken over een zoekfunctie en
sommige discussies beter zouden worden geordend, concluderen we dat het tech-
nische en inhoudelijke gebruikersgemak groot is. Een volgend aspect van hoog-
staande mogelijkheden voor participatie is de kwaliteit van de moderatie. De mo-
deratoren reageren relatief snel op vragen. Ook is er sprake van een hoge mate van
respect voor de gebruikers, zelfs wanneer die worden terechtgewezen. Het volgende
bericht is hiervan een voorbeeld.
‘Zeg Spearhead, houden we het wel een beetje leuk? Kritiek leveren op andere gebruikers
is prima, maar ze uitschelden gaat te ver. Ik heb daarom jouw eerdere bericht aangepast.
Met vriendelijke groet, De Beheerder.’
88
Inhoudelijke reacties kunnen ook de vorm aannemen van correcties van onjuisthe-
den over het CWI. Op 3 oktober 2008 plaatst de beheerder een bericht naar aanlei-
ding van een discussie onder het onderwerp uitzendbureaus. In de discussie was
het beeld ontstaan dat het CWI vacatures van allerlei uitzendbureaus naar klanten
toestuurt. De moderator vindt het dan tijd om in te grijpen.
‘Het CWI plukt geen vacatures van websites van uitzendbureaus waar het CWI geen zaken
mee doet.’
Als reactie op de ongevraagde vacatures geeft hij aan dat je nooit ongevraagd vacatu-
res krijgt, maar dat je e-mailservice daarvoor moet zijn ingeschakeld. Hoe Rianne
deze kan uitschakelen, legt de beheerder aan de hand van vier stappen uit.
Om de paar maanden plaatst de beheerder een stelling of vraag op het forum. Een
voorbeeld is het volgende: een heftige discussie op het forum over leeftijdsdiscrimi-
natie en onduidelijkheid over wet- en regelgeving vormde de aanleiding om enkele
vacatureteksten op het forum te plaatsen en te kijken of dit als leeftijdsdiscrimina-
tie wordt gezien.
‘Stel, je vindt een vacature op werk.nl waarin de volgende zin staat: “Ook schoolverlaters
worden uitgenodigd om te solliciteren.” Is dit leeftijdsdiscriminatie?’
Soms reageert de moderator ook op kritiek van deelnemers aan het forum. Een
voorbeeld is het volgende. Een deelneemster geeft met een link naar werk.nl aan
dat ze een bepaalde vacature eigenlijk geen vacature vindt. De beheerder reageert
hierop door te zeggen dat het inderdaad geen vacature betreft, maar een re-integra-
tietraject. Door uit te leggen waarom re-integratietrajecten worden toegelaten op
werk.nl (ze vergroten de kans op een baan) probeert de beheerder te reageren op de
opmerking van de deelneemster.
Naast een inhoudelijke functie heeft de moderator ook een procesmatige functie.
In deze rol zorgt de moderator ervoor dat de discussie tussen de deelnemers goed
verloopt. De beheerder nodigt burgers uit en stimuleert hen om te participeren,
89
De beheerder heeft een belangrijke rol in het bewaken van de discussie door men-
sen te waarschuwen, (delen van) niet-constructieve bijdragen te verwijderen en be-
paalde leden te ‘bannen’. De beheerder controleert zelf alle nieuwe berichten om te
verifiëren of er aan de gebruiksvoorwaarden wordt voldaan, en daarnaast kunnen
leden van het forum ook zelf de beheerder attenderen op gedrag van andere leden
dat zij als onwenselijk zien. Wanneer deelnemers ongeoorloofd gedrag vertonen,
worden ze door de moderator gecorrigeerd. Zo geeft de beheerder aan dat hij onder-
delen uit een bericht van een deelnemer heeft verwijderd. Het betreft de naam en
het e-mailadres van iemand voor wie de deelnemer heeft gewerkt en aan wie hij een
hekel heeft. Als verklaring geeft de beheerder:
‘Het forum werk.nl is niet bedoeld om andere mensen wegens persoonlijke redenen aan
de schandpaal te nagelen.’
Ook verbindt de moderator actief de discussie. Een gebruiker stelt dringende vra-
gen over bepaalde informatie op het forum. De beheerder verwijst met een link
naar een gelijksoortige vraag van een andere gebruiker waarop de beheerder al ant-
woord had gegeven.
‘Beste Huurling, Nou ben je zoveel tijd in dit forum aan het stoppen en dan zie je dit
nog over het hoofd: http://forum.werk.nl/viewtopic.php?t=5169 Met vriendelijke groet, De
Beheerder’.
90
Het aantal mensen dat de site bezichtigt, is niet bekend. Het aantal bezichtigin-
gen staat alleen per individuele discussie vermeld. Aangezien er enkele honderden
discussies zijn (om precies te zijn 944 op 2 januari 2009), zal er een schatting
worden gemaakt van het gemiddelde aantal bezichtigingen per discussie. Er is
een steekproef genomen door bij ieder hoofddiscussieonderwerp (zoals deze op
de startpagina te zien zijn) zowel het tiende als vijftigste discussieonderwerp te
meten met betrekking tot het aantal bezichtigingen. Het gemiddelde aantal be-
zichtigingen bedroeg 3842. Het extrapoleren van dit getal naar alle getoonde dis-
cussies levert een totaal aantal bezichtigingen op van ruim 3,5 miljoen sinds 2006
en daarmee ongeveer 22.000 hits per week. Niet alle discussies staan echter nog
op het forum en één iemand kan vele discussies bekijken (het aantal bezichtigin-
gen van de discussies komt dus niet overeen met het aantal bezichtigingen van de
site). Toch geeft het aantal bezichtigingen aan dat er veel mensen – naar schatting
duizenden – naar het forum kijken.
Het aantal deelnemers dat veel bijdragen plaatst, is naar ons oordeel groot ge-
noeg om het forum levendig te houden. Er worden gemiddeld zeven berichten
per dag op het forum geplaatst (interview CWI, 5 december 2008). Interessant is
dat het CWI opmerkt dat de aanwezigheid van een vaste groep actieve gebruikers
belangrijk is voor het succes van een forum (intern document Forum Werk.nl,
2003). Deze groep actieve gebruikers zijn de ‘bewoners’ van het forum en hun
regelmatige ‘postings’ zijn een stimulans voor anderen om ook berichten te plaat-
sen, en voor bezoekers van het forum om te (blijven) komen.
91
Hieruit blijkt dat er een aanzienlijke groep mensen is die forum.werk.nl inderdaad
gebruikt om informatie uit te wisselen die relevant is voor de publieke dienstverle-
ning: bijna duizend geregistreerde leden en een groot aantal bezoekers. Overigens
gaat het bij de actieve deelnemers natuurlijk maar om een fractie van het totale aan-
tal werkzoekenden (165.000 in december 2008). Wel is deze groep interessant, om-
dat het aantal groot genoeg is om antwoord te kunnen geven, of dergelijke vormen
van cocreatie potentieel waarde kunnen hebben. Om deze waarde verder te onderzoe-
ken dienen we wel te kijken naar de inhoud van de discussies. Hebben de discussies
voldoende kwaliteit om te kunnen spreken van een inhoudelijke aanvulling op de
publieke dienstverlening?
Veelal stellen gebruikers vragen over hun persoonlijke situatie. Het volgende illus-
treert duidelijk dat mensen actief meedenken over vragen van deelnemers.
Vraag: ‘Weet iemand wat ik kan zeggen tegen een werkgever om hem te overtuigen dat hij
iemand moet nemen die 32 uur wil werken. Suggesties met humor zijn ook welkom.’
Antwoord: ‘ok, humor dan. Neem een baan voor 40 uur en meldt je 1 dag in de week ziek.
Kan ook serieus als het moet. Neem een baan voor 40 uur en laat je baas eerst zien dat je
het in 32 uur af kunt en ga dan verder praten.’
92
De deelnemers gebruiken het forum ook om over zaken te discussiëren. Een voor-
beeld van een poll die werd geplaatst op het forum:
‘Het komt regelmatig voor dat werkgevers sollicitanten niet behandelen zoals het hoort:
volgens de regels van de wet, volgens de sollicitatiecode van de NVP, of gewoon volgens
algemeen fatsoen. (...) Als sollicitant sta je vaak machteloos. Probeer maar eens aan te
tonen dat je benadeeld bent, terwijl zij alle informatie hebben. Daarom vind ik dat er een
klaaglijn of schandpaal of webregister of iets dergelijks moet komen waar werkgevers
die zich niet gedragen kunnen worden gemeld. Een soort tijdelijke publieke voor-paal-
zetting, zodat ze een volgende keer hun leven zullen beteren, en zodat andere sollicitanten
gewaarschuwd zijn.’
Op deze poll is door 5 mensen gestemd, terwijl er 32 geschreven reacties zijn bin-
nengekomen en de poll 14.666 keer is bekeken.
Via het forum worden ook vacatures aangeboden (hoewel het daar niet voor is be-
doeld). Een voorbeeld:
‘(...) Via deze weg wilde ik vragen of hier ook Credit Professionals zijn die op zoek zijn naar
een nieuwe baan op het gebied van Credit Management. (...) Geinteresseerd? Neem dan
een kijkje op http://www.sector-nine.nl en wellicht vind jij daar je nieuwe baan. (...).’
Veel deelnemers gebruiken het forum om ervaringen van zich af te schrijven. Het
gaat hierbij om ervaringen die niet resulteren in vragen aan anderen. Een voorbeeld
uit een discussie over goed werkgeverschap:
‘fatsoenlijke werkgevers zijn ver te zoeken tegenwoordig, ik las eerst een advertentie in een
huis aan huis blad gevraagd magazijnmedewerker voor een kijkshopfiliaal in tb. ik reageerde
direct per mail en stuurde ook een solicitatiebrief erachteraan. binnen 2 dagen antwoord
helaas meneer deze functie is reeds al tijden bezet bedankt voor uw belangstelling en
succes met uw verdere sollicitaties. 3mnd naderhand moest ik zelf bij de kijkshop iets
kopen hier in tb het duurde vrij lang en het vrouwtje daar vertelde me ja een nieuwe
medewerker in het magazijn sinds deze week. ik vertelde haar dat ik ook gesolliciteerd
had op die functie en ze vroeg mij wanneer ik zei ± 3 mnd geleden, zei vraagt me en ben
je op gesprek geweest ik zeg nee binnen drie dagen kreeg ik te horen functie al vervuld.
93
Het delen van ervaringen is ook vaak gericht op emotionele ondersteuning. Een
voorbeeld van een reactie op een ‘posting’ van iemand die niet is aangenomen van-
wege haar accent:
‘Sommigen mensen heben altijd wel wat te zeiken, geef hem the finger, en schudt het stof
van je lijf en ga door naar de volgende sollicitatie!’
Het delen van ervaringen is niet altijd gericht op wat er fout gaat: soms willen deel-
nemers juist ook hun successen delen. Dit gebeurt met name in de rubriek ‘Hier
vond ik een baan!’ Een voorbeeld:
‘Ik ben binnen een internationaal bedrijf, eigen ondernemer geworden. Dit bedrijf geeft
mij zo ontzettend veel vrijheid en mogelijkheden. Ik wordt financieel onafhankelijk en
blijf na mijn pensioen ook financieel goed zitten, aangezien dit bij veel mensen helaas
niet meer het geval zal zijn. (...) Dit was en is nog steeds de kans van mijn leven.’
Op de website kan ook ‘lekker’ worden geklaagd. Een voorbeeld uit de rubriek ‘Stel-
lingen van bezoekers’:
‘Vandaag bij het CWI geweest. (...) En weet je die lui weten niets, (...) Laten we het er maar
op houden dat ze werken voor het belastinggeld en preventief van de keien zijn. Een troost
is er, binnen 1 a 3 jaar is het hele bestand aan consulenten volledig vernieuwd.’
Uit ons onderzoek bleek dat de participanten geen ellenlange verhalen schrijven,
maar er zich in het algemeen ook niet van afmaken met slechts één zin: de gemid-
delde lengte van de bijdragen bedraagt 65 woorden. Daarbij worden de antwoorden
ook redelijk snel gegeven. Wanneer we ons toespitsen op de reacties die binnen drie
dagen zijn gegeven, ontstaat het volgende beeld: van de 101 reacties zijn er 75 binnen
drie dagen binnengekomen. De gemiddelde reactietijd van deze 75 reacties bedraagt
11,5 uur. Bijna alle bijdragen zijn ondanks de incorrecte spelling of grammatica goed
te begrijpen. In 12,6% van de reacties is sprake van positieve bejegening, in 9,3%
van negatieve bejegening en in 78% van de gevallen is de bejegening neutraal.
Het aantal gevallen van negatieve bejegening blijft waarschijnlijk beperkt doordat
94
‘Ziektewet uitkering moet binnen 8 weken op je rekening staan. Het wordt volgens mij per
week betaald en daar zit gelijk je vakantiegeld bij in. Na 4 weken kan je al een voorschot
aanvragen. Maar het gaat niet snel bij de ziektewet. Regelmatig blijven bellen hoe het staat.’
Concluderend kan met betrekking tot de kwaliteit van de participatie worden ge-
zegd dat deze redelijk hoog ligt. De bijdragen hebben een middelmatige lengte,
maar men heeft 75% kans om binnen drie dagen een reactie op een bericht te
krijgen. De berichten zijn bijna altijd begrijpelijk en over het algemeen geeft men
reacties die inhoudelijk tot sterk inhoudelijk zijn, waardoor mensen die een vraag
stellen, op zijn minst dichter in de buurt komen van een antwoord op hun vraag.
Ook de manier waarop burgers elkaar over het algemeen bejegenen, is als correct,
of positief, te typeren.
De redelijke hoge kwaliteit van de participatie is een conclusie over het proces van
participatie. Uiteindelijk gaat het de deelnemers vooral om de vraag wat dit uitein-
delijk oplevert. Wij hebben daarom geprobeerd zicht te krijgen op de impact van de
deelname aan forum.werk.nl.
Bij de impact, in termen van beoogd effect, wordt gekeken naar het beoogde effect
van de interactie van overheid en burgers. Daarbij spitsen we ons toe op het hoofd-
doel: het verbeteren van de dienstverlening (interview CWI, 5 december 2008). Op
het punt van de ervaringsexpertise komen we later terug: we kijken eerst naar de bij-
dragen aan de ‘reguliere’ dienstverlening. Daarbij is er een aantal aanwijzingen dat
het forum positief bijdraagt aan de gewone dienstverlening. Er blijkt daadwerkelijk
een ander kanaal te zijn gecreëerd: moderatoren kunnen antwoorden bieden op vra-
gen van burgers in het forum. Ook draagt het forum bij aan het verder uitbreiden
95
Naast het verbeteren van de bestaande dienstverlening is er ook sprake van een
uitbreiding van de bestaande dienstverlening/een nieuw soort van dienstverlening.
Ten eerste beschikken burgers over (ervarings)kennis die de overheid niet altijd
heeft. Hier gaat het niet zozeer over de uitleg van de inhoud van regelgeving, maar
bijvoorbeeld wel over de wijze waarop iemand in praktische zin met problemen
om kan gaan. Ten tweede vervult het forum een functie die de overheid niet zou
kunnen vervullen. Op het forum ontmoeten lotgenoten elkaar. Doordat mensen
hun verhaal op kunnen schrijven en ervaringen met elkaar kunnen delen, ontstaat
de mogelijkheid dat ze steun van elkaar ervaren. Een parallel zou kunnen worden
getrokken met een patiëntenvereniging. De overheid kan deze rol niet in een een-
op-eencontact met de burger op zich nemen, maar ze faciliteert dit nu wel via het
forum.
Wanneer we de aandacht verschuiven van het beoogde effect van de interactie voor
de overheid naar het beoogde effect van de interactie voor de burgers, dan spitsen
wij ons toe op een tweetal doelen. Ten eerste willen we weten of de interactie heeft
geleid tot het antwoorden op de vragen van burgers. Krijgen burgers de informatie
die zij willen, en is er dus een dienst geleverd? Ten tweede zijn we geïnteresseerd of
er indicatoren zijn dat het forum burgers helpt om met lotgenoten te communice-
ren omtrent werkloosheid.
Het is zeer lastig na te gaan in hoeverre burgers antwoorden krijgen op hun vragen.
Desalniettemin blijkt uit verschillende reacties dat het forum wel degelijk leidt tot
antwoorden op vragen. Een voorbeeld is de volgende uitwisseling:
Vraag: ‘Hallo, Ik hoop dat iemand mij antwoord kan geven op onderstaande vraag:
Wanneer een organisatie de regel heeft dat zij de eerste 52 weken bij ziekte 70% van het
loon betaald, is het dan ook zo dat een werknemer wanneer deze een week griep heeft
gehad, die week ook maar 70% van zijn loon ontvangt?’
96
Deze vraag wordt dus goed en snel beantwoord. Dit blijkt geen incident. We hebben
geconcludeerd dat bijna de helft van de bijdragen zeer inhoudelijk van aard is. We
kunnen dus concluderen dat het forum zeker bijdraagt aan het beantwoorden van
individuele vragen.
Met betrekking tot de vraag of het forum burgers kan helpen om met lotgenoten
te communiceren omtrent werkloosheid, valt op dat er regelmatig persoonlijke ver-
halen worden gepresenteerd. Het betreft vooral verhalen over hoe het (alweer) niet
is gelukt om een baan te krijgen. Andere burgers reageren vaak ondersteunend op
dergelijke ‘postings’. Ze vertellen over hun eigen negatieve ervaringen of geven aan
dat de persoon gewoon door moet gaan en het uiteindelijk wel zal lukken. Deze als
ondersteunend bedoelde reacties monden echter vaak uit in een negatieve spiraal
van reacties ten aanzien van de werkgever, die het forumlid niet heeft aangenomen,
of meer in zijn algemeenheid ten aanzien van de kansen om werk te vinden en de
(afwezige) hulp van dienstverlenende instanties.
Tot slot stellen we de vraag: leidt forum.werk.nl tot het vinden van werk? Nu is
het forum niet direct bedoeld om werk te vinden (dit is eerder het doel van werk.
nl). Toen wij aan de Teamcoördinator CMO en de Senior Medewerker Internet en
Content van het CWI vroegen of het forum ertoe leidde dat mensen werk kregen,
onderscheidden zij dit niet als een primair doel. Daarbij merkten ze meteen op dat
een dergelijk doel erg moeilijk te meten is en zij ook niet wisten of het forum wel
eens tot het vinden van werk had geleid. Ze konden in ieder geval geen voorbeeld
bedenken van een situatie waarvan zij wisten dat dit wel het geval was.
Concluderend kunnen we zeggen dat het forum via een directe weg en via een indi-
recte weg lijkt bij te dragen aan het verbeteren van de dienstverlening:
• Directe weg. Burgers beantwoorden vragen van andere burgers die betrekking
hebben op werk en inkomen. Ook beantwoorden moderatoren vragen van bur-
gers. Op deze wijze ontstaat er een nieuw kanaal waar burgers met hun vragen
terechtkunnen.
• Indirecte weg. De bijdragen van burgers worden gebruikt om de informatiemodu-
les te verbeteren en daardoor de kwaliteit van de dienstverlening te verbeteren.
De kwaliteit van de dienstverlening wordt ook verbeterd doordat kritiek, bijvoor-
beeld over het functioneren van de site werk.nl, wordt gebruikt om veranderin-
gen door te voeren (interview CWI, 5 december 2008).
Daarnaast heeft het forum een belangrijke sociale functie voor de deelnemers. Het
forum lijkt de functie van uitlaatklep en morele ondersteuning te hebben voor bur-
gers. Ze kunnen hun frustraties ten aanzien van hun eigen situatie (het feit dat ze
97
Een ander mogelijk probleem is dat het CWI kan worden aangesproken op uitla-
tingen van anderen op het forum. Komt het CWI in de problemen door incorrecte
‘postings’ van burgers? Zodra het CWI weet heeft van ‘foute’ teksten, neemt het
echter ook zijn verantwoordelijkheid. Ook voor de inhoud van het Forum Werk.nl
is men verantwoordelijk, maar zolang mensen zich aan de spelregels houden (goed
fatsoen en Algemene Voorwaarden), hoeft er niet te worden ingegrepen. Wanneer
er bijvoorbeeld op het Forum Werk.nl aantijgingen worden gedaan, laat de webre-
dactie deze staan zolang dit binnen het aangegeven kader valt. Het gebruik van dit
kader is, tot nu toe, een adequate manier gebleken om dit risico in te perken. Een
disclaimer maakt de verantwoordelijkheid van het CWI voor de content helder: de
content wordt geleverd door burgers en niet door het CWI.
We concluderen hier dat er juridische risico’s bestaan, maar deze worden afgedekt
door te werken met een gestandaardiseerde kennisbank en duidelijkheid te geven
over welk soort uitlatingen wel of niet wordt toegestaan op het forum. En hoe is dit
met de organisatorische risico’s? Gebrek aan draagvlak en enthousiasme binnen de
98
We hebben gezien dat de kwaliteit van de moderatie cruciaal is. Hoe wordt ervoor
gezorgd dat medewerkers dit goed doen? Dat wordt op informele wijze georgani-
seerd binnen de afdeling CMO. Medewerkers van Redactie CMO doen het Forum
Werk.nl er grotendeels bij – naast hun gewone werkzaamheden. In principe zijn
alle (circa veertien) leden van het redactieteam (onder leiding van de Teamcoördi-
nator CMO) moderatoren van het forum. Op minimaal een drietal momenten van
de dag (ochtend, middag en begin van de avond) worden de posts van bezoekers
bekeken (interview CWI, 5 december 2008). Het is moeilijk om medewerkers ervan
te overtuigen dat ze, als onderdeel van hun werkzaamheden, deel kunnen nemen
aan het forum. Het is een beperking die medewerkers zichzelf opleggen om der-
gelijke handelingen niet als werk te beschouwen. Anderzijds staat een forum dag
en nacht live en past het beheer hiervan daarom niet in een kantoorbaan. Mensen
werken dus wel buiten werktijd aan het forum. Om dit te bewerkstelligen dienen
medewerkers te worden gemotiveerd. Medewerkers moeten enthousiast zijn om
zich effectief met het forum bezig te houden. Het gebruik van wiki’s, RSS-feeds en
fora moet bij de bedrijfscultuur passen. Verder vereist het participeren van mede-
werkers op het Forum Werk.nl een zekere dubbelrol. Enerzijds moet men werk.nl
(en tot op zekere hoogte het CWI) naar buiten toe vertegenwoordigen en waar nodig
verdedigen, anderzijds is het ook belangrijk om prikkelende geluiden te laten horen
om op die manier materiaal voor discussies en stellingen aan te dragen. Daarvoor
is lef, enthousiasme en creativiteit nodig. Daarnaast moeten medewerkers om kun-
nen gaan met kritiek. Gedurende enkele jaren, zo wordt opgemerkt, werd het forum
door een aantal mensen gebruikt om spreekwoordelijk gal te spuwen, onder meer
ten aanzien van de organisatie. Mensen namen bijvoorbeeld links in hun posts op
waarin ze verwezen naar een (eigen) site waarop een ‘zwartboek’ was aangelegd
over het CWI, en in het bijzonder de behandeling van de eigen zaak door het CWI.
CWI-medewerkers hebben dit als minder prettig ervaren.
Uit deze bespreking blijkt allereerst dat er steun is vanuit het topmanagement. Bij
een dergelijke, vernieuwende manier van werken is dat cruciaal. Daarnaast is het
cruciaal om input van medewerkers goed te organiseren. Dit is complex, omdat
het activeren van discussies een apart soort expertise vraagt: medewerkers moe-
ten het ‘leuk’ vinden om dit te doen, en dat kan moeilijk worden afgedwongen.
Het is cruciaal dat de leidinggevende aangeeft dat experimenteren en spelen met
het forum wordt aangemoedigd. Daar lijkt ook een kwetsbaarheid te liggen: de drij-
vende kracht van de leidinggevende. De vraag is of deze functie voldoende is in-
gebed. Daarnaast dienen ook de contacten met andere afdelingen goed te worden
99
Ten aanzien van de technologische risico’s geldt dat het CWI problemen heeft voor-
komen, met name doordat gekozen is voor eenvoudige, ‘proven’ technologie. Het
forum is gebaseerd op relatief eenvoudige (PHP) software. Deze software heeft zijn
nut bewezen (een ‘proven technology’) en Redactie CMO kan relatief eenvoudig
naar eigen inzicht veranderingen laten aanbrengen aan het Forum Werk.nl. Het
overkoepelende softwarepakket voor werk.nl bood deze eenvoud niet. Verder was
het weren van ‘spambots’ – programma’s die reclames op fora plaatsen – enige tijd
een probleem. Er werden per dag tussen de 15 en 25 berichten door spambots op het
forum geplaatst. De reden dat spambots dit in het begin relatief eenvoudig konden
doen, was de eenvoudige wijze van aanmelden bij het forum. Nu is dit probleem
door de veranderde aanmelding opgelost.
Het onderzoek heeft laten zien dat het forum een aanvulling kan zijn op de be-
staande invulling van de dienstverlening. Een redelijk groot aantal mensen maakt
gebruik van de mogelijkheden en de kwaliteit van de inbreng hebben we als hoog
gekwalificeerd. Cruciaal is een goede moderatie: beheerders besteden veel aandacht
aan de moderatie om te waarborgen dat het proces goed verloopt en dat er relevante
inhoud wordt toegevoegd aan de discussies. Juridische risico’s worden afgedekt via
spelregels en disclaimers, technische risico’s door gebruik van ‘proven technology’.
Bij forum.werk.nl geldt een organisatorische kwetsbaarheid: de sturende rol van
een afdelingshoofd lijkt cruciaal.
100
101
Forum.werk.nl voldoet daarmee volledig aan de eerste twee van de drie sociologi-
sche criteria voor Web 2.0. Overigens moeten we hierbij opmerken dat in techno-
logische zin geen sprake is van Web 2.0. Het CWI maakt gebruik van webforums
zoals deze al jaren beschikbaar zijn. De beheerders kiezen juist bewust voor ‘pro-
ven technology’ om technische problemen te voorkomen. Verder biedt de bestaande
technologie al voldoende mogelijkheden om de inbreng van gebruikers te organi-
seren.
Een andere vraag die is blijven liggen is of er sprake van cocreatie? Bij de bespreking
van cocreatie besteden we aandacht aan een tweetal zaken: Tussen wie is er sprake
van interactie en hoe moet deze interactie worden geclassificeerd?
• Is er sprake van interactie? Bij het Forum Werk.nl is er primair sprake van een
interactie tussen burgers onderling. Het wordt vooral gebruikt door burgers die
onder elkaar informatie uitwisselen. De overheid is bij deze interactie betrokken
in de zin dat zij het platvorm biedt, de randvoorwaarden voor de interactie stelt
en zelf content toevoegt in de vorm van stellingen en antwoorden op vragen van
burgers. Er is geen sprake van een interactie tussen een groep burgers en de
overheid, omdat de burgers die op het forum participeren, zich niet ten opzichte
van de overheid presenteren als zijnde een groep. In hoeverre de overheid deelne-
mers aan het forum als groep benadert of ze toch vooral als individuele burgers
ziet, is niet duidelijk.
• Hoe moet deze interactie worden geclassificeerd? Gelet op het soort interactie dat er
op het forum plaatsvindt, kan er worden gesproken van cocreatie/coproductie.
Enerzijds geven burgers elkaar immers informatie die de overheid ook zelf aan
burgers had kunnen geven, anderzijds hebben burgers ervaringskennis die de
overheid niet heeft. Burgers nemen daardoor in zekere zin een deel van de uit-
voering van de dienstverlening van de overheid over. Deze interactie wordt niet
geheel op de linkerzijde van de participatieas (dit is burger-burgercocreatie) ge-
plaatst, omdat niet alleen burgers elkaar een dienst geven, maar ook de overheid
burgers faciliteert in hun interactie en tevens zelf content toevoegt. Naast copro-
ductie kan er ook worden gesproken van raadpleging van burgers door de over-
heid (de linkerzijde van de participatieas). De overheid kijkt immers hoe zij haar
dienstverlening aan de hand van reacties van burgers kan versterken. Bovendien
is er sprake van raadpleging door burgers (rechterzijde participatieas), omdat de
102
Bij forum.werk.nl is dus sprake van coproductie. Het gaat hierbij niet om een vol-
ledig burgerinitiatief, omdat overheden wel degelijk worden geïnformeerd en ook
informatie toevoegen. De informatieverstrekking is nu een combinatie van ant-
woorden van overheden en burgers.
Welke lessen kunnen andere dienstverleners hieruit trekken? Hierna zal een aan-
tal succesfactoren worden onderscheiden. Daarbij moet worden opgemerkt dat het
niet alleen gaat om een kwantitatieve vergroting van de participatie, de participatie
is ook anders. Zoals we al hebben gezien, leveren fora informatie op waar burgers
behoefte aan kunnen hebben, maar die de overheid niet (altijd) heeft. Ook hebben
fora waarop burgers met elkaar discussiëren, een rol in de zin van een uitlaatklep
en wederzijdse ondersteuning, die de overheid niet op zich zou kunnen nemen.
Een belangrijke reden om het Forum Werk.nl op te zetten is dat er kennis bij bur-
gers bestaat die de overheid niet heeft, en dat burgers naar elkaar toe een rol kunnen
vervullen (ondersteuning) die de overheid niet kan vervullen. Wanneer de overheid
een nieuw initiatief wil opzetten om dergelijke (ervarings)kennis te ontsluiten, is
een open raamwerk voor participatie (zoals een forum) een mooie manier. Hoewel
de leden van het forum nog geen deel uitmaakten van elkaars sociale netwerk alvo-
rens lid te worden van een forum, kan er tot op zekere hoogte wel worden gesproken
van een bestaande gemeenschap. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de bijdragen die burgers
op het forum plaatsen. Ze zien elkaar als lotgenoten, niet alleen ten aanzien van
hun (lichamelijke) beperking, maar ook ten aanzien van hun afhankelijkheid van
en behandeling door dienstverleners. Dit ‘wij-gevoel’ en de idee van een ‘imagined
community’ uiten zich in woorden als ‘lotgenoten’. Het bestaan van deze ‘imagined
community’ kan een verklaring zijn voor het ontstaan van een sociaal netwerk op
het forum.
103
In de inleiding van dit hoofdstuk hebben we de vraag opgeworpen wat het uitmaakt
dat burgers via internet de mogelijkheid hebben zich te richten tot brede digitale
gemeenschappen van burgers. In het onderzoek hebben we gezien dat dit een aan-
tal gevolgen heeft:
• Verweving van informatiebronnen. In een traditionele situatie vinden burgers za-
kelijke informatie op één plaats (in folders, via een telefoonlijn, aan een loket, op
een website) en ervaringsinformatie op een andere plaats (op feestjes, in contac-
ten met collega’s, enzovoort). Deze twee domeinen worden nu met elkaar verwe-
ven: zakelijke informatie van overheden en ervaringskennis van andere burgers
worden op dezelfde plaats aangeboden.
• Verweving van functies. In een traditionele situatie is informatieverstrekking ge-
scheiden van emotionele ondersteuning. Emotionele ondersteuning wordt in het
algemeen ook niet beschouwd als een taak voor de overheid. In dit geval vinden
de emotionele ondersteuning en de zakelijke informatieverstrekking via hetzelf-
de kanaal plaats. Een vraag van een burger kan leiden tot een zakelijk antwoord
van de beheerder en tot emotionele ondersteuning van andere burgers.
Dergelijke vormen van verweving ontstaan doordat overheden geen contact maken
met individuele burgers, maar met groepen van burgers. Deze praktijken focussen
onze aandacht daarmee op overheidsdienstverlening als een proces tussen burgers
en overheden én tussen burgers onderling.
Interessant is dat, hoewel er voorafgaand aan het Forum Werk.nl nog geen sociaal
netwerk bestond, er tot op zekere hoogte wel sprake was van een gemeenschap.
104
Het punt dat we hier willen maken, is dat de overheid de creatie van een sociaal net-
werk heeft gefaciliteerd, maar dat een reden dat dit netwerk is ontstaan, mogelijk
te vinden is in de ‘imagined community’ die al bestond onder werklozen. Cocreatie
lijkt daarmee vooral succesvol te zijn omdat kan worden voortgebouwd op potenti-
ele gemeenschappen. Er bestaan door dit gemeenschapsgevoel incentives om deel te
nemen: burgers willen elkaar als groep verder helpen.
We concluderen dat cocreatie leidt tot een democratisering van kennis. Hoewel de
beheerder soms antwoorden geeft op vragen en daardoor informatie beschikbaar
maakt (die voor een deel ook via overheidsbronnen zou kunnen zijn geraadpleegd),
komt de meeste informatie beschikbaar doordat burgers de bij hen aanwezige fei-
tenkennis, ervaringen en meningen met andere burgers delen. De antwoorden van
de beheerder op vragen van burgers aangaande hun eigen situatie zijn gebaseerd
op de kennisbank van het CWI. Burgers krijgen via het forum dus niet een ander
soort informatie. Er is wel sprake van democratisering van kennis tussen burgers
onderling en van burgers naar de overheid toe. Tussen burgers onderling is er de-
mocratisering van kennis omdat de overheid burgers in staat stelt informatie, erva-
ringen en meningen met elkaar te delen op het gebied van werk zoeken. Ook is er
democratisering van kennis naar de overheid toe omdat de overheid via het forum
een beter beeld krijgt van de kennis en ervaring van burgers. Met deze kennis en
ervaring van burgers kan de overheid haar dienstverlening aanpassen.
105
5.1 Inleiding
Aan de hand van beelden van de rellen zijn er tweehonderd verdachten aangewe-
zen van wie de identiteit achterhaald moest worden. Per verdachte is een dossier
aangemaakt en dit is verspreid via het politie-intranet en het Recherche-Informatie
netwerk. Daarnaast zijn de foto’s aan de Supporters Begeleidingsgroepen van ver-
schillende korpsen en de stewards van de clubs voorgelegd. 14% van de verdachten
is op basis van deze handelingen herkend. De publicatie van foto’s van de (circa
170) nog onbekende verdachten op internet en in Opsporing Verzocht is vervolgens
aangekondigd. In de vooraankondiging en op internet werd de verdachten de mo-
gelijkheid gegeven zich te melden, om zo de publicatie op internet en in Opsporing
Verzocht te voorkomen. Alvorens het beeldmateriaal op internet en bij Opsporing
Verzocht te tonen, zijn verschillende foto’s in de krant Spits geplaatst (op grond van
een overeenkomst tussen justitie, Opsporing Verzocht en Spits). 80% van de in Spits
getoonde verdachten heeft zich bij de politie gemeld alvorens hun beelden bij Op-
sporing Verzocht zouden worden getoond. Vervolgens zijn foto’s van 24 verdach-
ten bij Opsporing Verzocht getoond en zijn foto’s gefaseerd op internet geplaatst (op
www.politie-rijnmond.nl). Het betroffen clusters van veertig foto’s, waarbij de ver-
dachten van zware delicten als eersten online kwamen te staan. Op het moment dat
iemand geïdentificeerd werd, zijn de foto’s verwijderd. De politie gaf wel aan dat het
beveiligen van het beeldmateriaal (zodat het niet verder kon worden verspreid) op
internet niet mogelijk was (Elsevier, 2005).
Opsporingswerk is traditioneel een taak voor de politie, maar in het tijdperk van
Peter R. de Vries nemen burgers een steeds groter deel van deze taak op zich. Wie
kent deze hooligan? Burgers vormen niet alleen een belangrijke bron van informa-
tie, maar denken ook mee over scenario’s die misdrijven kunnen verklaren. Het
gaat nog een stap verder wanneer burgers niet alleen meedenken, maar ook zelf
actief bijdragen aan de veiligheid. Bekend zijn de medewerkers van de Albert Heijn
die zelf, met de nodige hardhandigheid, een dief oppakten. Cocreatie in toezicht en
handhaving gaat niet alleen over vragen van effectiviteit en legitimiteit. Normatieve
vragen over toelaatbaarheid van burgerbetrokkenheid bij toezicht en handhaving
spelen ook een belangrijke rol.
107
De aandacht voor het betrekken van burgers bij het toezicht neemt toe. Via nieuwe
initiatieven proberen handhavende overheidsdiensten burgers te betrekken. De
Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst – Economische controledienst (FIOD-
ECD) biedt bijvoorbeeld de mogelijkheid om vermoede belastingontduiking van
bekenden te melden. De politie plaatst beelden van verdachten op YouTube in de
hoop dat mensen de persoon kunnen identificeren. Dergelijke voorbeelden roepen
vragen op zoals: kunnen burgers helpen bij de toezichthoudende en handhavende
taken van de overheid, welke rol speelt ICT hierbij, zijn burgers geïnteresseerd om
te participeren op het gebied van toezicht en handhaving, en waarom wel of niet,
welke initiatieven hebben burgers zelf opgezet die gericht zijn op toezicht, en kan
de overheid hierop aansluiten en/of kan zij ervan leren? De overkoepelende vraag,
die centraal staat in dit hoofdstuk over de beleidsfase ‘toezicht en handhaving’, is
welke mogelijkheden Web 2.0 biedt voor cocreatie in handhaving en toezicht.
De casus die bij toezicht en handhaving centraal staat, is die van de politie. De
burger is essentieel in het oplossen van misdrijven, want hij geeft veel nuttige in-
formatie. ‘Dat [het oplossen van een misdrijf] kan niet alleen!’ (interview politie-
korps Amsterdam-Amstelland, 20 augustus 2009). De geïnterviewde medewerker
van politiekorps Amsterdam-Amstelland geeft aan dat 74% van de misdadigers,
die worden opgepakt, wordt opgepakt als direct gevolg van burgers die contact op-
nemen met de politie. Problematisch is echter dat slechts één op de negen burgers
belt wanneer ze een misdrijf zien. De politie wil dit aantal met behulp van verschil-
lende initiatieven vergroten door met zo veel mogelijk burgers in contact te treden
en dus meer potentiële tipgevers te hebben. Cocreatie kan in dit geval dus een groot
maatschappelijk nut hebben.
Er is om een tweetal redenen voor de politiecasus gekozen. Allereerst raakt het han-
delen van de politie vele aspecten van het dagelijkse leven van burgers en daarom
zijn er in potentie veel mogelijkheden voor burgers om betrokken te zijn bij het han-
delen van de politie. Burgers zullen immers eerder op een onderwerp participeren
dat dicht bij hun dagelijkse belevingswereld ligt, dan op een onderwerp dat abstract
is en geen directe relevantie lijkt te hebben (De Bruijn & Ten Heuvelhof, 2001: 203).
Door de verwevenheid van het politiewerk met de maatschappij zijn er niet alleen
veel mogelijkheden tot interactie en cocreatie tussen politie en burger, maar zou
ook de motivatie van burgers om te participeren hoog kunnen zijn. De politiecasus
dient dan ook te worden gezien als een ‘most likely case’ (Maxwell, 2004).
108
De politiecasus is te bezien als een ‘extreme case’ met betrekking tot het handelen
van de overheid op het gebied van toezicht en handhaving, omdat het handelen van
de politie vele aspecten van het dagelijkse leven van burgers raakt en er daarom in
potentie veel mogelijkheden zijn voor burgers om betrokken te zijn bij het handelen
van de politie. De politiecasus is tevens als extreme case te bezien, omdat de politie
als instantie de meest vergaande bevoegdheden heeft op het gebied van toezicht
en handhaving (in het bijzonder handhaving) binnen de landsgrenzen. Deze twee
redenen dat de politiecasus als extreme case dient te worden gezien, hebben gevol-
gen voor de lessen die uit de casus kunnen worden getrokken. Allereerst kan het
vermoeden worden geuit dat de aandacht van burgers voor andere initiatieven wel-
licht kleiner is (alhoewel de belangstelling voor initiatieven zoals www.geluidsnet.
nl, www.vlieghinder.nl en www.voorkomdiebon.nl, ook groot is). Een andere moge-
lijkheid is dat de wijze waarop burgers kunnen participeren op initiatieven van de
politie, anders is. Zo leent de inspectiedienst van het UWV zich wellicht minder
voor burgerparticipatie (omdat burgers niet de expertise of mogelijkheid hebben
om met de keuringsarts mee te kijken). Ten derde is het mogelijk dat de exclusieve
bevoegdheid van de politie om binnen Nederland handhavend op te treden, grotere
beperkingen oplegt aan de mogelijkheden voor cocreatie dan bij andere beleids-
terreinen. Het delen van informatie tussen bijvoorbeeld de onderwijsinspectie en
burgers is aan minder beperkingen gebonden dan bij de politie.
Met deze kanttekening dienen lessen te worden getrokken uit deze casus. De po-
litiecasus is, net als de andere hoofdcasussen, thematisch van aard. Dit houdt in
dat er verschillende initiatieven zullen worden onderzocht, die onder hetzelfde the-
ma kunnen worden geplaatst. De kracht van deze aanpak is dat er op een bepaald
beleidsterrein in de breedte is geïnventariseerd welke initiatieven er zijn en in de
diepte is geanalyseerd wat de betekenis van deze initiatieven voor de overheid is. Zo
kan een vollediger inzicht worden verschaft in een bepaald beleidsterrein.
In de onderzochte cases kan een onderscheid worden gemaakt tussen twee rollen
van de burger: de burger als rechercheur en de burger als wijkagent:
• Burger als rechercheur. We hebben twee initiatieven geïdentificeerd waarin de
burger optreedt als (mede)rechercheur: politieonderzoeken.nl en overvallersge-
zocht.nl (tegenwoordig: www.depolitiezoekt.nl). In beide gevallen wordt aan bur-
gers gevraagd om informatie aan te leveren die bij kan dragen aan het oplossen
109
Bij handhaving gaat het in ruime zin om elke handeling die erop gericht is de na-
leving van rechtsregels te bevorderen of een overtreding te beëindigen (Michiels,
2006: 8). Voorlichting, toezicht, opsporing, vervolging, sancties, maatregelen en
afspraken hebben alle tot doel om het naleven van rechtsregels te verbeteren. Het
naleven van regels kan worden gedefinieerd als het handelen (nalaten daaronder
begrepen) in overeenstemming met rechtsregels (Michiels, 2006: 9). Deze regels
kunnen ontleend zijn aan het strafrecht, maar ook aan het bestuursrecht en gaan
over diverse zaken als misdrijven, snelheidsovertredingen, voedselveiligheid, on-
derwijskwaliteit, geneeskundig ingrijpen en archiefbeheer, om enkele voorbeelden
te noemen.
110
Handhaving bestaat daarmee uit een combinatie van informatie verzamelen en ver-
werken en interveniëren. Interveniëren is niet hetzelfde als het treffen van sancties.
Bij interveniëren gaat het om het geven van mondelinge en schriftelijke waarschu-
wingen, die wel kunnen worden gezien als het voortraject van sancties. Sancties
hebben betrekking op het strafrechtelijk optreden tegen een partij en het treffen
van sancties is een handhavingsactiviteit. Handhaving verwijst echter naar meer
dan het treffen van sancties. De term ‘handhaving’ wordt in dit onderzoek gebruikt
om te verwijzen naar de bevoegdheid tot het nemen van strafrechtelijke stappen,
zoals de bevoegdheid tot opsporing en het nemen van sancties en maatregelen. 4
4 ‘Opsporing is de handhavingsactiviteit die gaat over het instellen van een onderzoek naar
straf bare feiten ter voorbereiding van strafvorderlijke beslissingen. Het verrichten van
opsporingsactiviteiten kan in Nederland slechts onder gezag van het Openbaar Ministerie door
de politie of een daartoe aangewezen bijzondere opsporingsdienst plaatsvinden. Opsporing
wordt dan ook niet gerekend tot de interveniërende taak van een toezichthouder’ (Kabinet,
2005: 13).
111
Toch krijgt deze omgeving relatief weinig aandacht in theorieën over toezicht en
handhaving. Incidenteel wordt aangegeven dat de omgeving relevante informatie
kan genereren, maar de aandacht hiervoor is verrassend beperkt. De burger wordt
vooral gezien als iemand die een kritisch oordeel kan vellen over het functioneren
van handhavende organisaties en veel minder als een persoon die actief mee bij kan
dragen aan het toezicht (Mertens, 2006: 279-281).
Betrekken van burgers bij handhaving en toezicht kan een manier zijn om verbin-
dingen tussen overheden en burgers te versterken. Handhaving van regels is een
112
Er staan verschillende video’s op YouTube die niet als cocreatie worden gedefinieerd (in de
zin dat er geen sprake is van ‘delen’ of ‘gezamenlijke handhaving of toezicht’), maar die wel
laten zien dat het internet een steeds grotere rol speelt als context voor het werk van de politie:
• Beeldmateriaal gebruiken als bewijs. De politie gebruikt soms beelden die op YouTube
staan als bewijs in een zaak of in de opsporing van personen (Smilda, 2007: 44). Zo
kon in Roermond een aantal daders van een reeks scooterdiefstallen, straatroven en
woninginbraken worden aangehouden. De politie kwam de jeugdbende op het spoor,
doordat de jongeren video’s op YouTube en andere videosites zetten. Op de video’s was
te zien hoe de jongeren op – in Duitsland gestolen – scooters reden. Een van de jongeren
werd herkend en vervolgens aangehouden.
• Exposeren van wangedrag van de politie. Op YouTube staan video’s die wangedrag van de
politie tonen. Een voorbeeld is het gebruik van overmatig geweld door een Amerikaanse
politieagent.
• Belediging van de politie. Ook plaatsen burgers video’s waarop de politie te schande wordt
gezet, bijvoorbeeld een video waarin iemand de politie zijn blote achterwerk laat zien.
• Video’s ter leedvermaak. In de Amerikaanse video ‘Worst Liquor Store Robbery Ever’
(229.453 bezichtigingen in één jaar) is een inbreker te zien en de onhandigheid waarmee
hij te werk gaat. De humoristische muziek die bij de video hoort, wijst erop dat het hier
eerder gaat om ‘naming en shaming’ (en leedvermaak) dan om het daadwerkelijk vinden
van de inbreker.
• Verheerlijking overtredingen. Er zijn verscheidene video’s waarop mensen een misdrijf of
overtreding van een medeburger tonen, maar het doel niet lijkt te zijn om de politie te
helpen bij het identificeren van de dader, maar om het gedrag van de dader te verheerlijken
(en daarmee soms ook de politie te schande te zetten). Er zijn diverse video’s te zien die
door burgers zijn gemaakt, waarin gewelddadigheden tussen voetbalsupporters te zien
zijn (bijvoorbeeld het filmpje onder de titel ‘Rotterdam Hooligans against MUFC Hools!’,
dat ruim 100.000 keer bekeken is).
113
Dat deze initiatieven de burger expliciet in de rol van rechercheur zetten, is fraai te
zien bij politieonderzoeken.nl. De slogan of titel van de site is ‘Help de politie bij
het oplossen van ernstige misdrijven’. Onder deze titel staan in een groot en opval-
lend lettertype de telefoonnummers van de opsporingslijn en van Meld Misdaad
Anoniem vermeld. Op de achtergrond is een zwarte puzzel te zien, waaruit in het
midden één stukje ontbreekt. De rol van burgers als rechercheur wordt aangemoe-
digd. In 2008 won politieonderzoeken.nl de Politie Innovatieprijs. De jury moti-
veerde dit als volgt: ‘De website politieonderzoeken.nl is een nieuwe manier om het
publiek uit te nodigen om als een Sherlock Holmes mee te rechercheren in oude
moordzaken’ (Ter Horst, 2009).
114
Het doel dat de politie met deze sites heeft, is tweeledig. Ten eerste beogen de ini-
tiatieven de effectiviteit van de opsporing te verhogen. De politie wil aan de hand
van de site (oude) misdrijven oplossen – dit doel staat centraal (Smilda, 2007: 38;
interview politiekorps Amsterdam-Amstelland, 20 augustus 2009). Deze misdrij-
ven wil de politie oplossen door enerzijds tips van burgers te ontvangen en ander-
zijds aan de hand van scenarioschetsen van burgers de blik van het rechercheteam
te verruimen. Informatie die burgers kunnen geven over het misdrijf, wordt als
erg belangrijk gezien in het kunnen oplossen ervan. Via de website wordt contact
gelegd met een groep burgers die door middel van wijkonderzoek, televisie, radio
en kranten nog niet bereikt is. De bevolking, zo wordt door de geïnterviewde me-
dewerker van politiekorps Amsterdam-Amstelland benadrukt, is essentieel in het
oplossen van misdrijven, want zij geeft veel nuttige informatie. Problematisch is
echter dat, zoals vermeld, maar erg weinig burgers (slechts een op de negen) con-
tact opneemt bij het zien van een misdrijf. De politie wil dit aantal met behulp van
overvallersgezocht.nl vergroten door met zo veel mogelijk burgers in contact te tre-
den en dus meer potentiële tipgevers te hebben.
Een tweede doel is het vergroten van de legitimiteit van de politie. In teksten die
door de politie zijn geplaatst, wordt soms informatie gegeven die niet alleen tot
doel lijkt te hebben om een zaak toe te lichten, maar ook om te laten zien welke
115
Ook het vergroten van de openbaarheid kan worden gezien als een manier om de
legitimiteit van de politie te versterken. De politie schermt alles af, de geïnterviewde
medewerker van politiekorps Amsterdam-Amstelland spreekt over het beeld van
‘mannen in witte pakken’, wat enigszins opengebroken moet worden. Het idee hier-
achter is dat meer openbaarheid zal leiden tot meer vertrouwen in de politie en
meer legitimiteit.
In algemene zin bestaat de doelgroep enerzijds uit mensen die tips hebben over
een misdrijf – mensen die iets hebben gezien, mogelijk de verdachte kennen,
enzovoort – en anderzijds uit mensen die interessante (expert)kennis hebben of
nuttige scenario’s kunnen aandragen. Met betrekking tot de eerste zaak die op
de site van het initiatief is getoond (het betreft de moord of doodslag van Sjaak
Gerwig op 2 april 1995), merkt de geïnterviewde medewerker van politiekorps
Utrecht op dat de doelgroep in eerste instantie uit familie, vrienden en kennissen
van Sjaak Gerwig bestond. Voor het aandragen van scenario’s en het identificeren
van het moordwapen werd vervolgens de doelgroep uitgebreid naar heel Neder-
land en uiteindelijk zelfs internationaal (gezien de vertaling van het initiatief in
het Engels).
116
117
De reacties die op de site worden getoond, zijn vaak anoniem, in de zin dat degene
die de reactie heeft geschreven, niet met naam, of een andere manier van identi-
ficatie, staat vermeld. Op deze regel kunnen wel enkele uitzonderingen worden
geconstateerd. Zo is er zowel van de vriendin van Sjaak Gerwig (geplaatst op 9
februari 2007 onder haar naam (Claudia)) als van de vriendin van Ahmad Al-Saidy
(geplaatst op 9 november 2007 onder de naam Silvyane) onder hun voornaam een
bericht te lezen. Opvallend is ook dat drie van de acht reacties op de verkrachting
van een zevenjarig meisje worden vergezeld van initialen met een achternaam, en
bij vier andere reacties de initialen of de voornaam vermeld staan. Overigens is het
volgens de geïnterviewde medewerker van het politiekorps Utrecht de bedoeling
dat de berichten geanonimiseerd op internet worden geplaatst (interview, 21 juni
2008). Mensen zouden zelf vaak hun naam bij hun bericht plaatsen en daarom
moet de politie de berichten anonimiseren.
‘Een aantal van onze bezoekers vraagt zich af of de politie niet wat meer kan en/of wil
vertellen over de stand van zaken van het onderzoek. Vanuit het rechercheteam bestaat er
geen bezwaar om alle informatie – mits deze het onderzoek niet schaadt – te vermelden.
Het merendeel van de informatie staat zodoende reeds op deze website. De recente
informatie die bij de politie is binnengekomen kan van belang zijn voor het onderzoek
118
De reactietijd van de verschillende beheerders van de site – iedere zaak heeft een
eigen beheerder: de rechercheur die onderzoek doet naar het misdrijf – is moeilijk
te achterhalen. Er wordt namelijk in geen enkele reactie direct naar een bijdrage van
een burger verwezen. Wel wordt soms naar door de politie onderscheiden clusters
van bijdragen verwezen (bijvoorbeeld veel bijdragen die gericht zijn op de identifi-
catie van het moordwapen). Ook op basis van deze reacties van de politie blijft het
moeilijk om de reactietijd te meten. Het is interessant om op te merken dat in som-
mige berichten van burgers wordt gezegd dat ze het jammer vinden dat de politie
niet vaker reageert. Zo plaatst iemand op 3 juli 2007 in de zaak Sjaak Gerwig het
volgende bericht:
‘Mensen van het onderzoeksteam, is er echt niets meer te melden?? Gelukkig hebben de
meedenkende mensen het wat langer volgehouden om te blijven reageren. Helaas ligt voor
het gevoel van deze groep mensen dus de boel al 5 weken stil! Ergens houdt het voor ons
ook op om mee te blijven denken. Bijna alle mogelijke opties zijn bedacht en genoemd en
we horen dus ook niet of dit heeft bijgedragen. Blijkbaar niet dus! Naar mijn idee is het nu
de beurt aan het onderzoeksteam om iedereen weer eens in te lichten over de stand van
zaken en wellicht proberen te motiveren voor andere ideeën en opties!’
De moderatie gebeurt voor een groot deel onzichtbaar: veel bijdragen worden na-
melijk niet op de website geplaatst. Op de site staan de volgende gronden voor uit-
sluiting van een ingezonden reactie genoemd: mensen worden beschuldigd of in
hun privacy geschaad, de informatie kan niet op de site worden geplaatst omdat dit
het onderzoek van de politie zou kunnen schaden, er wordt in een reactie geschol-
den, en er staan in de reactie zaken die de politie ziet als onzinnigheden omdat ze
niets met de zaak te maken hebben. Onderzoek van Smilda, die wel alle berichten
heeft kunnen analyseren, geeft enig zicht op de berichten die niet worden geplaatst.
Smilda heeft een indeling gemaakt in de negenhonderd reacties die zijn binnen-
gekomen in de zaak Sjaak Gerwig, en hij heeft bovendien een schatting gemaakt
van het aantal berichten per categorie (Smilda, 2007: 41). 80 tot 85% van de reacties
betreft tips en scenario’s. Ongeveer 2% van de reacties is afkomstig van paragnos-
ten. 10 tot 15% van de berichten bestaat uit steunbetuigingen. 1% van de berichten
119
‘Ook is er al een aantal malen getipt op de stroming van het water. Het team heeft destijds
al laten onderzoeken hoe de stroming tussen 29 maart en 2 april 1995 was. Hiervan was
de uitkomst dat het zeer matig stroomden. De stroming bleek mede bepaald te worden
door de scheepvaart op het Amsterdam-Rijnkanaal en het af en toe spuien van het sluisje
aan de zijde van Mac Donald. Vastgesteld hierbij is dat het lichaam niet veel door stroming
verplaatst kan zijn.’
Een aantal berichten bespreekt de voortgang van het onderzoek en soms lijken het
persberichten te zijn. Een voorbeeld is een bericht dat op 1 februari 2007 is ge-
plaatst:
‘(...) Daarentegen is het onderzoeksteam nu bezig met het benaderen van personen die
ook in 1995 al eens zijn gehoord. De mogelijkheid bestaat immers dat mensen in het
verleden, om wat voor reden dan ook, geen verklaring wilden of konden afleggen en nu
– 11 jaar later – geen belemmering meer zien om alsnog hun verhaal te vertellen. Uiteraard
wordt, naast een aantal andere opties, ook de betrokkenheid van de in 1995 aangehouden
verdachten opnieuw tegen het licht gehouden.’
‘Door het onderzoek op deze manier op het Internet te plaatsen is de politie Utrecht onder de
indruk geraakt van de grote bereidwilligheid onder het publiek om met politieonderzoeken
mee te denken en om samen met de politie een misdrijf op te lossen. Door dit succes is het
de bedoeling om meerdere (actuele) onderzoeken op deze website te plaatsen.’
Op grond van vorenstaande analyse kan worden gesteld dat de kwaliteit van de par-
ticipatiemogelijkheden bij politieonderzoeken.nl redelijk hoog is. Er is immers geen
sprake van toegangsbarrières, de begrijpelijkheid van de site en zeker de berichten
van de politie zijn goed. Ook worden burgers met respect bejegend. De belangrijkste
beperking van de kwaliteit is dat burgers soms meer informatie willen dan de politie
kan geven, en dat burgers soms aangeven een snellere reactie van de politie te willen
120
Hoeveel mensen bekijken deze informatie? Tussen december 2006 en juni 2008
hebben 200.000 verschillende mensen de site bezocht. Dit betekent dat er per
week ruim 2000 bezichtigingen van de site zijn geweest. In de eerste vier maan-
den dat de site operationeel was, hebben ruim 60.000 verschillende mensen de
site bezocht (Smilda, 2007: 35). In deze vier maanden is de site ruim 100.000 keer
bezocht, maar sommige gebruikers zijn meerdere keren teruggekomen, waardoor
het aantal individuen dat de site heeft bezocht, kleiner is. Ook het aantal bezoeken
aan overvallersgezocht.nl is aanzienlijk. Twee dagen na de start van de site was het
aantal bezichtigingen ruim 93.000 (www.frankwatching.com/archive/2008/07/11/
site-gespot-overvallersgezochtnl/, geraadpleegd op 19 augustus 2008). Het aantal
bezichtigingen is sinds de oprichting van de site wel afgenomen, maar onderhand
is er een groep van ongeveer vijfhonderd mensen die dagelijks de site bezoekt. In-
teressant is verder dat negenhonderd mensen de nieuwsbrief ontvangen (interview
politiekorps Amsterdam-Amstelland, 20 augustus 2008).
Gelet op de tijdsspanne waarbinnen reacties worden geplaatst, lijkt het erop dat het
merendeel van de activiteit plaatsvindt wanneer politieonderzoeken.nl (en een zaak
die op de site wordt behandeld) in de massamedia komt. Dit zal worden geïllustreerd
aan de hand van de zaak Sjaak Gerwig. De zaak Sjaak Gerwig is op 4 december 2006
121
Wat zijn de motieven van burgers om te participeren? In geen van de reacties uit de
steekproef zeggen burgers expliciet waarom ze deze reactie plaatsen. Wel blijkt uit
verschillende reacties een betrokkenheid bij het misdrijf. Zo maant een persoon die
een reactie instuurt, anderen tot serieusheid in hun reacties omdat het een serieus
onderzoek is. Ook sturen verschillende mensen lange reacties in die investering in
tijd hebben gekost om ze te realiseren. Daarnaast wordt er in bepaalde reacties (bij-
voorbeeld die van familie en bekenden) de nodige emotie geuit, bijvoorbeeld over de
reacties van anderen of over de hoop dat het onderzoek zal slagen.
122
De website boort ook nog een geheel nieuwe groep aan: internationale geïnteres-
seerden. Via de televisie, kranten en folders worden deze participanten niet bereikt.
Nu wel. De volgende bijdrage vormt hiervan een voorbeeld:
‘The injuries could have been made by the same type of “fence poles” that us Australians
use to initially set up a boundary for our estates.’
‘Als ik zo naar de hoofdwond kijk moet ik denken aan iets van een forse tent haring of zoiets
dergelijks, het is in ieder gevat [sic] iets “+ vormig” en dat is vaak de vorm als je iets in de
grond wil plaatsen/verankeren.’
5 Om de reacties van burgers te analyseren is er eerst een steekproef genomen. Bij zes van de
zeven op de site behandelde zaken zijn alle reacties geanalyseerd, maar bij één zaak, de zaak
Sjaak Gerwig, is een selectie gemaakt uit de 367 reacties. De 367 reacties zijn verdeeld over 37
pagina’s; wij hebben alle reacties op de pagina’s 1, 10, 20, 30 en 37 geanalyseerd. In totaal zijn er
op deze wijze 94 reacties geanalyseerd.
123
‘Sjaak lijkt structuur te hebben in zijn leven. Hij komt altijd keurig op afspraken. Structuur
staat in mijn optiek ook voor gokken. Je hebt een wijze van denk structuur nodig om het
gokspel te begrijpen. Structuur hoort ook bij het hebben van een dubbelleven. Heeft deze
jongen geen leven naast het leven van alle dag gehad. Misschien een leven met gokken
en andere vrienden? In hoeverre is daar naar gekeken? Mocht dat zo zijn dan zou ik in dat
andere leven gaan zoeken naar eventuele daders. Ik wens u verder veel wijsheid; een moord
kan niet zo voorbij gaan.’
Sommige burgers geven reacties op reacties van anderen. Er zijn 4 reacties (4%) die
primair reacties op reacties van anderen zijn. Het volgende bericht is een voorbeeld
van suggesties van anderen over het leven van Sjaak Gerwig:
‘ik denk niet dat sjaak geld schulden had en ook niet in de homo wereld iets zocht. sjaak
was gek op zijn meisje en van ze moeder kreeg hij genoeg liefde en steun en mocht ie geld
nodig hebben dan zou zijn moeder hem daar in steunen.’
Ook zijn er enkele reacties die niet zozeer zijn gericht op de inhoud van de sugges-
ties, als wel op het (pijnlijke) karakter ervan voor de nabestaanden. Een voorbeeld:
‘Beste familie, maak je toch niet kwaad omtrent suggesties van mensen die Sjaak totaal
niet hebben gekend.’
‘Prima zo’n site als deze. Hopelijk heeft het dan ook positief effect en wordt alsnog de
dader(s) gevonden!!’
‘Zeer goed initiatief dit van de politie. Alleen beetje jammer dat er niet zoveel gedetailleerde
informatie te lezen is. Ik zou de hele case online zetten, zodat mensen gedetailleerd mee
kunnen speuren. Wellicht zullen er verfrissende ideeen naar boven komen.’
124
Deze analyse laat zien dat de meeste reacties inhoudelijk van aard zijn en direct
gericht op het onderzoeksteam van de politie. Het gaat om antwoorden op vragen of
andere suggesties en tips. Er wordt zeer weinig gereageerd op elkaar, alhoewel er bij
het dossier van Sjaak Gerwig wel de nodige steunbetuigingen aan de nabestaanden
zijn. Er zijn ook veel positieve reacties op dit initiatief, terwijl de politie ook wordt
aangespoord tot meer openheid.
Is de bijdrage voor de lezer te begrijpen in de zin dat er correct Nederlands (of een
andere taal) wordt gebruikt en dat de zinsconstructie zodanig is dat de lezer kan
achterhalen wat de schrijver bedoelt? Er is 1 reactie (1%) met een slechte begrijpelijk-
heid, 23 reacties (24%) kunnen als begrijpelijk worden geclassificeerd en 70 (74%)
reacties hebben een grote begrijpelijkheid. Een voorbeeld van een goed begrijpe-
lijke bijdrage is een bericht dat op 14 december 2007 is geplaatst in verband met de
verkrachting van een zevenjarig meisje:
‘Op die kindercampings wemelt het van de ouders met videocamera’s. Vraag de adressen
van de campinggasten in die periode op bij de campinghouder en schrijf ze aan. Verzoek
de mensen die videobeelden hebben gemaakt deze aan het team over te dragen of zelf
te vergelijken met de compositietekening, de dader kan zomaar ergens in beeld van
6 Dergelijke steunbetuigingen zijn ook bekend van de zoektocht naar Madeleine McCann. Het
International Centre for Missing & Exploited Children heeft een video gepubliceerd over de
vermiste Madeleine McCann. De video toont verschillende foto’s van Madeleine, een website
die mensen kunnen bezoeken om de zoekactie te ondersteunen (www.findmadeleine.com), en
de tekst ‘LOOK leave no stone unturned’ en ‘LOOK for Madeleine’. De beelden worden begeleid
door het muzieknummer ‘Don’t You Forget About Me’. Deze film is in één jaar 340.616 bekeken
en heeft geleid tot 98 reacties. In 20 reacties is sprake van positieve bejegening. Hierbij gaat het
om expliciete steunbetuigingen aan de ouders van Madeleine of gebeden/hoopuitspraken aan
het adres van Madeleine.
125
Andere deelnemers aan het debat worden gerespecteerd als zijnde legitieme deelne-
mers aan het debat. Concreet houdt dit in dat er bijvoorbeeld niet op anderen wordt
gescholden. Er is 1 reactie (1%) die als negatieve bejegening kan worden geclassifi-
ceerd, 24 reacties (26%) zijn neutraal, bij 26 reacties (28%) is er sprake van posi-
tieve bejegening en bij 43 reacties (46%) wordt er niemand direct aangesproken,
waardoor deze reacties binnen de categorie ‘n.v.t.’ worden geplaatst. Een voorbeeld
van negatieve bejegening is een bericht op 24 mei 2007 in de zaak Sjaak Gerwig. De
persoon die het bericht heeft geschreven, is boos op uitspraken die een helderziende
heeft gedaan over de zaak. De inhoud van het bericht is als volgt:
‘beste helderziender, ik vind het heel wa om te zeggen da onze sjaak zijn eigen...., ik ken
het nog nie eens uitspreken, ben je hier nie mee naar de politie gegaan dan gelijk?????????
onze helderziende, dus je claudia heeft ook met de moord te maken,?? flinke beschuldiging
sorry maar ik heb hier geen woorden voor hoor. fam lid sjaak jongen het ga je goed boven
xxxxx.’
In het bericht waarop deze persoon reageert, staat onder meer dat Sjaak homo zou
zijn. De vraag is of een dergelijk bericht niet kwetsend kan zijn voor familie en
vrienden. De geïnterviewde medewerker van politiekorps Utrecht bevestigt dat dit
als kwetsend zou kunnen worden ervaren (interview, 24 oktober 2008), maar zegt
dat het de teamleider van het onderzoek is die bepaalt of een bericht al dan niet
geplaatst wordt.
Met betrekking tot de bijdragen van de gebruikers kan op basis van vorenstaande
analyse worden gezegd dat de kwaliteit hoogwaardig is. De lengte van de bijdra-
gen is bijvoorbeeld redelijk lang, de bijdragen zijn bovendien overwegend rationeel,
begrijpelijk en ter zake. Ook is er regelmatig sprake van positieve bejegening en
nauwelijks van negatieve bejegening.
126
Welke bijdrage dit precies is, wordt op politieonderzoeken.nl niet gezegd en ook de
geïnterviewde medewerker van het politiekorps Utrecht gaf aan, in het kader van
geheimhouding, hier niet over te kunnen uitweiden. Ook hebben de aangedragen
scenario’s daadwerkelijk tot nieuwe ideeën geleid bij de politie en sommige tips wa-
ren zo interessant dat mensen zijn gecontacteerd (interview politiekorps Utrecht, 21
juli 2008). In een zestal gevallen heeft dit in de zaak Sjaak Gerwig geleid tot nieuwe
getuigenissen. Ter vergelijking, het onderzoek is in 2006 uitgebreid in de media
geweest (televisie en kranten) en op basis van deze media-aandacht heeft zich nie-
mand bij de politie gemeld (Smilda, 2007: 42). Ook het verspreiden van 1500 flyers
had tot geen enkele reactie geleid. Via internet is het dus gelukt om aanvullende
groepen burgers, die beschikten over relevante informatie, te bereiken. De bijdrage
van de site is extra relevant, omdat het veelal gaat om ‘cold cases’ waarin het onder-
zoek was vastgelopen.
Ook leidt het initiatief politieonderzoeken.nl tot een verruiming van het denkkader
van de politie. De geïnterviewde medewerker van het politiekorps Utrecht geeft aan
dat er bij de politie door tijdsdruk soms een zekere tunnelvisie ontstaat bij het on-
derzoeken van misdrijven. Burgers die alternatieve scenario’s aandragen, hebben
een frisse blik op de zaak en hebben op de politie het effect dat zij hun denkkader
ter discussie kunnen stellen en nieuwe scenario’s ontwikkelen.
Verder kan het initiatief het vertrouwen in de politie mogelijk vergroten. Daarmee
heeft dit initiatief eventueel ook bijgedragen aan de legitimiteit van de politie. Door-
dat tienduizenden burgers de site politieonderzoeken.nl hebben bezocht en de poli-
tie aangeeft dat de input van burgers zeer wordt gewaardeerd, is het mogelijk dat er
voor burgers een zekere gevoelsmatige toenadering plaatsvindt ten opzichte van de
politie. De politie wil graag (ook offline) verbinding maken met burgers (interviews
politiekorps Utrecht, 21 juni 2008 en 24 oktober 2008), wellicht draagt dit initiatief
bij aan dit doel. Er is door ons echter niet met burgers gesproken, dus met zekerheid
127
‘Ik had mezelf eigenlijk voorgenomen om niet meer kwaad te worden over de gang van
zaken rondom Sjaak, maar het blijft broeien! Waarom word de site niet meer aangevuld
met nieuwe informatie?? Dit word namelijk wel degelijk beloofd in het stukje “onderzoek”,
maar tot op heden is dat NIET gebeurt!’
Een laatste positief effect is dat het initiatief mogelijk emotionele steun oplevert voor
nabestaanden. De nabestaanden (zoals die van Sjaak Gerwig) zouden troost kun-
nen halen uit de berichten op de site. Het is overigens ook goed mogelijk dat de site
en de reacties van mensen een frustrerende werking hebben op de nabestaanden,
omdat allerlei mensen zich met de zaak bemoeien die zij niet kennen.
Naast deze overwegend wenselijke effecten noemt Prins (2009) ook een mogelijk
negatief bijeffect van deze initiatieven. Prins benadrukt dat de foto’s op internet
worden gelinkt, gekopieerd en dat ze voor iedere willekeurige wereldburger na vele
jaren nog te vinden zijn. Volgens haar is er op deze manier sprake van een digitale
schandpaal: gezochte mensen die nog niet zijn veroordeeld, worden op deze manier
te schande gemaakt. Dit gaat volgens haar in tegen het fundamenteel belang in het
strafrecht van worden vergeten. Een uitzending op televisie was (vroeger) alleen be-
schikbaar op het moment van de uitzending. Nu blijven de beelden voor altijd rond-
cirkelen op internet. Dat belang wordt extra aangetast doordat films van particu-
lieren volgens haar mogelijk met te weinig controles op internet worden geplaatst.
Samenvattend lijken de initiatieven een bijdrage te leveren aan het werk van de
politie en de oplossing van misdrijven. Het is lastig om te bepalen hoe groot deze
bijdrage is. Ook draagt politieonderzoeken.nl bij aan het verruimen van het denk-
kader van de politie. Wellicht draagt de website bij aan het vertrouwen in de politie.
Daarbij valt op dat er veel waardering is voor het initiatief, maar kritiek op het feit
dat de politie zo weinig actief is op de site. Ook biedt politieonderzoeken.nl moge-
lijk steun aan nabestaanden. Het risico is hier dat de nabestaanden juist worden
gekwetst door onzinnige scenario’s van buitenstaanders. Ten slotte is gewezen op
eventuele perverse effecten, die ontstaan doordat films van niet-veroordeelden op
internet worden geplaatst, waardoor de website het effect heeft van een digitale
schandpaal.
128
Wanneer we kijken naar de bestuurlijke barrières blijkt dat in zowel Utrecht als Am-
sterdam de steun van de hoofdcommissaris van groot belang was. Als succesfactor
voor overvallersgezocht.nl wordt aangedragen dat de hoofdcommissaris van de poli-
tie te Amsterdam-Amstelland het initiatief heeft gestimuleerd en wilde dat het er snel
129
Overvallersgezocht.nl bood een kans voor het kernteam ‘overvallen’. Dit team werd
gevormd naar aanleiding van een overval waarbij een tweetal doden is gevallen aan
de kant van de politie. Het kernteam overvallen kwam onder andere tot de conclusie
dat er al veel rechercheurs misdrijven probeerden op te lossen en dat het interessant
zou zijn om overvallen op een andere manier tegen te gaan. Hieruit is het initiatief
overvallersgezocht.nl ontstaan.
Deze analyse laat zien dat de experimenteerfase veilig is gesteld door steun van de
korpsleiding. Nu staat de politie echter voor de vraag of dit experiment ook daad-
werkelijk wordt geïntegreerd in de werkprocessen. Smilda (2007) heeft over dit
punt een reeks voorstellen gedaan. De belangrijkste boodschap van Smilda is dat
politieonderzoeken.nl moet worden geïntegreerd in de gewone werkprocessen van
de politie. Burgers inschakelen via internet en burgers van relevante informatie
voorzien moet deel uitmaken van de routine van een politieonderzoek. De komende
jaren zullen laten zien of deze voorstellen daadwerkelijk worden overgenomen en
leiden tot een integratie van politieonderzoeken.nl in het politiewerk.
Burgerfilms op YouTube
Dit hoofdstuk richt zich op de initiatieven die door de politie zelf zijn opgezet. Daarnaast
zijn er ook aanzetten tot toezicht door burgers zelf. Bekend zijn de websites met pedofielen.
Daarnaast wordt ook YouTube gebruikt door burgers. In de Verenigde Staten zijn hiervan
al meer voorbeelden, maar in Nederland hebben we slechts één voorbeeld kunnen vinden.
Het betreft een YouTube-film over een overval op een Hi-telefoonwinkel in Amsterdam, die
door medewerkers van de winkel is gepost.
130
Deze film is in elf maanden door 15.108 mensen bezocht en er zijn zestien reacties op de
website verschenen. Een deel van deze reacties gaat over de etnische achtergrond van de
overvaller. Deze discussie bestaat uit de volgende vier posts:
Deze analyse laat zien dat cocreatie waardevol kan zijn, maar dat er ook een negatieve kant
is. Sociale polarisatie en fragmentatie vinden plaats op het moment dat mensen elkaar en
de politie ongenuanceerd en op basis van raciale onderscheidingen gaan bekritiseren.
Dergelijke vormen van stigmatisering doen zich ook in andere landen voor. De Los Angeles
Police Department heeft de film ‘Robbery Suspects Caught on Surveillance Camera’ op
YouTube geplaatst. De video bevat beeldmateriaal van een beveiligingscamera waarop twee
mannen te zien zijn die, naar het lijkt, het kantoor van de autowasserette binnenlopen.
Een van hen richt een pistool op de persoon die achter het bureau zit, en laat hem geld
overhandigen. De andere haalt geld uit de kassa. De video is 155.031 bekeken in één jaar en
heeft geleid tot tweehonderd reacties op YouTube. In acht reacties is sprake van negatieve
bejegening. Het betreffen onder meer racistische opmerkingen. Deze video en andere vi-
deo’s die bezichtigd zijn waarop mensen met een andere huidskleur te zien zijn, bevatten
vaak racistische opmerkingen. Ook worden er reacties geplaatst over het immigratiebeleid.
131
Burgernet kwam niet gemakkelijk van de grond: in 2000 opperde een hoofdagent
in Rotterdam het concept van Burgernet. In Rotterdam kreeg het idee onvoldoende
voet aan de grond en toen is het naar Utrecht gehaald. Met moeite heeft men ge-
meenten, andere korpsen en de politiek weten te interesseren. De voorziening tot
samenwerking (vts) Politie Nederland verleende niet haar medewerking aan het
onderzoek, maar na verloop van tijd ontstond er een coalitie van de ministeries van
Justitie en Binnenlandse Zaken en een vijftal politiekorpsen die het initiatief onder-
steunden. Van begin 2004 tot begin 2005 is toen een pilot in Nieuwegein opgestart.
Dit werd als een succes geëvalueerd en de pilot werd doorgezet. In 2006 is Burger-
net opgenomen in het regeerakkoord met het doel om Burgernet nationaal te intro-
duceren. Sinds 1 oktober 2008 bestaat Burgernet niet alleen in Nieuwegein, maar
ook in een achttal andere gemeenten. Burgernet wordt door de regering beschouwd
als een groot succes: in het regeerakkoord van Balkenende IV is de intentie opgeno-
men om Burgernet op nationaal niveau in te voeren. Uit de recente evaluatie van de
Stuurgroep Burgernet (2009) volgt dezelfde aanbeveling.
Tabel 5.1 Typen incidenten waarvoor Burgernetacties zijn gestart (Van der Vijver et al.,
2009: 40, 41)
Vermissing 50
Inbraak 34
Diefstal 34
Overval 26
Fysiek en/of verbaal geweld 15
Straatroof 12
Verdachte omstandigheden 7
Vernieling 6
Ontvoering 1
Overig 7
Totaal aantal acties 192
132
‘Op zaterdag 13 december 2008 hebben 329 deelnemers aan Burgernet samen met de
politie uitgekeken naar de daders van een overval op een juwelier aan de Nieuwestad in
Leeuwarden. De daders zijn niet aangehouden.’
De site bevat echter geen interactief onderdeel, in de zin dat er door burgers geen
content aan de site kan worden toegevoegd. Burgers die deelnemen aan Burgernet,
hebben wel een persoonlijke ‘account’. Daarop kunnen ze bijvoorbeeld aangeven
wanneer ze wel en niet thuis zijn. Ook is op deze persoonlijke pagina te zien hoe
vaak de burgers een oproep hebben gekregen en hoe vaak ze op die oproep hebben
gereageerd. Het persoonlijke ‘account’ en een overzicht van de Burgernetacties op
de startpagina zijn nieuwe toevoegingen aan de site (sinds oktober 2008). Voor-
heen werd er op de site alleen uitgelegd wat Burgernet is en hoe men zich kon aan-
melden (hetgeen niet via de website kon, maar telefonisch moest gebeuren). Doel
van deze vernieuwde site is dat burgers het gevoel hebben een persoonlijke relatie
aan te gaan met de politie en dat hun bijdrage serieus wordt genomen (interview
Projectleider Burgernet, 17 september 2008).
Volgens de Projectleider Burgernet zijn burgers essentieel in het oplossen van mis-
drijven en het vergroten van orde en veiligheid. De burger is in ‘The Golden Hour’
als eerste ter plekke, ziet dingen en doet aan hulpverlening. Het betrekken van de
burger bij de orde en veiligheid is dan ook van groot belang, zo is de gedachte achter
Burgernet. Het concrete doel van Burgernet wordt, in een stuk van de gemeente-
raad van Nieuwegein dat betrekking heeft op de evaluatie van Burgernet, als volgt
geformuleerd:
‘Burgernet heeft tot doel het vergroten van het gevoel dat de inwoners van Nieuwegein
invloed kunnen uitoefenen op de veiligheid van hun omgeving. Daarnaast is het vergroten
van de pakkans een subdoelstelling.’ (Nieuwegein, document 2006-031)
133
Bovendien zou er een vierde, meer indirect doel kunnen worden onderscheiden.
Toen de gemeente gedurende 2004 en 2005 Burgernet als een succes is gaan zien,
is zij de mogelijkheid gaan overwegen om deelnemers te betrekken bij andere leef-
baarheids- en veiligheidsvraagstukken. Zodoende is ook een van de achterliggende
ideeën van Burgernet om burgers actief te betrekken bij veiligheid en leef baarheid.
In de beleidstekst uit Nieuwegein (document 2006-031) is bijvoorbeeld te lezen dat
men nadenkt over mogelijkheden om leden van Burgernet onderdeel te laten uit-
maken van een integraal veiligheidsbeleid. De burgers dienen dan als een klank-
bordgroep. Dit is echter enigszins problematisch, omdat er al bepaalde vaste over-
legstructuren bestaan om dergelijke zaken te bespreken. Bovendien, Burgernet is
geen politiesysteem, maar een netwerksysteem, aldus de Project leider Burgernet.
De informatie die wordt verstrekt aan burgers, is beperkt omdat deze via een sms-
bericht naar alle deelnemers wordt toegezonden. In totaal vonden er in de pilot-
periode – 1 november 2008 tot 1 mei 2009 – in de negen gemeenten 192 acties
plaats. Juist het gebruik van de telefoon maakt dit initiatief in technische zin
zeer laagdrempelig. Voor beginnende deelnemers worden er echter informatie-
134
Reacties zijn niet anoniem, aangezien de politie over de naam, het adres en het
telefoonnummer van deelnemers aan Burgernet beschikt. Op de site van het ini-
tiatief wordt aangegeven dat deelnemers van Burgernet in principe anoniem zijn
voor elkaar en voor de buitenwereld, in de zin dat de politie de deelnemers niet
publiekelijk maakt.
Het gaat hier dus om een initiatief met grote mogelijkheden om te participeren.
Burgers worden aangesproken als ogen en oren van de politie, ontvangen informa-
tie en kunnen hier eenvoudig op reageren. Het gebruik van de telefoon maakt het
initiatief laagdrempelig. Wel geldt dat de informatie die door de politie aan burgers
verstrekt wordt, noodzakelijkerwijs summier is (de tekst van een sms-bericht).
Zorgt deze laagdrempeligheid ook voor grote aantallen participanten?
De grote bereidheid om deel te nemen aan Burgernet beperkt zich niet tot Nieuwe-
gein. Op basis van een landelijke evaluatie komt de Stuurgroep Burgernet (2009)
tot de conclusie dat de animo om deel te nemen groot is. Gemiddeld heeft 4,6%
van de inwoners van de aangesloten gemeenten zich als deelnemer van Burgernet
aangemeld en het aantal afmelders is minder dan 2%.
De redenen om deel te nemen aan Burgernet zijn in kaart gebracht door Van der
Vijver et al. (2009: 58, 59). Zij presenteren het volgende overzicht:
135
Het beeld dat uit tabel 5.2 naar voren komt, is dat burgers vooral worden gedreven
door een gevoel van burgerplicht. Daarnaast willen burgers graag een actieve bij-
drage leveren aan de veiligheid van de buurt. De deelnemers zijn expliciet aan het
woord in de uitzending van NOVA (24 augustus 2007). Uit die gesprekken komt
naast de voornoemde redenen nog een andere reden naar voren, die niet in het
onderzoek van Van der Vijver et al. (2009) is gemeten: spanning en sensatie. Het
ervaren van een zekere spanning en opwinding om onderdeel te kunnen uitma-
ken van de opsporing is ook een motivatie voor burgers. Een deelnemer zegt in de
uitzending dat het krijgen van een telefoontje van de politie in het begin wel span-
nend was, maar dat het nu routine is geworden om uit het raam te kijken of hij de
gezochte persoon kan zien.
Geconcludeerd kan worden dat het gebruik eenvoudig is en dat mede hierdoor het
aantal participanten veel groter is dan werd verwacht. In Nieuwegein hebben zich
1645 mensen aangemeld en deze mensen voelen zich zo betrokken, dat 325 mensen
de afsluitende bijeenkomst van de pilot wilden bijwonen. Bij de negen gemeenten
hebben zich bijna 25.000 mensen aangemeld bij Burgernet. 80% ontvangt wel op-
roepen, maar heeft nog nooit gereageerd. De deelnemers vormen geen doorsnede
van de bevolking, maar bestaan vooral uit iets oudere autochtonen. Dezen nemen
deel om de politie te helpen, maar ook uit zucht naar spanning en sensatie.
136
‘Omstreeks 0.44 uur kregen surveillerende agenten een melding dat een 28-jarige inwoner
van Leeuwarden op de Eewal het slachtoffer was geworden van een straatroof. Bij de roof
was een bedrag van enkele tientallen euro’s buit gemaakt. Het slachtoffer kon een goede
beschrijving van de dader geven. Tevens gaf hij de vluchtrichting door. Hierop werd door
de Meldkamer Fryslân besloten om een burgernetactie te starten. Aan 477 deelnemers
van burgernet werd gevraagd om samen met de politie uit te kijken naar de dader. (...)
belde één van de deelnemers van burgernet dat hij de mogelijke dader had gezien in
een horecagelegenheid in de stad. De man verliet de horecagelegenheid en werd te voet
gevolgd door de agenten. Uiteindelijk werd de verdachte in de Heerestraat aangehouden.
De 40-jarige werd overgebracht naar het politiebureau en voor nader onderzoek ingesloten.’
‘Naar aanleiding van een melding over jongens die verf op een auto hadden gespoten in
Maarssen, startte de centralist van de politiemeldkamer woensdag 11 februari omstreeks
14.00 uur een Burgernetactie. Daarbij gaf hij de signalementen van de jongens door. Twee
deelnemers van Burgernet belden kort daarna naar het telefoonnummer 0800-0011 en
gaven informatie over de looprichting van de drie jongens. Die konden vervolgens door
agenten in een winkel worden aangehouden voor het bekladden van de auto.’
Natuurlijk levert een Burgernetactie niet altijd succes op. Ook een voorbeeld:
‘Naar aanleiding van een melding over een vermissing van een inwoner uit Maarssen,
startte de centralist van de politiemeldkamer zaterdag 14 februari omstreeks 20.45 uur
een Burgernetactie. Het signalement van de vermiste persoon werd onder deelnemers
van Burgernet verspreid. De politiemensen die naar de vermiste zochten, troffen hem ook
niet aan. Er kwamen geen reacties van deelnemers via het telefoonnummer 0800-0011.
Omstreeks 21.00 uur kwam de melding dat de vermiste persoon veilig en ongedeerd in
zijn ouderlijke woning in de Maarssenbroekse wijk Fazantenkamp was teruggekeerd. De
centralist stopte de Burgernetactie, bedankte de deelnemers voor het mee uitkijken en
informeerde hen over de afloop.’
Onbekend is of dit het enige soort reacties is dat bij de politie binnenkomt. Wel gaf
de Projectleider Burgernet aan dat er vooralsnog geen valse meldingen geweest
zijn waarin mensen bijvoorbeeld proberen de politie op een dwaalspoor te brengen.
Gevraagd naar de kwaliteit van de reacties van de deelnemers aan Burgernet, geeft
de Projectleider Burgernet aan dat mensen serieus reageren. Er wordt bijvoorbeeld
niet gebeld om een grap uit te halen of de politie uit te schelden. De deelnemers zijn
immers bekend bij de politie.
137
Van der Vijver et al. (2009: 4) hebben systematisch de effecten van de 192 Burger-
netacties in negen pilotgemeenten geëvalueerd. Zij schetsen het volgende beeld:
• Bij 62 acties (32%) werd informatie van de deelnemers ontvangen. Niet in alle
gevallen leidde deze informatie tot een opsporingsresultaat.
• Bij 80 acties (41%) werd een opsporingsresultaat geboekt. Een deel daarvan is
geen rechtstreeks gevolg van de Burgernetinformatie.
• Bij 33 acties (17%) werd zowel informatie ontvangen als een opsporingsresultaat
geboekt.
• Bij 18 acties (9%) is er een harde relatie te leggen tussen de ontvangen informatie
en het opsporingsresultaat.
De bijdrage aan de opsporing – zowel van vermiste personen als van criminelen – is
daarmee aanzienlijk. In bijna 10% van de gevallen is er sprake van een harde relatie.
Uit het overzicht blijkt overigens ook dat in 68% van de gevallen geen informatie
wordt ontvangen. Er is dus geen sprake van een ‘wondermiddel’. Onbekend is overi-
gens of de bijdrage aan de opsporing vooral ligt op het terrein van de hulpverlening
of eerder op het gebied van de criminaliteitsbestrijding.
De evaluatie in Nieuwegein wijst er ook op dat Burgernet een bijdrage levert aan de
versterking van het vertrouwen in de overheid (Nieuwegein, document 2006-031):
25% van de deelnemers heeft meer vertrouwen in de politie, 16% heeft meer ver-
trouwen in de gemeente. Al met al was de bevolking zeer positief over Burgernet:
91% van de bevolking was van oordeel dat Burgernet ook elders in Nederland moet
worden ingevoerd (Nieuwegein, document 2006-031: 1). Van der Vijver et al. (2009:
5) vinden dat het vertrouwen in de politie 5% is gestegen. De conclusie dat Burger-
net het vertrouwen verbetert, wordt ook bevestigd in de landelijke evaluatie door de
Stuurgroep Burgernet (2009). Deze Stuurgroep schrijft:
‘De tevredenheid over de politie is door de bijdrage aan Burgernet waarneembaar gestegen.
Grip op eigen veiligheid en verhogen van de pakkans door de politie zijn en blijven de
belangrijkste argumenten voor deelname. Het algemeen oordeel van deelnemers aan
Burgernet aan het einde van de proef is buitengewoon positief, 92% geeft het oordeel
“goed tot zeer goed”.’
Ten slotte levert Burgernet ook een bijdrage aan het gevoel van veiligheid van bur-
gers in hun woonomgeving (interview Projectleider Burgernet, 17 september 2008;
NOVA, 24 augustus 2007; Nieuwegein, document 2006-031). Een aantal indica-
toren uit het evaluatierapport van de gemeente Nieuwegein laat duidelijk zien dat
burgers zich veiliger voelen: 59% van de deelnemers heeft het gevoel meer grip
te hebben op de eigen veiligheid en bij 42% heeft Burgernet een positieve invloed
138
‘Uit het onderzoek komt niet naar voren dat het deelnemen aan Burgernet invloed heeft
op het gevoel van de deelnemers grip te hebben op de eigen veiligheid. De mening over de
invloed op de veiligheid in de eigen buurt is na de pilot lager dan daarvoor.’
139
Ook operationele barrières speelden een rol bij de invoering van Burgernet. De poli-
tie en de gemeenten moeten samenwerken en dragen samen verantwoordelijkheid
voor openbare orde en veiligheid. Dit houdt in dat Burgernet niet een initiatief is
dat alleen door de politie wordt uitgevoerd, maar waarbij ook een taak is weggelegd
voor de gemeente. De gemeente is verantwoordelijk voor het onderhouden van de
relatie en communicatie met de deelnemers. Concreet houdt dit in dat de gemeente
deelnemers probeert te werven, e-mailcontact onderhoudt met de deelnemers en
bijeenkomsten organiseert. Hoewel dit een operationele verantwoordelijkheid van
de gemeente is, ligt het merendeel van de operationele verantwoordelijkheden bij de
politie. Bovendien worden de operationele verantwoordelijkheden van de gemeente
tegen betaling uitgevoerd door de politie.
In het begin bestond er grote terughoudendheid bij de politie voor Burgernet. Op-
sporing werd vooral gezien als een politietaak en men was terughoudend om hier
burgers bij te betrekken. Zowel de politieorganisatie als gemeenten moeten wennen
aan dit nieuwe instrument. De gemeenten hebben er bijvoorbeeld moeite mee om
burgers echt te laten participeren in veiligheid. Door alles in één keer in te voeren
loopt het initiatief volgens de Projectleider Burgernet het risico te veel weerstand op
te roepen, waardoor het niet wordt ingebed in het veiligheidsbeleid. Om deze weer-
stand te overwinnen is voorzichtig begonnen met de pilot in Nieuwegein.
Het opnemen van het initiatief in het regeerakkoord had tot gevolg dat het techno-
logische aspect van het initiatief op Europees niveau moest worden aanbesteed. Er
was tegen die tijd al een contract met een bedrijf om, bij verdere pilots, dit bedrijf
in te schakelen voor het ontwerp en beheer van de software. Dit contract moest
echter als gevolg van de Europese aanbestedingsprocedure worden ontbonden. De
aanbestedingsprocedure nam vervolgens negen maanden in beslag en uiteindelijk
was er een partner gekozen die twee keer zo duur was als de partner met wie in
eerste instantie een contract was getekend. Hieruit blijkt dat ook de inbedding in
Europese aanbestedingsprocedures in sommige gevallen kan leiden tot operatio-
nele barrières.
140
Op de site van Burgernet wordt in dezen een duidelijke lijn getrokken. De burger
wacht op een oproep van de politie alvorens hij uit gaat kijken naar een bepaalde
persoon. Toch is het aanbrengen van een strikte scheiding tussen de burger als in-
formant en de burger als burgerwacht om een aantal redenen problematisch. Aller-
eerst ligt aan Burgernet het idee ten grondslag dat burgers actiever bij veiligheids-
en leefbaarheidsvraagstukken moeten worden betrokken. Vandaar dat de gemeente
Nieuwegein ook overweegt om de deelnemers aan Burgernet als klankbordgroep
op het gebied van leefbaarheid en veiligheid in te zetten (Nieuwegein, document
2006-031). Deze actieve betrokkenheid gaat verder dan het enkel doorgeven dat een
deelnemer een gezocht persoon heeft gezien.
Zo leert de ervaring dat deelnemers aan Burgernet vaker dan andere burgers bij het
politiebureau langsgaan of met de politie bellen, om ongeregeldheden aan te geven
of zaken op het gebied van leefbaarheid en veiligheid aan te kaarten. Deze men-
sen identificeren zich dan als deelnemers aan Burgernet (interview Projectleider
Burgernet, 17 september 2008). Ook heeft de gemeente Nieuwegein een parallel
initiatief opgezet, waarin zij hondenbezitters vraagt om melding te doen van ver-
dachte of onwettige praktijken. Deze hondenbezitters worden dus aangemoedigd
op eigen initiatief contact op te nemen met de politie. Deze hondenbezitters hoeven
geen deelnemers te zijn aan Burgernet, maar de initiatieven vertonen wel enige
gelijkenis.
Tot slot is de site van Burgernet met de komst van een nationale Burgernetsite tus-
sen 1 mei en 4 juli 2008 veranderd als het gaat om de rol van de burger als infor-
mant respectievelijk burgerwacht. Op de oudere site werden burgers namelijk op-
geroepen om op eigen initiatief melding te doen van zaken die zij als een misdrijf
of verdacht zagen – denk bijvoorbeeld aan een fietsendiefstal of een woninginbraak.
Bij de nieuwe website is dit niet langer het geval.
Al met al zijn er dus verschillende zaken die tonen dat een strikte scheiding tussen
burgers als informanten en burgers als een burgerwacht in het geval van Burgernet
niet mogelijk is. Nu rijst de vraag: waarom is het onderscheid tussen burgers als
informant en burgers als burgerwacht relevant? Burgers als burgerwacht roept bij
mensen negatieve associaties op. Zo wordt er in de media een vergelijking gemaakt
141
Dat Burgernet vooralsnog beperkt blijft tot de rol van burger als informant, heeft
te maken met het risico dat burgers de rol van burgerwacht op zich zullen nemen.
Dat er Big Brother-achtige taferelen ontstaan, is volgens de Projectleider Burgernet
niet erg waarschijnlijk, omdat de deelnemers aan het initiatief niet anoniem zijn
(voor de politie). Een andere reden dat Burgernet burgers niet motiveert op eigen
initiatief contact op te nemen, is dat dit een te grote verandering zou zijn in het
denken en handelen van de politie en de gemeente. Zowel de politieorganisatie als
gemeenten moeten wennen aan het idee dat burgers participeren in de veiligheid.
Door burgers een grotere rol te geven zou deze verandering te groot zijn, hetgeen
op veel weerstand zou stuiten.
142
Beide initiatieven passen binnen de idee van de ‘long tail’ (Anderson, 2006): met
een kleine extra inspanning kan meerwaarde uit een kleine groep worden behaald.
Anderson geeft aan hoe met een heel specifieke webwinkel toch winst kan worden
behaald omdat een specifieke nichemarkt kan worden bereikt. Ook ten aanzien
van burgerinbreng bij politieonderzoeken lijkt er sprake van een ‘nichemarkt’: de
grote massa wordt immers al bereikt via de televisie en andere instrumenten. Met
de relatief goedkope website kan deze niche wel worden bereikt om aanvullende
informatie te krijgen.
Wanneer impact ruimer wordt gedefinieerd dan het leveren van nuttige inbreng,
is hij nog een stuk groter. De initiatieven hebben geleid tot nieuwe tips en op ba-
sis daarvan zijn er nieuwe getuigenverklaringen afgenomen. Naast het genereren
van tips wordt ook meermalen opgemerkt dat burgers via de initiatieven scena-
rio’s aandragen waar de politie nog niet aan had gedacht. Soms zijn deze scenario’s
plausibel en ze helpen de politie om het denken over een zaak open te breken. Er
gaat een soort verfrissende werking van uit die tunnelvisie tegengaat. Er zijn echter
geen cijfers beschikbaar die aangeven in welke mate ideeën van burgers nuttig blij-
ken te zijn voor politieonderzoeken.
De betekenis van deze initiatieven voor de legitimiteit van de politie is niet eendui-
dig. De onderzochte initiatieven kunnen een bijdrage leveren aan het versterken
van het contact tussen burgers en politie doordat er meer burgers worden bereikt.
Ook blijkt uit de reacties die burgers geven, dat ze de initiatieven van de overheid
waarderen. De verbindingen tussen politie en burgers lijken te worden versterkt
doordat de politie burgers actiever uitnodigt mee te werken aan de opsporing. Daar
staat tegenover dat op politieonderzoeken.nl verscheidene malen is aangegeven dat
de politie te terughoudend is in het openbaar maken van informatie en te langzaam
is in het reageren op opmerkingen. Stijgende verwachtingen ten aanzien van cocre-
atie zouden uiteindelijk de legitimiteit van de politie negatief kunnen beïnvloeden.
Bij Burgernet treedt de burger op als wijkagent. Dit initiatief kan worden beschouwd
als een internetversie van een agent die in de buurt rondloopt en burgers om in-
formatie vraagt. Hoewel onafhankelijke evaluaties ontbreken, lijkt dit initiatief suc-
cesvol: bij 9% van de Burgernetacties is er een harde relatie tussen de ontvangen
informatie en het opsporingsresultaat (Van der Vijver et al., 2009: 4). Burgernet
lijkt een positieve invloed te hebben op de legitimiteit van de politie: er worden meer
burgers bereikt en de evaluaties van Burgernet tonen aan dat burgers zeer tevreden
zijn. Ook hebben burgers bij Burgernet het gevoel dat ze meer kunnen bijdragen
aan de veiligheid van hun omgeving. Dit lijkt in sommige gevallen te leiden tot een
veiliger gevoel. Dit wijst erop dat het verbindend vermogen van de overheid door
Burgernet wordt versterkt.
143
Uit dit overzicht blijkt dat overvallersgezocht.nl het minst voldoet aan voornoemde
criteria voor Web 2.0. Gebruikers kunnen geen content (in de vorm van een reactie,
beelden of informatie) toevoegen op de site of op enige manier via de site iets initië-
ren. Er kan moeilijk worden gesproken van een sociaal netwerk, omdat de contacten
alleen met de politie plaatsvinden en deze contacten veelal eenmalig zijn. Ook is
het aanbod van de informatie algemeen en er bestaat geen mogelijkheid tot perso-
nalisatie. Toch kan er wel worden gesproken van enige vorm van Web 2.0, omdat
het initiatief sterk is gericht op het verkrijgen van informatie van gebruikers. Deze
informatie verschijnt echter niet op de website, maar komt alleen ter beschikking
van de politie.
144
Burgernet heeft duidelijk ook een sterkarakter – leden kunnen elkaars berichten niet
zien – en gebruikers leveren wel content, maar deze is niet zichtbaar voor andere
gebruikers. Overigens kan er wel sprake zijn van een netwerk wanneer mensen van
elkaar weten dat ze zijn aangesloten bij Burgernet. Van der Vijver et al. (2009: 46):
‘Dat het meedoen aan Burgernet belangrijk wordt gevonden blijkt onder meer uit het feit
dat waar veel mensen samen zijn plotseling allemaal telefoontjes afgaan: “Hé, we zijn met
z’n allen aan het uitkijken naar een kind dat weg is”. Mensen spreken elkaar zelfs daarbij
aan. Het lijkt te leiden tot een soort solidariteit.’
Vooral bij Burgernet is sprake van enige mate van personalisatie: de berichten wor-
den gestuurd naar mensen die in het gebied wonen waar de persoon zou moeten
zijn die door de politie wordt gezocht. Er is dus geen sprake van algemene informa-
tie naar alle deelnemers.
Opvallend in deze gevallen is dat er slechts in beperkte mate sprake is van Web 2.0.
De technologie wordt vooral gebruikt om sternetwerken te smeden en de informa-
tie is meestal algemeen. Informatie van burgers is voor een groot deel alleen zicht-
baar voor de politie. Zijn de verkeerde cases geselecteerd? Of is er iets anders aan de
hand? Ons argument is dat dit de gevallen zijn waar de politie het sterkst burgers
betrekt bij haar taken. Het geweldsmonopolie ligt bij de Staat en het juridisch kader
is strak. Deze omstandigheden lijken verdergaande vormen van cocreatie door de
politie te belemmeren (hoewel politiekorpsen wel de juridische grenzen opzoeken).
Het normatieve angstbeeld van de eigenrichting lijkt een obstakel te vormen voor
Web 2.0-gebruik in deze vormen van handhaving en het toezicht.
Daarmee is gebleken dat er slechts in beperkte mate sprake is van Web 2.0-achtig
gebruik van technologie. Is er eigenlijk wel sprake van cocreatie? Bij de bespreking
van cocreatie besteden we aandacht aan een tweetal zaken: tussen wie is er sprake
145
Het beeld van de drie cases is identiek: interactie tussen politie en burgers die kan
worden geclassificeerd als ‘delen’. Alleen bij politieonderzoeken.nl is sprake van
enige interactie tussen burgers onderling, maar uit onze analyse is gebleken dat
deze interactie slechts zeer beperkt plaatsvindt (want er wordt nauwelijks gerea-
geerd op elkaars berichten). In geen van de gevallen gaat de aard van de interactie
verder dan ‘delen’. Zowel gebruikers/burgers als de politie delen informatie en ken-
nis, en de regie ligt daarbij bij de politie. Er is geen sprake van raadplegen, omdat
het niet alleen burgers zijn die informatie aan de politie geven (unidirectioneel),
maar ook de politie informatie verstrekt aan burgers. Anderzijds kan er ook niet
worden gesproken van gezamenlijke handhaving, omdat burgers daarvoor te wei-
nig informatie krijgen en zij niet bevoegd zijn om beslissingen te nemen in de
oplossing van het misdrijf. Een kanttekening die kan worden geplaatst bij de clas-
sificatie van ‘delen’, is dat de politie wel erg sterk de regie in handen heeft.
Het beeld dat over cocreatie ontstaat, is, zoals kon worden verwacht, vergelijkbaar
met het beeld van het gebruik van technologie: een lage mate van cocreatie. Inte-
ressant is wel dat deze initiatieven hoge aantallen bezoekers trekken. Dit geeft aan
dat de mate van cocreatie is gerelateerd aan de belangstelling van burgers. In dit
geval hebben veel burgers belangstelling voor initiatieven met een lage mate van
participatie.
What’s new?
Wat zijn nu de verschillen tussen online- en offlinecocreatie? Politieonderzoeken.
nl en overvallersgezocht.nl zullen we vergelijken met Opsporing Verzocht en
Burgernet met een buurtonderzoek. Over het algemeen kan worden gesteld dat er
146
Burgernet maakt het mogelijk om informatie te sturen naar de burgers voor wie
die informatie op dat moment en dat tijdstip nuttig is. Informatie wordt op maat
aangeboden en creëert de mogelijkheid om specifieke verzoeken aan burgers te
doen. De directe koppeling van vraag aan context is offline vaak lastig. De politie
kan wel vragen stellen aan burgers in de buurt, maar de mobiele telefoon maakt
het mogelijk om in ‘real time’ een bericht te sturen aan alle burgers in de omgeving
die bij Burgernet zijn geregistreerd. De gelegenheden om gecoördineerde actie met
burgers te ondernemen worden hiermee technologisch mogelijk gemaakt.
Daarnaast willen we opmerken dat burgers ook contact hebben met elkaar. Offline is
er sprake van een sternetwerk: de burgers hebben alleen contact met de politie en niet
met elkaar. Online ontstaan er in bepaalde gevallen toch meer webnetwerken. Burgers
kunnen reageren op elkaars tips en ook met elkaar in gesprek gaan. Dit gebeurt ove-
rigens nog relatief weinig. Wel is bijvoorbeeld opvallend dat op politieonderzoeken.nl
veel steunbetuigingen staan aan de nabestaanden van Sjaak Gerwig.
Aanbevelingen
De opbrengsten in de bestudeerde cases zijn dusdanig groot dat voortzetten en
uitbreiden van deze praktijken aanbeveling verdient. In het algemeen kan daarmee
worden aanbevolen om te experimenteren met dergelijke nieuwe vormen van het
betrekken van burgers bij handhaving en toezicht. Daarbij is het wel van groot
147
Het modereren van discussies krijgt vooralsnog beperkte aandacht. De politie be-
perkt zich veelal tot het niet plaatsen van berichten die waarde hebben voor het on-
derzoek. Contacten met en tussen burgers zouden wellicht waardevoller zijn wan-
neer de politie actiever informatie toevoegt aan discussies. Ook kunnen regelmatig
nieuwe vragen worden voorgelegd aan forums.
Aanbevolen wordt dat er een aparte organisatie of afdeling wordt opgericht die de
screening van berichten voor haar rekening neemt. Een politiekorps gaf aan de
screening van reacties om efficiencyredenen te willen uitbesteden aan de afdeling
Teleservice van de politie. Een andere mogelijkheid zou zijn dat korpsen berich-
ten naar deze afdeling sturen wanneer ze twijfelen of die online kunnen worden
geplaatst. Dit zou een zekere juridische zorg bij de korpsen uit handen kunnen
nemen en bovendien mogelijk efficiënter zijn.
Ten slotte willen we aanbevelen om oog te hebben voor de ‘fun’-aspecten van par-
ticipatie. In het onderzoek is gebleken dat spanning en sensatie een belangrijke rol
spelen als motivatie voor burgers om te participeren. Handhavers kunnen hierop
inspelen door mooie filmpjes te plaatsen en participatie spannend te maken. Een
kanttekening hierbij is wel dat de vraag is of participatie die door spanning en sen-
satie wordt gedreven, wel altijd leidt tot inbreng van hoog niveau. En misschien
werkt het leggen van de nadruk op spanning en sensatie vormen van eigenrichting
in de hand. Opvallend is dat tegenwoordig op de website www.depolitiezoekt.nl
(voorheen overvallersgezocht.nl) te lezen valt: ‘In alle gevallen geldt: Ga niet zelf
tot actie over, maar neem contact op met de politie.’ Nadere pilots en experimenten
dienen meer informatie op te leveren over de do’s-and-don’ts van ‘fun’ in dergelijke
vormen van participatie.
In de vormgeving van cocreatie via Web 2.0 door de politie komen enkele belang-
rijke normatieve vragen naar voren. Deze vragen hebben een juridische compo-
nent die reeds besproken is bij de omgang met barrières. In deze paragraaf willen
148
Openheid kan echter ook nadelige effecten met zich meebrengen. Het kan in een
meer open structuur voorkomen dat burgers berichten op sites van de politie plaat-
sen waarin zij verdachtmakingen uiten aan het adres van derden. Wanneer die
verdachtmakingen onjuist zijn, kan er sprake zijn van smaad of laster – wat an sich
tot nadelige effecten gerekend kan worden. Bovendien kan degene die (onterecht)
verdacht wordt gemaakt, naar de rechter stappen om de burger die op het forum
participeert aan te klagen voor smaad of laster. Deze burger kan in zulke gevallen
echter ook de politie aanklagen voor smaad of laster, wat – zeker voor de politie
zelf – een nadelig gevolg zou zijn van de openheid van Web 2.0-toepassingen.
Ook wil de politie voorkomen dat burgers informatie op sites (van de politie) plaat-
sen, waardoor de dader vervolging kan ontlopen of zichzelf in een rechtszaak be-
ter kan verdedigen (Smilda, 2007: 23). Wanneer burgers bijvoorbeeld publiekelijk
zeggen dat ze een vermoeden hebben binnen welke groep de dader zich bevindt,
kan de dader proberen zijn sporen uit te wissen of het hazenpad kiezen door naar
een ander land te vluchten. De politie spreekt hier ook wel van het voorkomen
van ‘daderwetenschap’. Bovendien is er de mogelijkheid dat verklaringen van ver-
dachten en getuigen niet meer getoetst kunnen worden op betrouwbaarheid, op
die punten die in de publiciteit zijn gebracht (Smilda, 2007: 23). Die informatie
is dan immers algemeen bekend. Wanneer er daderwetenschap ontstaat of wan-
neer nieuwe getuigenissen niet meer op betrouwbaarheid kunnen worden ge-
toetst (of doordat de politie zelf te veel informatie prijsgeeft, of doordat zij burgers
de mogelijkheid biedt informatie op politiesites te publiceren), is de politie daar
aansprakelijk voor.
149
150
Politieonderzoeken.nl
Figuur 5.1 Van afwachtende burgers tot eigen rechters: een gradiënt
Aan de linkerzijde van deze as wordt de burger enkel geïnformeerd en aan de rech-
terzijde neemt hij volledig het recht in eigen hand. Dus bij de site ditdoenwij.nl,
waarop de Nederlandse politie toont wat zij doet, maar de burger geen enkele inter-
actie kan aangaan met de politie (het is een klassieke Web 1.0-site), wordt de burger
geïnformeerd en de interactie met de burger geheel door de politie geregistreerd.
Wanneer de burger een informant is, zoals wanneer hij informatie geeft die helpt
bij het oplossen van misdrijven, wordt de interactie in mindere mate gecontroleerd.
Burgers kunnen immers antwoord geven op vragen van de politie, maar ook andere
informatie aanleveren waarvan zij denken dat het de politie tot nut kan zijn. Wan-
neer burgers ook zelf (fysiek of via ICT) overtredingen en misdrijven gaan opspo-
ren, is er sprake van een burgerwacht. Als er ten slotte (op basis van de eigen opspo-
ringswerkzaamheden) door een burger een door hem gewenst geachte bestraffende
maatregel op iemand wordt toegepast, is er sprake van eigenrichting. Alertdude.
com is een Amerikaans initiatief waarop burgers kunnen zien of er mensen in hun
omgeving wonen die een crimineel verleden hebben. Tal van persoonsgegevens
worden vermeld, variërend van een paspoortfoto tot al dan niet aanwezige tatoe-
ages. Dit initiatief heeft kenmerken van een burgerwacht, omdat gegevens over
omwonenden worden vergaard en gepubliceerd. Wanneer vervolgens zou worden
overgegaan tot sancties jegens de personen van wie de gegevens op de site staan, is
151
Vooral de mogelijkheid van een burgerwacht roept vragen op. Burgers gaan (op
verzoek van de politie) zelf onwetmatigheden opsporen. Ze signaleren onregelma-
tigheden en geven deze door aan de politie. Burgernet is bekritiseerd op het punt
dat het burgers zou aanmoedigen andere burgers te bespioneren. Handhavende
taken zijn immers met reden toevertrouwd aan de overheid (gelijke behandeling
in gelijke gevallen, geweldsmonopolie, enzovoort) en kunnen niet door de burger
worden uitgeoefend. De vergelijking is wel getrokken met Big Brother en de Stasi.
Burgernet roept burgers echter niet (expliciet) op om voortdurend een oogje in het
zeil te houden, het is immers een initiatief waarbij burgers bij concrete zaken door
de politie worden gevraagd om te kijken of ze de gezochte persoon zien. Dit neemt
niet weg dat deelnemers aan Burgernet zich soms bij de politie identificeren als
zijnde deelnemers aan Burgernet, wanneer ze bepaalde verdachte praktijken willen
doorgeven.
Theorieën over handhaving en toezicht leggen het accent op de relatie tussen hand-
haver en object van handhaving. Dit hoofdstuk heeft – op basis van exploratief on-
derzoek van politiepraktijken – laten zien dat theorieën over handhaving en toezicht
wel degelijk meer aandacht zouden moeten besteden aan de omgeving. De casus
Burgernet heeft laten zien dat burgers die last hebben van overtredingen in hun
omgeving, wel degelijk betrokken kunnen worden bij de handhaving. Vergroten
van de veiligheid is dan niet alleen een taak van de politie, maar ook van de burgers.
Het delen van deze taak geeft burgers ook het gevoel dat ze zelf actief iets kun-
nen doen om bij te dragen aan het vergroten van de veiligheid van hun omgeving.
‘Slachtoffers’ van overtredingen kunnen transformeren in actieve betrokkenen bij
het vergroten van de handhaving.
Van belang is daarbij de vraag waarom de massa betrokken raakt. Naast erkende za-
ken als eigenbelang, groepsbelang en publiek belang, was een opvallende conclusie
dat burgers niet alleen deelnemen omdat ze hun eigen situatie willen verbeteren
of bij willen dragen aan een groep of de hele gemeenschap. Burgers dragen ook bij
omdat, in het geval van cocreatie bij de politie, participatie ‘fun’ is. Hoewel er niet
met burgers is gesproken die aan de initiatieven deelnemen, wordt in verschillende
152
De cases laten zien dat, naast de bekendere redenen om te participeren, zoals wil-
len bijdragen aan de gemeenschap of aan het eigenbelang, participatie in deze fase
van beleid onder andere wordt gedreven door een zucht naar spanning en sensatie.
Zo besteden alle initiatieven, met uitzondering van Burgernet, aandacht aan zware
misdrijven en wordt hierbij steeds videomateriaal getoond. Bij Burgernet is geen
sprake van zware misdrijven, maar mensen kunnen wel in ‘real life’ en in ‘real
time’ participeren (en dat is natuurlijk ook zeer spannend). Een deelnemer aan
Burgernet geeft in een NOVA-uitzending (24 augustus 2007) dan ook aan dat de
(eerste) oproepen van Burgernet spannend waren. Bovendien kan worden opge-
merkt dat het werk van de politie in zichzelf een spanningselement draagt, waar-
door mensen zullen willen participeren.
Ook voegt het gebruik van het internet door de politie an sich al een sensatie-ele-
ment toe. Door bijvoorbeeld beelden op een hoofdzakelijk burgerplatform als You-
Tube te plaatsen genereert de politie de nodige aandacht. De politie bevindt zich
als het ware op de ‘cutting edge’ van technologie en mensen vinden dit spannend,
getuige het aantal bezichtigingen van de beelden en de inhoud van de reacties. Het
internet roept ook in de maatschappelijke discussie vragen op rond privacy en de
bescherming van persoonsgegevens; door beelden op internet te zetten plaatst de
politie zich midden in deze discussie. De omstredenheid van de initiatieven leidt tot
meer sensatie en aandacht en draagt daardoor potentieel bij aan het succes ervan.
Om de rol van de omgeving bij handhaving te begrijpen moet worden onderkend
dat participatie in de handhaving ook wordt gedreven door sensatiezucht.
153
Daarnaast is er weerstand tegen de nieuwe rol van burgers. Het contact van de po-
litie met burgers is traditioneel informerend en zendend van aard (Smilda, 2007:
44). In gesprekken kwam echter steeds naar voren dat het oplossen van misdrijven
zonder de hulp van de burger vaak bijna onmogelijk is. De politie moet dus een
manier vinden om contact te krijgen met de burger, zodat de burger informatie
aan de politie geeft. Om dit contact te maken is er in de onderzochte initiatieven
getracht om de burger op meer gelijkwaardige voet te benaderen. Het idee is dat
ook de politie informatie aan de burger zal moeten geven om nuttige informatie
van burgers te krijgen, en daardoor in een soort dialoog met de burger moet treden.
De burger wordt een soort burgerrechercheur. Hierdoor verandert de relatie tussen
burger en politie enigszins en dit is voor de korpsen niet eenvoudig. Er is sprake van
een ‘gesloten cultuur’ (Smilda, 2007: 45), die enigszins moet worden opengebroken
alvorens cocreatie tussen burgers en politie effectief plaats kan vinden.
De nieuwe vormen van participatie vragen ook een nieuwe openheid van de politie.
Het omgaan met deze openheid – modereren van discussies, reageren op bijdra-
gen – wordt een nieuwe taak van de handhaver. De vraag hierbij is wat de kosten
zijn die verbonden zijn aan deze nieuwe taak. En wegen de additionele kosten op
tegen de baten van deze vormen van cocreatie? In vervolgonderzoek zal zorgvuldig
moeten worden gekeken naar de kosten en baten van nieuwe manieren van werken.
Bij Burgernet gebeurt nog iets dat anders is dan bij de andere cases: de politie zoekt
hier naar manieren om informele netwerken te betrekken bij de handhaving. In de
jaren vijftig van de vorige eeuw was er een grote mate van informeel contact tus-
sen mensen binnen een dorp en wijk. Ook de agent was een bekende en was op de
hoogte van hetgeen er in zijn gebied van jurisdictie plaatsvond. In de jaren tachtig
en negentig heeft de schaalvergroting ertoe geleid dat burgers en politie het contact
met elkaar verloren. De politie probeert nu ICT te gebruiken om het contact met
de burger weer op te bouwen. Zij wil de informele controle terugbrengen. Deze
informele controle is echter niet langer holistisch, zoals in de jaren vijftig, maar
gebonden aan specifieke onderwerpen. Cocreatie leidt niet tot stabiele, algemene
verbindingen tussen politie en burgers, maar eerder tot dynamische, specifieke
verbindingen.
154
We begonnen dit boek met de vraag of cocreatie een bijdrage kan leveren aan het
verbindend vermogen van overheden. Overheden zijn op zoek naar nieuwe ma-
nieren om verbindingen te leggen met burgers in een tijd dat er steeds minder
stabiele gemeenschappen bestaan. Op internet ontstaan tegelijkertijd steeds meer
open, dynamische, doelzoekende gemeenschappen van burgers. De behoefte om
verbindingen te creëren bestaat bij burgers. Lukt het overheden om zich op zinvolle
manieren te verbinden met deze gemeenschappen?
De deelstudies hebben een schat aan informatie over nieuwe praktijken van cocre-
atie opgeleverd. We hebben gezien hoe bloggende militairen de publieke agenda
beïnvloeden, hoe burgers betrokken worden bij besluitvorming over een nieuwe
wijk in Smallingerland, hoe burgers elkaar ondersteunen met antwoorden op vra-
gen over uitkeringen en de emotionele omgang met werkloosheid, en hoe burgers
meedenken en bijdragen aan de veiligheid in Nieuwegein. In elke studie hebben
we aandacht besteed aan motieven van overheden en burgers, mogelijkheden tot
participatie en het gebruik van deze mogelijkheden, de impact van deze participatie
en barrières voor overheden.
Wat hebben we nu geleerd van dit onderzoek? In dit boek staat de volgende vraag
centraal: welke mogelijkheden biedt Web 2.0 voor cocreatie in de verschillende fa-
sen van de beleidscyclus? Op basis van de bevindingen van het exploratieve onder-
zoek kunnen we een voorlopig antwoord formuleren op deze vraag. Dit antwoord
is voorlopig omdat in het onderzoek slechts een beperkt aantal praktijken is bestu-
deerd en omdat deze praktijken zo snel veranderen dat dit soort onderzoek het ka-
rakter heeft van ‘shooting at a moving target’. Onderzoek loopt daardoor het risico
al te zijn achterhaald op het moment dat dit naar buiten wordt gebracht. Ondanks
deze beperkingen heeft het onderzoek boeiende inzichten opgeleverd in praktijken
van cocreatie en deze praktijken kunnen geïnteresseerden nieuwe inzichten bieden
in de mogelijkheden voor cocreatie met behulp van Web 2.0.
155
Ook het versterken van de legitimiteit van de overheid komt duidelijk naar voren als
motief voor het creëren van mogelijkheden voor cocreatie in de besluitvorming, de
dienstverlening en toezicht en handhaving. In alle drie de fasen wordt beoogd de
legitimiteit te verhogen door open te zijn en burgers uit te nodigen te participeren
in de verschillende beleidsfasen. De overheid versterkt in deze redenering haar le-
gitimiteit door opener te zijn. In de deelstudie over werk en inkomen bleek dat ook
het creëren van een uitlaatklep (de mogelijkheid geven om frustraties te uiten) werd
gezien als een manier om de legitimiteit te verhogen.
Naast deze hoofdmotieven gold bij de casus Burgernet ook het vergroten van de
veiligheid van burgers als expliciete motivatie. Het idee is dat burgers zich veiliger
voelen wanneer ze zelf meer inbreng hebben in het toezicht en het bewaken van
de veiligheid van hun buurt. Dit motief richt zich op het versterken van het eigen
gevoel van verantwoordelijkheid van burgers. Kennedy parafraserend kan worden
gesteld dat het uitgangspunt is: ‘Vraag niet wat de gemeente Nieuwegein voor jou
kan doen. Vraag wat jij kunt doen voor de gemeente Nieuwegein.’
Overheden kunnen wel van alles verlangen van burgers, maar de vraag is of bur-
gers ook willen meewerken. Wat zijn de motieven voor burgers om te participeren
in de verschillende fasen van beleid? In het algemeen kan hierbij een onderscheid
worden gemaakt tussen het publiek belang, het groepsbelang en het individuele
belang. Al deze belangen zijn terug te vinden in de deelstudies.
156
De militairen in Uruzgan passen niet echt in deze belangen, omdat ze niet altijd be-
wust bezig zijn met bijdragen aan de publieke of politieke agenda. Ze willen vooral
familie en vrienden informeren over hun leven in Afghanistan. Interessant aan
deze casus is dat er dus geen sprake is van een bewuste vorm van cocreatie, maar
veeleer van een afgeleide vorm. Het onvoorziene bijeffect van het schrijven van een
blog over hun ervaringen in Uruzgan leidt tot een cocreatie van de publieke agenda.
Cocreatie is daarmee een bijeffect van persoonlijke communicatie.
157
Gezien de spanning met bestaande structuren was het wellicht niet opvallend dat
de initiatieven in het algemeen losstonden van deze structuren. Bij besluitvorming
was dit zeer duidelijk: er was weinig aandacht besteed aan de politiek-bestuurlijke
inkadering van het proces. Ook bij dienstverlening was dit het geval: signalen van
burgers worden opgepikt, maar de doorvertaling hiervan heeft nog weinig aan-
dacht gekregen. Het gaat vooral om initiatieven aan de ‘randen’ van bestuurlijke
organisaties.
Relatief nieuwe barrières deden zich vooral voor aan de kant van burgers. In veel
literatuur wordt benadrukt dat het gebruik door overheden lastig verloopt, maar
wanneer het gaat om cocreatie liggen er ook belangrijke barrières aan de kant van
de burgers. Daarbij lijkt het niet zozeer om technische beperkingen te gaan, als wel
om gebrek aan interesse. De sleutel tot succes van de initiatieven ligt, in het geval
van cocreatie, niet alleen bij overheden, maar juist ook bij burgers. Moderatie was
daarbij ook van groot belang om interesse van burgers te behouden en kanaliseren.
Een interessante conclusie van de onderzoeken was dat er niet of nauwelijks sprake
was van technologische barrières. In sommige gevallen – zoals forum.werk.nl –
werd bewust gekozen voor ‘proven technology’, maar ook in andere gevallen was
de technologie geen probleem. De technologische mogelijkheden die zijn gecre-
eerd met technologieën die wijd beschikbaar zijn, en over het algemeen gratis, zijn
enorm. De grootste uitdaging voor overheden is om zinvol gebruik te maken van
deze grote mogelijkheden.
De lastigste barrières in de onderzochte vormen van cocreatie met Web 2.0 lagen
op juridisch terrein. Opvallend was dat vooral de politie relatief gemakkelijk over
deze barrières heen stapte. Het grotere belang van het reduceren van criminaliteit
werd beschouwd als een voldoende legitimatie voor het schenden van privacy van
nog niet veroordeelde burgers. Vooral in het geval van overvallersgezocht.nl worden
daarbij de grenzen van de wet opgezocht. In het geval van Burgernet werden juri-
dische risico’s onderkend en was men daarom terughoudend in het betrekken van
burgers bij het politiewerk.
158
De informatie in deze tabel is verre van volledig en ook gaat het om een aantal schat-
tingen. Toch laat de tabel een aantal zaken helder zien. Uruzgan-sites en de ‘werk
en inkomen’-forums zijn de grote trekkers. Deze sites weten een groot publiek aan
te trekken en dit publiek komt steeds terug. In beide gevallen gaat het om sites die
niet primair worden gedreven vanuit vragen van overheden, maar waar veeleer het
belang en de interesse van burgers centraal staan. In beide gevallen is er vooral
belangstelling voor content die wordt geleverd door burgers. De belangstelling voor
content van overheden in Smallingerland en de politiecasus is veel beperkter.
Burgernet heeft een groot aantal leden. Dit is opvallend, want het lidmaatschap van
Burgernet is lastiger te verkrijgen dan bij andere initiatieven en van leden wordt ook
veel meer verwacht. Dit initiatief heeft wellicht veel belangstelling weten te krijgen
doordat het burgers actief maakt. Het toont aan dat hogere drempels voor lidmaat-
schap niet direct een probleem hoeven te vormen. Men zou zelfs kunnen betogen
dat hogere drempels een positief effect kunnen hebben, doordat het lidmaatschap
dan een serieuzer karakter krijgt. Burgers ‘horen dan bij de club’.
159
Dit overzicht laat zien dat de cocreatie via Web 2.0 op verschillende manieren in-
vloed heeft op de fasen van beleid. Cocreatie lijkt op verschillende wijzen een posi-
tieve bijdrage te kunnen leveren aan de resultaten van beleid: nieuwe ideeën over
de inrichting van de ruimte leveren een bijdrage en de politie krijgt tips die helpen
bij het oplossen van misdrijven. In deze gevallen lukt het overheden om gebruik te
maken van de ‘intelligence of the crowd’. De betekenis hiervan moet overigens niet
worden overschat. De politie ontvangt bruikbare aanwijzingen, maar er zijn geen
gevallen bekend van nieuwe scenario’s die door intelligente burgers zijn bedacht.
Ook komen burgers in Smallingerland wel met ideeën, maar er wordt nauwelijks op
elkaars ideeën voortgebouwd. Nuttige bijdragen worden geleverd, maar veel verder
gaat dit niet.
160
Een derde patroon betreft het idee van narrowcasting: informatie die beter is toege-
sneden op burgers, zal sneller worden gebruikt. Burgernet is een mooi voorbeeld
van narrowcasting. Sms-berichten van de politie in Nieuwegein worden alleen ge-
stuurd naar degenen die in de buurt kunnen zijn van de personen die door de po-
litie worden gezocht. Op deze manier ontvangen burgers ‘informatie op maat’ en
zijn zij wellicht eerder geneigd hierop te reageren.
Een vierde patroon is het actief maken van burgers. De initiatieven hebben ook in-
vloed op de rol en positie van burgers. Burgers helpen elkaar (en troosten elkaar) op
de forums over werk en inkomen en worden geactiveerd via Burgernet (en ook via de
andere politie-initiatieven). Cocreatie leidt daarmee ook tot een actievere vorm van
burgerschap en stimuleert burgers om zelf meer verantwoordelijkheid te nemen.
In de beschrijving van Burgernet is aangegeven dat aan deze verantwoordelijkheid
ook risico’s zijn verbonden. Eigenrichting kan gelden als een te ver doorgevoerde en
onwenselijke vorm van activering van burgers.
De nieuwe initiatieven hebben niet alleen een instrumentele werking, ook nopen ze
overheden zich aan te passen: de ‘maatschappelijke antenne’ van overheden wordt
versterkt. Soms dwingt de nieuwe technologie de overheid om beleid aan te passen.
Het ministerie van Defensie ontwikkelt nieuw beleid om de externe communicatie
te controleren. In andere gevallen komen via cocreatie nuttige signalen binnen: het
UWV en het CWI stellen in beperkte mate hun dienstverlening bij naar aanleiding
van signalen uit forums en de politie verruimt haar denkkader. Op deze manier
heeft cocreatie niet alleen een direct effect (nuttige toevoeging aan bestaande werk-
wijzen), maar ook een indirect effect (bestaande werkwijzen worden verbeterd).
161
Toch moeten we niet vergeten aandacht te besteden aan de kanttekeningen bij co-
creatie, die we eerder naar voren hebben gebracht. Duidelijk is dat er niet of nauwe-
lijks sprake is van een daadwerkelijke machtsverschuiving, doordat kennis en in-
formatie worden gedeeld. Vooral in het geval van de politie is duidelijk dat burgers
maar in beperkte mate extra toegang krijgen tot informatie. Kennis en informatie
worden ook in de andere cases strategisch ingezet. Ook ten aanzien van de verte-
genwoordiging van zwakke belangen kunnen vragen worden gesteld – bijvoorbeeld
ten aanzien van de deelnemers aan Burgernet – maar toch lijken de beschreven vor-
men van cocreatie minder elitair dan de bekende vormen van participatie in ruim-
telijke besluitvorming. Een andere kanttekening bij veel vormen van participatie is
de beperkte deelname van burgers. Opvallend is dat de deelname van burgers in
de onderzochte cases hoog is. De praktijken beperken zich niet tot een bestuurlijk
onderonsje tussen ambtenaren en een door de wol geverfde participatie-elite.
Wat leveren deze nieuwe vormen van participatie op voor burgers? Naast inhoudelij-
ke punten, zoals antwoorden op vragen via forum.werk.nl en bijdragen aan planvor-
ming in Smallingerland, lijkt de bijdrage toch vooral te zitten in emotionele steun en
daarnaast vermaak. Uit de grote belangstelling blijkt dat burgers inderdaad vermaakt
worden door de nieuwe, multimediale toepassingen. Burgers willen tegelijkertijd se-
rieus worden genomen en worden vermaakt. Gezien de redelijk grote belangstelling
voor de verschillende initiatieven slagen overheden hier redelijk in. Verbindend ver-
mogen betekent in dezen vooral het vermogen om burgers gezamenlijk te vermaken.
Chargerend zouden we kunnen stellen dat pretparken als de Efteling of Disneyland
gelden als ideaal voor een overheid die poogt te verbinden.
Adepten van nieuwe technologieën benadrukken vaak dat de nieuwe praktijk vol-
strekt verschillend is van voorgaande praktijken. De interneteconomie zou volstrekt
verschillen van de offline-economie en jongeren gaan op een volstrekt andere ma-
nier met elkaar om dan jongeren dat in het verleden deden. Sociaalwetenschappelijk
onderzoek laat echter keer op keer zien dat de nieuwe praktijken weliswaar andere
verschijningsvormen hebben, maar toch ook vooral voortbouwen op bestaande struc-
turen en routines. De technologie mag nieuw zijn, de praktijk is veelal bekend.
Toch kan worden gesteld dat nieuwe technologieën wel degelijk kunnen leiden tot
grote veranderingen. Kling (1996) betoogt overtuigend dat de introductie van de
162
Dit boek gaat over cocreatie en Web 2.0. Een cynicus zou zeggen dat we een hoop
nieuwe woorden gebruiken om praktijken te duiden die al veel langer bestaan. Het
internet bestaat toch al jaren. Wat is er nu zo nieuw aan Web 2.0? Bovendien wordt
er al jaren gewerkt aan participatie van burgers. In hoeverre zijn deze nieuwe prak-
tijken nu echt nieuw?
Een tweede vraag is of er een webnetwerk ontstaat in plaats van een sternetwerk
met de overheid als middelpunt. In de studies blijkt dat een onderscheid kan wor-
den gemaakt tussen de mogelijkheden die worden gecreëerd, en de wijze waarop
het netwerk daadwerkelijk uitpakt. In de politiecasus zijn de mogelijkheden om
163
Een derde vraag is hoe specifiek het aanbod van informatie is. De deelstudies laten
zien dat veel interacties algemeen van aard zijn. Dit is niet verbazingwekkend, aan-
gezien de publieke zaak per definitie ook te maken heeft met algemene belangen.
Opvallend is echter dat er verschillende vormen van personalisering en narrow-
casting plaatsvinden doordat de informatie is toegesneden op specifieke personen
(bij de Uruzgan-blogs of de informatie op de forums over werk en inkomen). Het
sterkst is er sprake van personalisering bij Burgernet: de politie zoekt hierbij ge-
richt contact met bepaalde groepen van burgers. Een dergelijke vorm van personali-
sering is in dit geval ingevuld door de overheid en niet het resultaat van keuzen van
de desbetreffende burger. De les is hier dat overheden de technologie ook kunnen
gebruiken om gericht individuele contacten op te bouwen met burgers. Tot nu toe
doen overheden dit alleen wanneer het een specifiek belang dient.
Een element van Web 2.0 dat we niet hebben meegenomen in de analyse, was het
multimediale karakter van nieuwe toepassingen. Het gaat hierbij om een medi-
umkarakteristiek en niet om een sociologische typering van Web 2.0. In de deel-
onderzoeken bleek echter dat het multimediale karakter vaak terugkwam. In drie
van de vier deelonderzoeken – agendavorming, besluitvorming en handhaving en
toezicht – speelden multimediale toepassingen een belangrijke rol. Alleen de toe-
passingen op het gebied van de dienstverlening waren puur tekstueel. Daarin ligt
toch ook een duidelijke vernieuwing van het mediumgebruik.
Al met al moeten we concluderen dat er geen sprake is van een radicale verandering.
De toepassingen kunnen veeleer worden gekarakteriseerd als geleidelijke verschui-
vingen. De toepassingen zijn ‘meer Web 2.0’, maar er is geen sprake van een radicale
verandering van Web 1.0 naar Web 2.0. De overheid is wel opener en dynamischer,
maar er is nog steeds een duidelijke neiging tot centralisatie. Dat er geen radicale
verandering optreedt, is niet zozeer toe te schrijven aan technologische beperkingen,
als wel aan bestaande routines. Deze routines worden uitgedaagd door de nieuwe
technologieën, maar vooral ook gereproduceerd in het gebruik van de nieuwe tech-
nologieën. Vooral de politiecases laten zien hoe er wel veranderingen plaatsvinden,
maar er toch ook grote overeenkomsten bestaan met offlinepraktijken.
164
Het schema laat duidelijk zien dat de meeste initiatieven nog steeds een lage mate
van participatie kennen. Burgers mogen hun mening geven, maar ook niet meer
dan dat. Ook is echter zichtbaar dat er twee interessante uitzonderingen zijn: fo-
rum.werk.nl en de blogs van militairen in Uruzgan.
Dit overzicht laat zien dat juist in andere fasen dan de besluitvorming verdergaan-
de vormen van participatie plaatsvinden. Dat is op zich niet verwonderlijk: in de
besluitvormingsfase staat de overheid centraal. De participatie resulteert immers
uiteindelijk in een besluit door de overheid. In de agendafase kan de overheid een
minder centrale rol spelen: de maatschappelijke agenda wordt ook beïnvloed zon-
der tussenkomst of betrokkenheid van de overheid. Buitenspel zetten van de over-
heid in de handhaving is opmerkelijk: het geweldsmonopolie ligt toch bij de Staat.
165
In zijn beschouwing over de betekenis van het internet voor de samenleving spreekt
Castells (2001) over ‘networked individualism’. Met deze term wil Castells aange-
ven dat er weliswaar sprake is van individualisering – in de zin dat individuen zich
losmaken van traditionele maatschappelijke verbanden – maar dat dit niet bete-
kent dat individuen zich niet organiseren. De nieuwe organisatievormen hebben
een netwerkkarakter: ze bevatten deelaspecten en zijn niet holistisch. Netwerken
zijn ook opener en dynamischer dan de traditionele verbanden. Individuen kunnen
eenvoudig in en uit de netwerken stappen en ze zijn ook verbonden met meerdere
netwerken.
Een verschuiving van een samenleving bestaande uit traditionele bestanden naar
een samenleving bestaande uit dynamische netwerken vraagt ook een andere ori-
entatie van overheden. Governance betreft nog vaak het vormen van beleidsnetwer-
ken tussen overheden en gevestigde actoren. Overheden zoeken nu echter manie-
ren om zich te verbinden met deze netwerken van individuen. In dit boek hebben
we hier interessante voorbeelden van gezien. Burgers verbinden zich via Burgernet
met de politie, via forum.werk.nl met elkaar en het CWI, via blogs met een brede
gemeenschap van burgers die zijn geïnteresseerd in Uruzgan, en via spelen en
ideeën met burgers, politici en ambtenaren die betrokken zijn bij gemeentelijke
besluitvorming. Individuen vormen netwerken rondom overheidsvraagstukken en
daarmee creëren ze de mogelijkheid voor overheden om contact te maken met ge-
individualiseerde burgers.
166
De nieuwe verbindingen roepen ook weer nieuwe vragen op. Traditionele verban-
den kenden een hoge mate van representativiteit en konden daardoor met gezag
spreken namens een brede groep burgers. De representativiteit van de open en
dynamische netwerken van burgers is twijfelachtig. Wie worden nu precies ver-
tegenwoordigd door de burgers die zijn aangesloten bij Burgernet? Welke burgers
laten van zich horen op forum.werk.nl? Wie zijn de burgers die met ideeën komen
over Smallingerland? Welke militairen schrijven een blog? Zolang het genereren
van nieuwe ideeën en het bieden van onderlinge steun de doelstellingen zijn van
nieuwe verbindingen tussen overheden en burgers, is het gebrek aan representati-
viteit geen probleem. Wanneer draagvlak voor nieuwe maatregelen van belang is
en de legitimiteit van de overheid ter discussie staat, is de representativiteit wél van
groot belang. Een belangrijke vraag voor de toekomst is hoe nieuwe vormen van
representativiteit kunnen worden ontwikkeld in een netwerksamenleving.
Een tweede vraag betreft de omgang met strijdige belangen. De netwerken die zich
vormen rondom publieke vragen, richten zich vooral op aparte issues. Er is niet of
nauwelijks sprake van een afweging van verschillende belangen. In het geval van
de gemeentelijke besluitvorming in Maastricht en Smallingerland bestaat zelfs de
indruk dat het gaat om de beste ideeën en niet om verschillende belangen. Afwe-
ging van belangen speelde een belangrijke rol in overleg met traditionele partijen.
Een helder voorbeeld hiervan is het overleg tussen overheid, werkgevers en werk-
nemers. Via dit overleg konden verschillende belangen worden afgewogen en uitge-
ruild. Met de dynamische netwerken lijkt dit lastiger. Belangentegenstelling in een
netwerk lijkt eerder te leiden tot afsplitsing dan tot afweging en uitruil. Daarmee
wordt de mogelijkheid van netwerken om met strijdige belangen om te gaan een
belangrijke vraag voor de toekomst.
167
168
Habermas (1962) heeft aangegeven hoe de private sfeer – of ‘leefwereld’, zoals hij
deze noemt – in toenemende mate wordt gekoloniseerd door de publieke sfeer – of
‘systeemwereld’. Een voorbeeld is de opvoeding van kinderen. De overheid, als
vertegenwoordiger van de publieke zaak, mengt zich in toenemende mate in de
manier waarop ouders hun kinderen opvoeden. Andere voorbeelden zijn beïnvloe-
dingen van eetgedrag en zorg van de Staat voor ouderen. Habermas betoogt dat het
vermogen van mensen om zelf direct invulling te geven aan hun leven, door deze
kolonisatie onder druk komt te staan.
Interessant is dat in dit onderzoek de relatie tussen publieke en private sfeer wordt
omgedraaid. De blogs van militairen in Uruzgan en de persoonlijke voorbeelden
van werkzoekenden op forum.werk.nl laten zien hoe er vanuit de leefwereld een
kolonisatie plaatsvindt van de systeemwereld. In traditionele opvattingen over par-
ticipatie wordt uitgegaan van een unidirectionele logica. Burgers kunnen bijdragen
aan vragen waar de overheid mee worstelt. De overheidslogica is leidend en bur-
gers wordt gevraagd om hierop aan te sluiten. In de gemeenschappen van burgers
rondom vragen van overheden komen veel meer zaken aan de orde. In forum.werk.
nl gaat het niet alleen om overheidsdienstverlening, maar ook over de vraag hoe het
is om werkloos te zijn. Reacties op vragen van de politie over misdrijven op politie-
onderzoeken.nl gaan niet alleen in op deze vragen, maar betreffen soms ook steun
aan de nabestaanden. Contact, delen van ervaringen, geven van steun en samen
grappen maken zijn voor burgers wezenlijke aspecten van deelname aan gemeen-
schappen rondom publieke issues.
De verbinding tussen private sfeer en publieke sfeer wordt vaak niet bewust gelegd
door burgers. Leadbeater & Cottam (2007) benadrukken dat de overheid juist ook
deze grenzen moet overschrijden om betere diensten te kunnen leveren aan bur-
gers: ‘A more personalized approach would require professionals to engage in a
more informal but also more intimate conversation with clients.’ Daarnaast is ook
sprake van een ‘afluisterende omgeving’. In de agendavormingsfase zien we dui-
delijk dat de beschikbaarheid van informatie op blogs van militairen invloed heeft
op de maatschappelijke agenda. Nieuwsprogramma’s besteden aandacht aan deze
blogs en gebruiken hiervan informatie. In die zin kan worden gesteld dat, gevraagd
en ongevraagd, het persoonlijke politiek is geworden. Zowel Big Brother als Soft
Sister dringt de persoonlijke wereld van burgers binnen.
169
Onze tweede aanbeveling betreft het voorkomen van een andere inperking. Veel
beleidsmakers richten zich graag op de nieuwste technologieën. Wij pleiten juist
170
Door te kijken naar alle fasen van de beleidscyclus en gebruik te maken van be-
staande technologieën is het speelveld voor cocreatie flink opgerekt. Hoe kan dit
speelveld vervolgens worden ingevuld? Onze derde aanbeveling is dat de mode-
rator moet worden beschouwd als een procesmanager. De moderator speelt een
sleutelrol in processen van cocreatie. Hij moet daarom worden beschouwd als een
‘procesmanager’, die het proces van cocreatie in goede banen moet leiden. De pro-
cesmanager moet erop letten dat partijen betrokken worden bij het proces (dat wil
zeggen het actief werven van leden), de inhoud van het proces bewaken, regels be-
waken en zorgen dat er resultaten worden geboekt (vergelijk De Bruijn et al., 2002).
Scheldpartijen moeten worden voorkomen (zie deelonderzoek Dienstverlening),
juridische grenzen moeten worden bewaakt (zie deelonderzoek Politie) en politieke
gevoeligheden moeten worden onderkend (zie deelonderzoek Uruzgan). Adequaat
procesmanagement vraagt een inspanning en aandacht van de organisatie.
171
In dit boek hebben we vernieuwende praktijken laten zien, maar geen radicale om-
wentelingen in het functioneren van de overheid. De praktijken die we hebben be-
schreven, vormen vooral een voortzetting van bestaande praktijken. Dat hoeft ons
niet te verwonderen: als er één consistente bevinding is in al het onderzoek naar
informatisering in het openbaar bestuur, is het wel dat institutionele verandering
onder invloed van het gebruik van technologie traag verloopt. Overheden zijn ge-
bonden aan regels en routines en deze geven eerder stabiliteit dan flexibiliteit aan
overheden. Daar kan men een oordeel over hebben, maar wij zien dit vooral als een
gegeven dat moet gelden als uitgangspunt bij het verder vormgeven van cocreatie
met Web 2.0.
Tegen deze achtergrond is het opmerkelijk dat er toch vrij breed wordt geëxperi-
menteerd met nieuwe vormen van cocreatie. Binnen de stabiele overheidscontext
lukt het individuen toch om ruimte te creëren voor experimenten. De bevindingen
wijzen er echter op dat deze experimenten – met Burgernet wellicht als uitzonde-
ring – kwetsbaar zijn. Ze hangen in hoge mate af van de inzet van individuen en
bevinden zich aan de randen van de organisatie. Weerstand, institutionele beper-
kingen en moeilijkheden in de samenwerking belemmeren het verder doorzetten
van deze experimenten. Opschaling van experimenten van cocreatie is wellicht nog
een grotere uitdaging dan het starten ervan.
172
Cultuurcritici als Neil Postman (1986) zouden gruwen bij het idee dat de overheid
burgers moet vermaken. Participatie dient vooral een serieuze zaak te zijn. Het gaat
immers om daadwerkelijke belangen, waarden en machtsverdelingen. Serieuze in-
teracties zijn op hun plaats. Een nadruk op amusement ondergraaft het gezag van
de overheid en ondermijnt de kwaliteit van beleid. Oppervlakkige motivaties en uit
de weg gaan van diepgravende argumentaties zullen leiden tot zwak beleid. Gron-
dig onderzoek en hevig debat dienen, volgens dergelijke cultuurcritici, de basis te
vormen voor agendavorming, besluitvorming en uitvoering van beleid.
173
Anderson, C. (2006). The Long Tail: Why the Future of Business Is Selling Less of More.
New York: Hyperion.
Barber, B. (1984). Strong Democracy, Participatory Politics for a New Age. Berkeley:
University of California Press.
Bekkers, V., Beunders, H., Edwards, A. & Moody, R. (2009). Het virtuele lont in het
kruitvat. Den Haag: Uitgeverij LEMMA.
Birkland, T. (2001). Policy Process: Theories, Concepts, and Models of Public Policy
Making. Armonk (NY): Sharpe.
Bolman, L.G. & Deal, T.E. (2003). Reframing organisations: Artistry, Choice, and Lea-
dership (3rd edition). San Francisco: Jossey-Bass.
Boomen, M. van den (2000). Leven op het net – de sociale betekenis van virtuele ge-
meenschappen. Amsterdam: Instituut voor Publiek en Politiek.
Boulos, K.M.N. & Wheelert, S. (2007). The Emerging Web 2.0 Social Software:
An Enabling Suite of Sociable Technologies in Health and Healthcare Education.
Health Information and Libraries Journal, 24(2), 23.
175
Castells, M. (2001). The Internet Galaxy. Reflections on the Internet, Business and
Society. Oxford: Oxford University Press.
Cobb, R.W. & Elder, C.D. (1972). Participation in American Politics: The Dynamics of
Agenda Building. Baltimore: John Hopkins University Press.
Cohen, M.D., March, J.G. & Olsen, J. (1972). A Garbage Can Model of Organiza-
tional Choice. Administrative Science Quarterly, 17(1), 1-25.
Frissen, V., Staden, M. van, Huijboom, N., Kotterink, B., Huveneers, S., Kuipers, M.
& Bodea, G. (2008). Naar een ‘User Generated State’? De impact van nieuwe media
176
Gastelaars, M. (2006). Excuses voor het ongemak. De vele gevolgen van klantgericht
organiseren. Amsterdam: SWP.
Graaf, H. van de & Hoppe, R. (1989). Beleid en politiek. Een inleiding tot de beleidswe-
tenschap en beleidskunde. Muiderberg: Countinho.
Haverkamp, G. (2007). Gemeente & Burgers via ICT de participatieladder op? Een
studie naar de gemeentelijke motieven voor het gebruik van eParticipatie. Afstudeer-
scriptie, Hogeschool Van Hall Larenstein.
Hippel, E. von (1988). The Sources of Innovation. Oxford: Oxford University Press.
Hoogwout, M. (2001). Leuker kunnen we het niet maken, maar willen we het wel
makkelijker? Waarom overheden geen haast hebben met het verbeteren van de
dienstverlening. In H. van Duivenboden & M. Lips (red.), Klantgericht werken in de
publieke sector (p. 149-166). Den Haag: Boom Juridische uitgevers.
Horst, G. ter (2007). Toespraak minister Ter Horst bij uitreiking Politie Innovatieprijs.
Beschikbaar op: www.minbzk.nl/actueel/toespraken/104892/toespraak-minister_1
(geraadpleegd: 26 oktober 2009).
Hurwitz, J. & Peffley, M. (1987). How Are Foreign Policy Attitudes Constructed? A
Hierarchical Model. American Political Science Review, 81(4), 1099-1120.
Kingdon, J.W. (1984). Agendas, Alternatives and Public Policies. New York: Harper.
177
Leadbeater, C. & Cottam, H. (2007). The User Generated State: Public Services 2.0.
Found at: www.charlesleadbeater.net/archive/public-services-20.aspx (28 August
2009).
Mertens, F.J.H. (2006). Toezicht door inspecties. In F.C.M.A. Michels & E.R. Mul-
ler (red.), Handhaving. Bestuurlijk handhaven in Nederland (p. 265-300). Deventer:
Kluwer.
Michiels, F.C.M.A. (2001). Handhaven op niveau (verkorte ed,). Alphen aan den
Rijn: Kluwer.
OECD (2007). Participative Web and User-Generated Content. Web 2.0, Wikis and
Social Networking. Paris: OECD.
O’Reilly, T. (2005). What Is Web 2.0? Design Patterns and Business Models for the
Next Generation of Software. Found at: www.oreillynet.com/lpt/a/6228 (20 Febru-
ary 2008).
O’Reilly, T. (2006). Web 2.0 Compact Definition: Trying Again. Found at: http://radar.
oreilly.com/2006/12/web-20-compact-definition-tryi.html (29 October 2009).
Pascu, C., Osimo, D., Ulbrich, M., Turlea, G. & Burgelman, J.C. (2007). The Potential
Disruptive Impact of Internet 2-based Technologies. First Monday, 12(3), Found at:
178
Pieterson, W. (2009). Channel Choice; Citizens’ Channel Behavior and Public Service
Channel Strategy. Enschede: University of Twente.
Prins, C. (2009). Name, Shame and Everlasting Blame, NJBlog, 3(9). Found at: http://
njblog.nl/2009/01/19/name-shame-and-everlasting-blame. Geraadpleegd: 14 decem-
ber 2009.
Pröpper, I.M.A.M. & Steenbeek, D.A. (2001). De aanpak van interactief beleid: elke
situatie is anders. Bussum: Coutinho.
Rapoza, J. (2006). What Web 2.0 Means to You. eWeek, 23(1), 38.
Ringeling, A. (2001). Rare klanten hoor, die klanten van de overheid. In H. van Dui-
venboden & M. Lips (red.), Klantgericht werken in de publieke sector (p. 33-48). Den
Haag: Boom Juridische uitgevers.
Schudson, M. (1998). The Good Citizen: A History of American Civic Life. New York:
Free Press.
179
Tops, P., Depla, P. & Manders, P. (red.) (1996). Verhalen over coproductie. Tilburg:
KPMG.
Vijver, K. van der, Johannink, R., Overal, K., Slot, P., Vermeer, A., Werff, P. van der,
Willekens, H. & Wisman, F. (2009). Burgernet in de praktijk. De evaluatie van de pilot
van Burgernet. Dordrecht: Stichting Maatschappij, Veiligheid en Politie.
180
181
Ten slotte is gekeken naar de wijze waarop traditionele media, oftewel journalisten,
gebruikmaken van Web 2.0.
183
In tabel B2.2 staat weergegeven welke data uit de bronnen gebruikt zijn voor het
onderzoek.
184
In tabel 3B.1 staan de relevante data van de casus besluitvorming, met daarachter de
bron waarin deze gevonden zijn.
Ook zijn enkele korte gesprekken gevoerd met de betrokken ambtenaren van
Smallingerland en Caberg-Malpertuis (Maastricht). Hierbij is voornamelijk gekeken
naar hoe de betrokken beleidsmakers (terug)kijken naar de beleidsontwikkeling via
Web 2.0 en het aspect van cocreatie daarin.
185
187
188
189
Het doel van het onderzoek naar cocreatie via Web 2.0 op het terrein van de politie
was om te achterhalen welke (aspecten van) initiatieven voor de overheid relevantie
hebben en binnen welk kader deze succesvol zijn. We richten ons daarom primair op
initiatieven die door de overheid zelf zijn opgericht. Van initiatieven die de overheid
zelf heeft opgezet, kan zij het meeste leren, het opzetten van een particulier initiatief
geschiedt immers binnen een andere politieke, bestuurlijke, organisatorische en
juridische context. Particuliere ‘best practices’ kunnen inhoudelijk nuttig zijn en
een inspirerende werking hebben voor de publieke sector, maar hun doorvertaling
naar de publieke sector is vaak problematisch. Voorbeelden van succesvolle
initiatieven in de particuliere sector zijn het blog van Maurice de Hond over de
Deventer moordzaak (www.mauricedehond.nl) en de website over de rechtszaak
tegen Lucia de B. (www.luciadeb.nl).
Op basis van het selectiecriterium dat de initiatieven iets met het handelen van de
politie te maken hebben, en aan de hand van de hiervoor beschreven methoden om
initiatieven te onderscheiden is een aanzienlijk aantal initiatieven geïdentificeerd:
1. AMBER Alert (www.amberalertnederland.nl);
2. Burgernet (www.burgernet.nl);
3. Criminaliteit (www.criminaliteit.org);
191
Uit deze brede selectie is een beperkt aantal initiatieven geselecteerd voor de analyse.
De initiatieven voor de politiecasus zijn geselecteerd op basis van de volgende
criteria: de impact die een initiatief lijkt te hebben, de mogelijke classificering
als Web 2.0, de mogelijkheid voor cocreatie en of het initiatief door de overheid is
opgericht, of door de overheid wordt ondersteund.
Interview
• Gesprekken met Frank Smilda (Teamleider recherche politie Utrecht) op 21 juli
2008, 13 augustus 2008 en 24 oktober 2008.
192
Documentanalyse
• De scriptie getiteld ‘Politie 2.0 een eerste experiment: www.politieonderzoeken.
nl’ (Smilda, 2007) is geraadpleegd.
• De bevindingen van de Stuurgroep Burgernet (2009) zijn geraadpleegd. Deze
bevindingen zijn beschikbaar op www.burgernet.nl.
• De toespraak van minister ter Horst is geraadpleegd: Minister ter Horst, 29 maart
2007, ‘Toespraak minister ter Horst bij uitreiking Politie Innovatieprijs’.
Beschikbaar op: www.minbzk.nl/actueel/toespraken/104892/toespraak-
minister_1. Geraadpleegd: 31 juli 2008.
Media-analyse
• De volgende televisie-uitzendingen zijn bekeken: SBS6 Hart van Nederland
(4 december 2006), RTV Utrecht (5 december 2006 en 7 februari 2007) en
RTV Rijnmond (12 oktober 2007).
• Verschillende krantenberichten zijn geraadpleegd (zie www.politieonderzoeken.
nl/cases_flash/gerwig/index.html).
• Het blog http://blog.iimail.nl/blog is geraadpleegd.
Interview
• Gesprek met Klaas Stuive (Managing partner bij in-pact. Tevens is hij landelijk
projectleider van Burgernet. Bovendien is hij mede-initiator en deelnemer aan
Burgernet in Nieuwegein) op 17 september 2008.
Websiteanalyse
• De site www.burgernet.nl is op 4 juli geraadpleegd.
Documentanalyse
• Het evaluatiedocument van Burgernet is gelezen (Nieuwegein, document
2006-031).
• De evaluatie van de Stichting Maatschappij, Veiligheid en Politie (Van der Vijver
et al., 2009) is grondig geanalyseerd.
Media-analyse
• De volgende kranten zijn geraadpleegd: de Volkskrant, 24 augustus 2006 en
Algemeen Dagblad, 20 juni 2007.
193
Interview
• Een gesprek met Bart Driessen (commissaris en oprichter overvallersgezocht.
nl, politie Amsterdam-Amstelland) op 20 augustus.
Websiteanalyse
• De site www.overvallersgezocht is op 19 augustus 2008 en 21 december 2008
geraadpleegd.
Media-analyse
• Op de nationale televisie is overvallersgezocht.nl kort besproken in het NOS
Nieuws van 9 juli 2008. Beschikbaar op: http://headlines.nos.nl/forum.php/
list_messages/11199. Geraadpleegd: 19 augustus 2008).
• Artikel in het NRC Handelsblad van 9 juli 2008. Beschikbaar op: www.nrc.nl/
binnenlandarticle1934882.ece/Beelden_overvallers_op_website. Geraadpleegd:
19 augustus 2008.
• Artikel in de Volkskrant van 9 juli 2008. Beschikbaar op: www.volkskrant.
nl/multimedia/ar ticle1041353.ece/Over vallers _in _beeld _op_ Internet.
Geraadpleegd: 19 augustus 2008.
• Op www.eparticipatie.nl/publiek-blog/overvallers-gezocht wordt kort het bestaan
van de site aangegeven. Geraadpleegd: 19 augustus 2008.
• Op www.frankwatching.com/archive/2008/07/11/site-gespot-overvallersgezocht
nl, een site over digitale trends, is vanaf 11 juli 2008 een uitgebreid artikel over dit
initiatief te lezen. Het artikel bevat verschillende citaten van Bart Driessen, waarin
hij onder meer toelicht wat het doel van de site is en hoe de site functioneert.
Geraadpleegd: 19 augustus 2008.
• Op http://retecool.com/post/overvallers-gezocht is een zestal reacties over het
initiatief te vinden. Geraadpleegd: 19 augustus 2006.
• Op http://blog.peschfamily.com/2008/07/crime-rates.html zijn beelden van een
overvaller te zien die ook op overvallersgezocht.nl worden getoond. Geraadpleegd:
19 augustus 2006.
• Op www.nujij.nl/overvallers-gezocht-2-0.2996394.lynkx wordt in een tweetal
reacties (op grappende wijze) opgemerkt dat mensen dachten dat het om een
vacature ging. Geraadpleegd: 19 augustus 2006.
• Tot slot is op www.politicsinfo.be/forum/about48862.html een reactie van Filip
Dewinter (Vlaams parlementslid voor het Vlaams Belang) te lezen, waarin hij
het initiatief prijst om zijn daadkracht.
194