You are on page 1of 145

Thermomechanische

Machines
J. Schoeters

Industriële Hogeschool
Groep T Leuven

3EM

Versie 2008

Dit is een voorlopige versie van de kursus. Het is mogelijk dat van sommige
hoofdstukken een update gepubliceerd wordt op Blackboard.

Thermomechanische Machines 1 1
HOOFDSTUK 1 : ENERGIEBALANSEN ........................................................... 4
1. DE ALGEMENE ENERGIEBALANS .......................................................................... 4
2. ZUIVER THERMISCHE PROBLEMEN ...................................................................... 6
3. DE MECHANISCHE ENERGIEBALANS – DE WET VAN BERNOUILLI......................... 9
HOOFDSTUK 2 : BEREKENING LEIDINGEN ................................................ 11
1. INLEIDING ........................................................................................................ 11
2. MAJOR LOSS .................................................................................................... 11
3. MINOR LOSS – FITTINGS, KRANEN,… ............................................................... 14
4. DE LEIDINGKARAKTERISTIEK ............................................................................ 17
5. DE POMP – VENTILATOR – COMPRESSOR -KARAKTERISTIEK ................................ 18
6. HET WERKINGSPUNT ......................................................................................... 20
HOOFDSTUK 3 : WRIJVINGSVERLIEZEN BIJ STROMING ROND
VOORWERPEN ................................................................................................... 21

HOOFDSTUK 4 : POMPEN ................................................................................ 27


1. ALGEMENE EIGENSCHAPPEN ............................................................................. 27
2. EFFECTIEF VERMOGEN EN RENDEMENT ............................................................. 27
3. ZUIGHOOGTE EN CAVITATIE .............................................................................. 29
HOOFDSTUK 5 : VERDRINGERPOMPEN ...................................................... 32

HOOFDSTUK 6 : CENTRIFUGAALPOMPEN (= WAAIERPOMPEN)......... 35


1. INLEIDING ........................................................................................................ 35
2. BEREKENING VAN DE POMPKARAKTERISTIEK VAN DE EULERPOMP ..................... 37
3. DE WERKELIJKE POMPKARAKTERISTIEK............................................................. 42
4. HET RENDEMENT .............................................................................................. 44
5. STABIELE EN INSTABIELE WERKINGSPUNTEN ..................................................... 44
6. POMPSCHAKELING : PARALLEL EN SERIESCHAKELING ........................................ 45
7. GELIJKVORMIGHEIDSREGELS – EFFECT TOERENTAL EN DIAMETER .................... 46
8. HET SPECIFIEKE TOERENTAL VAN DE POMP ........................................................ 47
9. NPSH NET POSITIVE SUCTION HEAD - CAVITATIE............................................. 49
10. ASAFDICHTING EN DICHTINGSLOZE POMPEN ................................................... 52
HOOFDSTUK 7 : COMPRESSOREN EN VENTILATOREN .......................... 56

HOOFDSTUK 8 : STOOMTURBINES ............................................................... 64


1. STROMING VAN EEN GAS DOOR STRAALPIJPEN – ONTWERP VAN DE LEISCHOEPEN 64
2. KLASSERING VAN TURBINES ............................................................................. 66
3. BASISPRINCIPE – WET VAN NEWTON ................................................................. 68
4. DE IMPULSTURBINE .......................................................................................... 69
TABEL 1 : TOERENTAL EN DIAMETER VAN EEN LAVAL TURBINE5. DE CURTIS
TURBINE ............................................................................................................... 74
5. DE CURTIS TURBINE ......................................................................................... 75
6. DE RATEAU TURBINE ........................................................................................ 78
6. DE REACTIETURBINE (PARSONSTURBINE).......................................................... 80
7. HYDRAULISCHE TURBINES....................................................................... 83

Thermomechanische Machines 1 2
HOOFDSTUK 9 : VERBRANDINGSMOTOREN............................................. 88
1. INLEIDING ........................................................................................................ 88
2. WERKINGSPRINCIPE .......................................................................................... 88
3. CONSTRUCTIE ................................................................................................... 91
4. VERMOGEN EN KOPPEL ..................................................................................... 94
5. MOTORMANAGEMENT ...................................................................................... 99
6. VERBETERING VERMOGEN/KOPPEL ..................................................................101
7. VERLAGING VAN DE EMISSIES ..........................................................................106

Thermomechanische Machines 1 3
Hoofdstuk 1 : Energiebalansen
In dit hoofdstuk zal een korte opfrissing gebeuren van wat reeds uit 2e
kandidatuur geweten is betreffende energiebalansen. We zullen de algemene
energiebalans toepassen voor diverse toestellen
- zuiver thermische problemen
- toepassingen waarbij ook arbeid verricht wordt
Verder zal aandacht besteed worden aan het gebruik en de eigenschappen van
de enthalpie.

1. De algemene energiebalans

V2
V1
p2
P1 T2
T1 z2
z1 W

Figuur 1 : De algemene energiebalans

De verschillende vormen van energie die we kunnen gebruiken zijn :

1. Potentiële energie

De specifieke potentiële energie is : e1 = g.z


eenheid = m2/s2 = W/(kg/s) = J/kg

De totale potentiële energie (Watt) is dan : E1 = M’.e1


M’= massadebiet

2. Kinetische energie

e2 = V2/2
E2 = M’.e2

3. Interne energie

u of U

4. De aan het systeem geleverde warmte

q of Q

Thermomechanische Machines 1 4
5. De door het systeem geleverde arbeid

Hier moeten we twee vormen onderscheiden :

1) De Mechanische arbeid, dit is de arbeid die via (meestal een as) door
turbines, pompen, compressoren… aan de omgeving geleverd wordt.

wp of Wp

2) De Expansiearbeid

Bij het binnenkomen levert de vloeistof een arbeid p1.v1 aan het systeem. Bij het
buitenstromen levert het systeem een arbeid p2v2 aan de omgeving.

A1

p1

x
Figuur 2 : De expansiearbeid

De algemene energiebalans voor een stromingsproces is :

u1 + p1.v1 + g.z1 + V12/2 + q = u2 + p2.v2 + g.z2 + V22/2 + wp

of

U1 + p1.V’1 + M’.g.z1 + M’.V12/2 + Q = U2 + p2.V’2 + M’.g.z2 + M’.V22/2 + Wp

Hierin vinden we de enthalpie terug

u + p.v = h
U + p.V' = H

Zodat :

h1 + g.z1 + V12/2 + q = h2 + g.z2 + V22/2 + wp


H’1 + M’.g.z1 + M’.V12/2 + Q = H’2 + M’.g.z2 + M’.V22/2 + Wp

Voor de meeste toepassingen kan één of meerdere van deze termen


verwaarloosd worden.

Thermomechanische Machines 1 5
2. Zuiver Thermische Problemen

Voorbeelden zijn opwarmen en afkoelen van gassen/vloeistoffen. Hierbij wordt


meestal geen asarbeid verricht en zijn kinetische en potentiële energie te
verwaarlozen.

De energiebalans reduceert zich dan tot :

h + q = ct
H + Q = cte

Voorbeeld : Verdampen aardgas

In Zeebrugge wordt op de aardgasterminal vloeibaar LNG (-161,5°C) uit


Algerije aangevoerd. Vooraleer het via pijpleiding naar de verbruiker vervoerd
wordt moet het eerst gasvormig gemaakt worden.
Hiervoor gebruikt men verzadigde stoom bij 3 bar die gecondenseerd wordt en
niet onderkoeld.
- Bereken het oppervlak van de warmtewisselaar die nodig is om 10 ton/u LNG
op te warmen tot 15°C
- Hoeveel stoom is hiervoor nodig ?

Het oppervlak van een warmtewisselaar wordt gegeven door :

Q = U’.A.∆TLM

T4
T3

T3
∆TLM = het gemiddeld logaritmmisch temperatuursverschil over de
warmtewisselaar
= [(T4-T1)-(T3-T2)]/[ln{(T4-T1)/(T3-T2)}

Figuur 3 : Verdamping LNG

H1 + Q = H2

H1 = M’.h1
H2 = M’.h2

De enthalpiën kunnen berekend worden uit :


1. Grafieken of tabellen (b.v. Stoomtafels)

Thermomechanische Machines 1 6
2. In sommige gevallen zijn deze echter niet beschikbaar en dan zal men zelf de
enthalpie moeten berekenen uit soortelijke warmtes, smelt en
verdampingswarmtes.

Werkwijze :
- Kies een referentietoestand : Tref en vast, gas of vloeistof
Deze referentietoestand mag (indien er geen reagerende componenten zijn)
verschillend zijn voor de individuele componenten.
- Bereken de enthalpie relatief t.o.v. deze toestand

In ons voorbeeld kiezen we als referentietoestand de ingangstoestand van het


LNG (Tref=-161,5°C en vloeistof). In dat geval is : h1 = 0

Figuur 4 :
Warmtebalans voor
H4 Q LNG

H3
Voor h2 moeten we het LNG eerst verdampen bij –161,5°C en vervolgens het
gas opwarmen tot 15°C.

h2 = λmeth + cgp,meth.(T-Tref)

Uit tabellen vinden we :


verdampingswarmte methaan = λmeth = 510 kJ/kg
soortelijke warmte methaangas = cgp,meth = 2,3 kJ/kg.°C

H1 H2

en h2 = 916 kJ/kg
Figuur 5 : Warmtebalans voor stoom

H1 = 0
H2 = 10000/3600).916 = 2544 kW

Q = H2 – H1 = 2544 kW

Thermomechanische Machines 1 7
Het oppervlak van de warmtewisselaar is dan

A = Q/[U’.∆TLM]

∆TLM = 193°C
U typisch= 1000 W/m2.°C

A = 2544/(1000x193) = 13,2 m2

Stoomverbruik

Een energiebalans over de stoom geeft :

Q = H3 – H4 = M’stoom.(h3-h4)

Stoomtabellen :
h3 = 2543 kJ/kg
h4 = 560 kJ/kg

M’stoom = 2544/(2543-560) = 1,28 kg/s = 4,61 ton/u

Thermomechanische Machines 1 8
3. De Mechanische Energiebalans – De Wet van Bernouilli

Indien er geen warmte toe of afgevoerd wordt :

h1 + g.z1 + V12/2 + q = h2 + g.z2 + V22/2 + wp

Indien het proces reversibel is :

2
q = ∫ Tds
1

T.ds = dh – v.dp

2 2
∫ Tds = (h2-h1) - ∫ v.dp
1 1

De energiebalans wordt dan :

2
2
- ∫ v.dp + g.z1 + V1 /2 = g.z2 + V22/2 + wp
1

We moeten dus de integraal ⁄v.dp berekenen. We kunnen enkele speciale


gevallen beschouwen :
- vloeistoffen : ρ = 1/v = cte
- gassen : isotherm, adiabatisch, polytropisch

Vloeistoffen : v = ct

2
∫ v.dp = v.(p2-p1) = (p2-p1)/ρ
1

p1/ρ + g.z1 + V12/2 = p2/ρ + g.z2 + V22/2 + wp

Isotherme compressie van gassen


p
2
- 1 2 3
∫ v.dp = -RT.ln(p2/p1)
1

Adiabatische/polytropische
compressie van gassen

v 2
[(n-
- ∫ v.dp = -n/(n-1).p1.v1.[(p2/p1)
1
1)/n]
- 1]

Figuur 6 : Isotherme, polytropische en adiabatische compressie

Voorbeeld

Thermomechanische Machines 1 9
Gegeven het schema in figuur 7. Bepaal het pompvermogen.

Oplossing : -320 W/(kg/s)


1 bar

5 bar

20m
2 m3/s 12m

Thermomechanische Machines 1 10
Hoofdstuk 2 : Berekening Leidingen
1. Inleiding

Bij stroming van een gas of een vloeistof doorheen een netwerk van leidingen
zullen er leidingsverliezen optreden. Deze zorgen ervoor dat nuttige
mechanische energie omgezet worden in warmte die door wrijving (met de
wand of intern) geproduceerd wordt.
We kunnen de wet van Bernouilli (ρ=cte) dan herschrijven :

p1/ρ + g.z1 + V12/2 = pz/ρ + g.zz + Vz2/2 + wp - qwrijving

-qwrijving = de warmte die via wrijving verloren gaat = ∆Hf


We kunnen dit ook schrijven als :

p1/ρ + g.z1 + V12/2 = pz/ρ + g.zz + Vz2/2 + wp + ∆Hf

We kunnen twee types wrijvingsverliezen onderscheiden :

1. De major losses of wrijvingsverliezen met de wand. Deze zijn het directe


gevolg van wrijving van het fluidum met de wand.
2. De minor losses of vormwrijvingsverliezen. Deze treden op als er turbulenties
(interne wrijving) onstaan tengevolge van obstakels (bocht, kraan,
vernauwing…) in de leidingen.

2. Major Loss

De

geen wrijving

wrijving

wrijvingsverliezen in cylindrische buizen worden gegeven door de vergelijking

∆Hf = 4.f.(L/D).V2/2 (1)


L = lengte buis
D = diameter buis
f = wrijvingscoëfficiënt van Fanning

Een alternatieve schrijfwijze is :

∆Hf = λ.(L/D).V2/2

λ = Moody coëfficiënt

Thermomechanische Machines 1 11
Thermomechanische Machines 1 12
De waarde van de wrijvingscoëfficiënt hangt af van het stromingstype :
turbulent of laminair (Figuur 2).

Laminair
Hier is geldt de vergelijking van Blasius :
f = 16/Re
λ = 64/Re
Als we dit invullen in vergelijking (1) vinden we :

∆Hf = 32.µ.LV/(ρ.D2)
Dit is de wet van Poiseuille. We zien dus dat in het laminaire gebied de
wrijvingsverliezen evenredig zijn met de stromingssnelheid.

Turbulent
In het turbulente gebied is de wrijvingscoëfficiënt afhankelijk van de
wandruwheid ε. Typische waarden voor wandruwheden worden in Tabel 1
gegeven. In het turbulente gebied varieert het wrijvingsverlies ongeveer
kwadratisch met de stromingssnelheid.

Materiaal ε (mm)
Getrokken buizen 0,00152
(messing, glas,..)
Commercieel staal 0,046
Beton 0,3 - 3
Geriveteerd staal 0,9 - 9
Tabel 1 : Wandruwheden voor verschillende materialen

Niet cylindrische buizen – Hydraulische diameter

Ingeval de buizen niet cylindrisch zijn gebruikt men in plaats van de diameter
de hydraulische diameter :

DH = 4x(nat oppervlak)/(natte omtrek)


a
a D=a
H

DH= D
D

H D = 4BH/(B+2H)
H
B

Thermomechanische Machines 1 13
3. Minor Loss – Fittings, Kranen,…

Er bestaan twee methodes om deze wrijvingsverliezen te berekenen :

2.1. Met de Equivalente Lengte


Men zegt dat een bepaalde fitting, kraan.. dezelfde wrijvingsverliezen als een
stuk buis met lengte Leq. De wrijvingsverliezen worden dan berekend volgens :

∆Hf = 4.f.(Leq/D).V2/2

Tabel 2 geeft een voor een aantal appendages de equivalente lengte.

Tabel 2 :
Equivalente
lengte

2.2. Met de weerstandscoëfficiënt K

∆Hf = K.V2/2

K-waarden voor diverse appendages worden in tabel 3 gegeven. Figuur 3 geeft


de K-waarde voor vernauwingen en verbredingen als functie van de verhouding
van de diameters.

Thermomechanische Machines 1 14
Figuur 4 : K-waarden voor vernauwingen

Tabel 3 : K-waarden voor appendages

Thermomechanische Machines 1 15
Voorbeeld 1
Gegeven het leidingnetwerk in Figuur 4. De diameter van de buizen is 5 cm en
het debiet is 10 m3/u. Alle bochten zijn scherpe bochten.
Bereken het pompvermogen
0,5 bar

1 bar
globe
10m 1/2 open

gate 7m
Tak1
5m

Tak2

2m 10m 2m
Figuur 4 : Leidingnetwerk bij voorbeeld 1

Voorbeeld 2

Gegeven het leidingnetwerk in Figuur 5. De diameter van de buizen is 10 cm


(behalve in de rechtertak waar hij 7 cm is) en het debiet is 100 m3/u. Alle
bochten zijn scherpe bochten.
Bereken de diameter van de linkertak en het pompvermogen

1 bar

diam=?cm

diam=10cm
0,1 bar Gate globe 15m
3/4 open open globe
1/2 open

diam=7cm

Figuur 5 : Leidingnetwerk bij voorbeeld 2

Thermomechanische Machines 1 16
4. De leidingkarakteristiek

4.1. Definitie

De leidingkarakteristiek geeft het nuttige of effectieve specifieke vermogen


nodig om een bepaald debiet aan gas of vloeistof doorheen een leiding te laten
stromen als functie van het debiet (deze debietsverandering kan veroorzaakt
worden door b.v. verandering van het toerental van de
pomp/ventilator/compressor). Deze weerstand omvat de termen in de wet van
Bernouilli.

Vermogen = Drukverschil + Hoogteverschil + Snelheidsverschil +


wrijvingsverliezen

We kunnen dit uitdrukken als druk of hoogte. We spreken dan van


respectievelijk manometrische opvoerhoogte of manometrische opvoerdruk.

Pman = -ρ.wp = (p2-p1) + ρ.g.(z2 – z1) + ρ.(V22-V12)/2 + ρ.∆Hfleiding (6)


Hman = -wp/g = (p2-p1)/ρ.g + (z2 – z1) + ∆Hfleiding /g

4.2. Effect van het debiet op de leidingkarakteristiek

In het turbulente gebied is ∆Hfleiding evenredig met V2.

pman = (p2-p1) + ρ.g.(z2 – z1) + cte.V2 = cte1 + cte.V2 (9)


Hman = (p2-p1)/ρ.g + (z2 – z1) + cte.V2 = cte1 + cte.V2

Men vindt dus een


p kwadratisch verband
man
tussen manometrische
opvoerdruk (of
z1=z2
opvoerhoogte) en
p1=p2 snelheid (of debiet).

g(z2-z1) Figuur 3 : De
leidingkarakteristiek
p2-p1
V of V'

Thermomechanische Machines 1 17
5. De pomp – ventilator – compressor -karakteristiek

5.1. Definitie

De pompkarakteristiek geeft het nuttige vermogen dat een pomp (of


ventilator/compressor) moet leveren om bij constant toerental een bepaald
debiet te leveren als functie van dat debiet. De pompkarakteristiek kan net zoals
de leidingkarakteristiek uit de wet van Bernouilli bepaald worden.

w We zullen later bij de


p
gedetailleerde beschrijving
van de pompen de algemene
vorm van de
pompkarakteristiek
afleiden; Dit is voor een
centrifugaalpomp meestal
V' een dalende kurve zoals
voorgesteld in Figuur 4.

Figuur 4 : Pomp/Ventilatorkarakteristiek

5.2. Meting manometrische opvoerdruk voor een pomp

Figuur 5 : Bepaling manometrische opvoerdruk voor een pomp

Bernouilli over pomp :


-wp = (pb – pa)/ρ + g.(zb-za) + (Vb2 – Va2)/2.ρ + ∆Hf

De term in V2 en de wrijvingsverliezen zijn meestal verwaarloosbaar zodat :

Manometrische Opvoerdruk = -ρ.wp = (pb – pa) + ρ.g.(zb-za).

Thermomechanische Machines 1 18
Men kan ook werken met de dimensie meter vloeistofkolom (mVK) . Men vindt
dan de manometrische opvoerhoogte Hman.

Hman= (pb – pa)/ρ.g + (zb-za) (8)

5.3. Meting manometrische opvoerdruk voor een ventilator

Voor stroming tussen open


1 a 2 reservoirs
p2 = p1 = patm
ρ << (gas !!!) en z1 = z2 (voor
horizontale leiding)

dus -ρ.wp = ρ.(V22-V12)/2 + ρ.∆Hfleiding

In de meeste gevallen is de kinetische term te verwaarlozen en :

pman = −ρ.wp = ρ.∆Hfleiding

Men kan bewijzen (bereken zelf) dat als we voor de ventilator geen buis
plaatsen en dus het punt 1 ergens in de ruimte voor de inlaat ligt en als we
verder een meetpunt a nemen vlak na de ventilator :

p1 + ρ.V12/2 = pa + ρ.Va2/2 + ρ.wp + ρ.∆Hf (2)

Indien V1<< en ∆Hf << (waarom ?) dan is :

pman = -ρ.wp = (pa + ρ.Va2) - p1 = (pa + ρ.Va2) - patm = prel a,tot (3)

prel a,tot = totale druk in a (relatief t.o.v. omgevingsdruk) zoals we die meten met
behulp van een pitot buis. Dus de meting van de totale druk in punt a geeft de
manometrische opvoerdruk voor een ventilator.

Thermomechanische Machines 1 19
6. Het werkingspunt

Indien we een pomp


w aansluiten op een
p bestaande leiding zal
men zien dat de pomp en
leidingkarakteristiek
zich in een bepaald punt
snijden. Dit is het
werkingspunt. In dit
punt zijn geleverde en
V'
werk V' benodigd vermogen
gelijk. Dat betekent
dat de pomp op die
leiding één welbepaald debiet zal leveren.

Figuur 7 : Werkingspunt

Wenst men het debiet te variërn zijn er twee mogelijkheden :


1. De leidingkarakteristiek veranderen. Dit kan men doen door de weerstand te
veranderen met behulp van een regelkraan.
2. De pompkarakteristiek veranderen met behulp van bijvoorbeeld een
frequentieregelaar.

Thermomechanische Machines 1 20
Hoofdstuk 3 : Wrijvingsverliezen bij stroming rond voorwerpen
Bij diverse situaties zoals
- bepaling van het brandstofverbruik van een auto
- sterkteberekening van een schouw
- bepaling van de valsnelheid van stofdeeltjes
is het nodig om de wrijvingskracht te kennen die een aangestroomd (of
bewegend) voorwerp in en fluidum (gas of vloeistof ondervind.

We zullen trachten af te leiden wat er gebeurt als men een fluidum over een
cylinder laat stromen. Achteraf zullen we dit dan uitbreiden naar voorwerpen
van een andere vorm.

1. Niet viskeuze vloeistoffen

Stel dat een cylinder aangestroomd wordt door een fluidum. Bij niet viskeuse
vloeistoffen (µ=0) wordt er geen wrijvingskracht uitgeoefend op de vloeistof.
Men krijgt een stromingsprofiel zoals dat voorgesteld op Figuur 1. Men ziet dat
de vloeistof mooi rond het voorwerp stroomt. Zij blijft als het ware 'plakken' aan
het oppervlak.
Vermits er geen wrijving is zal er ook geen snelheidsgradient ontstaan nabij de
wand.

V V
1 x
C
A D

Figuur 1 : Stroming rond een cylinder

Als we de snelheid in de omgeving van de cylinder bekijken zien we dat deze


verandert omwille van de continuiteitsvergelijking :

ρ.A.V = cte

We krijgen dus aan de voorzijde van de cilinder een stijgende snelheid en aan de
achterzijde een dalende.

We kunnen de wet van Bernouilli langs een stroomlijn schrijven als :


p1/ρ + g.z1 + V12/2 = px/ρ + g.zx + Vx2/2

De hoogteverschillen zijn verwaarloosbaar :


p1/ρ + V12/2 = px/ρ + Vx2/2
en

Thermomechanische Machines 1 21
px/ρ = p1/ρ + V12/2 - Vx2/2

We krijgen het snelheids- en drukprofiel voorgesteld in Figuur 2.


v
v
x v = v p
B C
p
x

p = p
B C

A B,C D

Figuur 2 : Snelheidsprofiel bij stroming rond een cylinder

2. Viskeuse vloeistoffen

In dit geval zal er tengevolge van de wrijving een snelheidsgradient ontstaan


nabij het oppervlak (Figuur 3). Kortbij het oppervlak zal de snelheid zeer laag
worden.

Figuur 3 : Snelheidsgradient bij viskeuse stroming

Zolang we het frontvlak van de cylinder (A->B/C) bekijken gebeurt er niets


speciaal. In dit gebied daalt de druk in de stromings- richting.
Aan de achterzijde echter (B/C->D) hebben we een positieve drukgradient. Het
kan dan gebeuren dat kort bij het oppervlak de stroomsnelheid negatief wordt en
dat er terugstroming optreedt. Dit geeft aanleiding tot het ontstaan van wervels
aan de achterzijde van de cylinder (Figuur 4). Men zegt dat
grenslaagafscheiding opgetreden is.

De wervels die onstaan veroorzaken een interne wrijving in de vloeistof. Deze


wrijving gaat uiteraard weer gepaard met het ontstaan van warmte en een verlies
aan nuttige (mechanische) energie van de vloeistof. Dit type van verliezen
noemt men vormverliezen (∆Hf2). Zij dienen bij de oppervlakteverliezen geteld
te worden in de wet van Bernouilli.

Thermomechanische Machines 1 22
Totale verliezen ∆Hf = ∆Hf1 + ∆Hf2 (4)

Figuur 4 : Ontstaan van wervels achter bol

Het al dan niet optreden van grenslaagafscheiding en dus ook van vormverliezen
hangt af van de stromingssnelheid. Bij lage snelheden is er geen
grenslaagafscheiding en heeft men enkel oppervlakte- verliezen. Bij hogere
snelheden zal de bijdrage van de oppervlakte- verliezen afnemen.

In vorige redenering hebben


we impliciet verondersteld
dat de strominglaminair
was. Het is ook mogelijk dat
men een turbulente stroming
heeft. In dat geval zal
grenslaagafscheiding slechts
bij hogere snelheden
plaatsvinden. Bovendien zal
de plaats waar de grenslaag
zich afscheidt verder naar de
achterzijde liggen (Figuur
5). Het resultaat hiervan is
dat de wrijvingsverliezen bij
turbulente stroming lager
zullen liggen dan bij
laminaire stroming.

Figuur 5 : Grenslaagafscheiding bij laminaire en turbulente stroming

3. De wrijvingskracht op een aangestroomd deeltje

De wrijvingskracht op een lichaam wordt uitgedrukt in een vergelijking van de


vorm1 :

F (Kracht) = Cd.A.(Kinetisch Term) (5)

Cd = wrijvingscoëfficient
A = oppervlak geprojekteerd loodrecht op de stromingsrichting

Thermomechanische Machines 1 23
u
geprojekteerd
Stromingsrichting oppervlak A

Figuur 6 : De wrijvingskracht op een sferisch deeltje

De kinetische term wordt gelijk genomen aan ρ.V2/2


ρ = soortelijk gewicht van het fluidum

Een alternatieve schrijfwijze voor vergelijking (5) is :

F = A.R' (6)

R' = kracht per eenheid oppervlak = Cd.ρ.V2/2

De wrijvingscoëfficient kunnen we dan uit R' berekenen :

Cd = 2.R'/ρ.V2 (7)

Stokes heeft theoretisch kunnen aantonen dat in het laminaire gebied bij lage
Reynoldsgetallen de kracht uitgeoefend op een bol gelijk is aan :
F = 3π.µ.d.V (8)

Deze vergelijking wordt in de automobielnijverheid geschreven als :


F = Cx.S
De Cx van een auto is dus niets anders dan de wrijvingscoefficient

4. De wrijvingscoefficient

Gebied a :
dit is het gebied van Stokes (10-4<Re'<0,2)
De stroming is laminair en men heeft enkel oppervlakteverliezen
De wrijvingscoëfficient is gegeven door

Cd = 24/Re' (9)
R'/ρ.V2 = 12.Re'-1 (9')

Thermomechanische Machines 1 24
Figuur 7 : De wrijvingscoefficient voor een bol als funktie van Re

Gebied b : Dit is een overgangsgebied waar zowel oppervlakte als


vormverliezen een rol spelen (0,2<Re'<500 à 1000).
Er bestaan diverse korrelaties in dit gebied (zie ook Coulson & Richardson). Een
voorbeeld is de vergelijking van Schiller en Neumann :

R'/ρ.V2 = 12.Re'-1.(1 + 0,15.Re'0,687) (10)

Gebied c : Dit is het gebied van Newton (500 à 1000<Re'<2.105). De stroming


is hier nog altijd laminair maar de vormverliezen overheersen. Men vindt :

Cd = 0,44 (11)
R'/ρ.V2 = 0,22 (11')

Thermomechanische Machines 1 25
Gebied d : Re'>2.105
De stroming is hier volledig turbulent en vormverliezen overheersen.De
wrijvingscoefficient is :

Cd = 0,10 (12)
R'/ ρ.V2 = 0,05 (12')

Thermomechanische Machines 1 26
Hoofdstuk 4 : Pompen

1. Algemene Eigenschappen

Manometrische opvoerdruk/hoogte

Pman = -ρ.wp = (p2 – p1) + ρ.g.(z2-z1) + ρ.(V22-V12)/2 + ρ.∆Hf


Hman = -wp/g = (p2 – p1)/ρ.g + (z2-z1) + (V22-V12)/2.g + ∆Hf/g

Geodetische opvoerdruk/hoogte

Pgeo = ρ.g.(z2-z1)
Hgeo = (z2-z1)

Statische opvoerdruk/hoogte

Pstat = (p2 – p1)


Hstat = (p2 – p1)/ρ.g

6bar

2bar

15m

6m

Figuur 1 : Opvoerdrukken en hoogtes

2. Effectief vermogen en Rendement

Het vermogen dat we tot nu toe gebruikten is het nuttig vermogen wp of Wp. Dit is het
vermogen dat effectief aan de vloeistof overgedragen wordt/ Hierbij werd rekening
gehouden met (wrijvings-) verliezen in de leidingen, maar niet met verliezen in de
pomp.
Als we ook rekening houden met de verliezen in de pomp bekomen we het effectief
vermogen of asvermogen, dit is het vermogen dat door de pomp verbruikt wordt
(verliezen in de motor worden niet in rekening gebracht).

Deze verliezen zijn onder te verdelen in :


1. Inwendige verliezen
2. Mechanische verliezen

Thermomechanische Machines 1 27
2.1. Inwendige verliezen
Tot de inwendige verliezen rekenen we de hydraulische ne de volumetrische
verliezen.

2.1.1. Hydraulische verliezen.


Dit zijn wrijvingsverliezen in de pomp. Bij plunjer en zuigerpompen zijn dit
voornamelijk verliezen tengevolge van in en uitlaatkleppen. Bij centrifugaalpompen
wrijvingsverliezen in en om de waaier (zie later). Tengevolge van deze wrijving zal
een deel van de aan de pomp geleverde energie omgezet worden in warmte.

De hydraulische verliezen worden weergegeven via het hydraulisch rendement :

ηhyd = pman/ptheoretisch

ptheoretisch = de inwendige manometrische druk. Slechts een deel hiervan wordt nuttig
gebruikt.

Pman = ptheoretisch - pw,z

V' pw,z = pompweerstand

2.1.2. Volumetrische verliezen

In de pomp hebben we interne lekken die zorgen dat een


gedeelte van de vloeistof in de pomp zelf circuleert.
V' V' Slechts een deel van het debiet dat door de pomp
th lek
verplaatst wordt verlaat de pomp effectief. Het
hydraulisch rendement is :

ηvol = V’/V’theor
V'
V’th = V’ + V’lek

Figuur 2 : Inwendige verliezen en lekverliezen

Thermomechanische Machines 1 28
2.1.3. Inwendig vermogen en rendement

Tengevolge van de hydraulische en volumetrische verliezen vereist de pomp een


hoger vermogen WI (inwendig of theoretisch vermogen) dan het nuttige Wp.
Dit wordt weergegeven door het inwendige (soms ook theoretische genoemd)
rendement :

ηi = Wp/WI

Natuurlijk is dan :
ηi = Wp/WI = V’.pman/(V’th.pth) = ηvol.ηhyd

2.2. Mechanische verliezen

Dit zijn verliezen tengevolge van wrijving in lagers, assen, cylinders, plunjer etc. Het
totale vereiste vermogen Was is dan :

ηmech = Wi/Was

2.3. Globaal rendement

Het globale rendement is :

ηtot = Wp/Was = ηvol.ηhyd.ηmech

3. Zuighoogte en cavitatie

3.1. Maximale zuighoogte

Figuur 3 : Maximale zuighoogte

De zuighoogte is de afstand tussen het pomphart


en het oppervlak van het zuigreservoir.
H
z,geo

Geodetische zuighoogte = Hz,geo = zp – z1


zp

De maximale zuighoogte kan berekend worden


uit : P1/ρ + g.z1 + 0 = pp/ρ + g.zp + 0 + 0
z1
(zp – z1)max = p1/ρ.g

Voor water bij aanzuiging vanuit een atmosferisch reservoir :

(zp – z1)max = 1,013 105/1000.9.81 = 10,33 m

In werkelijkheid zal de maximale zuighoogte lager zijn omwille van :


a) wrijvingsverliezen en de bijdrage van de snelheidstermen
b) cavitatie

Thermomechanische Machines 1 29
3.2. Cavitatie

Cavitatie is het ontstaan van


damp op plaatsen waar de
statische druk lager wordt
dan de dampdruk van de
vloeistof. In dat geval
zullen plaatselijk
dampbelletjes gevormd
worden (de vloeistof gaat
koken). Deze dampbellen
klappen dan meestal ergens
verder in de leiding (waar
de druk terug hoger is dan
de dampdruk) in elkaar. Dit
is een ongewenst fenomeen
omwille van geluidshinder
en mogelijke beschadiging
van buiswand of pomp.
Figuur 4 : Dampdruk water

Cavitatie kan optreden in de leidingen of in de pomp.

a) cavitatie in leiding.
x p
Figuur 5 : Cavitatie in de leiding

9m Om na te gaan of dit mogelijk is moet men in


feite het drukverloop in de ganse leiding
berekenen. Wij zullen als voorbeeld het
circuit getekend in Figuur 5 gebruiken.
We berekenen de statische druk in punt x.
We verwaarlozen wrijvingsverliezen en
snelheidstermen :

p1/ρ + g.z1 + 0 = px/ρ + g.zx + 0 + 0

px = p1 - ρ.g(zx-z1) = 11710 Pa
a
Dit is lager dan de dampdruk, dus er zal cavitatie
optreden in punt x.
Cavitatie in de leiding kunnen we vermijden door
de pomp zover mogelijk vooraan in het circuit te
zetten. Meestal bestaat het meeste gevaar voor
cavitatie in de pomp zelf.

Figuur 6 Cavitatie

Thermomechanische Machines 1 30
b) Cavitatie in de pomp – NPSH

De laagste druk zal normaal optreden na de zuigklep.

p1/ρ + g.z1 + V12/2 = pz/ρ + g.zz + Vz2/2 + ∆Hf + ∆Hf,zuigklep

pz = p1 - ρ.g.(zz-z1) - ρ.(Vz2-V12)/2 - ρ.∆Hf - pw,zuigklep

De voorwaarde opdat er geen cavitatie zou optreden is :

Pz > pdamp

We kunnen ook de Toelaatbare Geodetische Zuighoogte is :

Hmax z,geo = (zz-z1)max = (p1-ρ.∆Hf + pw,zuigklep- pdamp)/ρ.g

We kunnen ook de Net Positive Suction Head (NPSH) gebruiken. Dit is het
drukverschil (pzuig-pdamp) uitgedrukt als hoogte :

NPSH = (pzuig-pdamp)/ρ.g = p1/ρ.g -(zz-z1) - (Vz2-V12)/2.g - ∆Hf/g - pw,zuigklep/ρ.g –


pdamp/ρ.g

Voorbeeld
2
4
a
b

9m
7m

1
3

10m 20m

Figuur 6 : Cavitatie

Gegeven : Circuit in Figuur 6. De wrijvingsverliezen bedragen 1 m2/s2 per lopende


meter. De verliezen in de zuigerklep zijn verwaarloosbaar en we gebruiken water bij
30°C.

Gevraagd : het drukprofiel en de NPSH

Thermomechanische Machines 1 31
Hoofdstuk 5 : Verdringerpompen
Volumetrische of verdringerpompen zijn pompen die per slag/omwenteling een vast
volume verplaatsen. Dit resulteert in
p een pompkarakteristiek (Figuur 1)
man waarbij duidelijk is dat het debiet
onafhankelijk is van de opvoerdruk.
1000rpm 2000rpm 3000rpm

Figuur 1 : Pompkarakteristiek voor


verdringerpomp

Verdringerpompen zijn bij uitstek


V' geschikt voor het leveren van hoge
drukken. Vroeger was het zo dat voor
het bereiken van hoge drukken enkel
volumetrische pompen bruikbaar waren. Verbeteringen in het ontwerp van
centrifugaalpompen maken nu echter dat ook met deze types zeer hoge drukken
bereikt kunnen worden. Vermits de centrifugaalpompen op de meeste gebieden
(kosten, onderhoud, gelijkmatige volumestroom,…) beter zijn dan verdringerpompen
zal men in de industrie nu meestal centrifugaalpompen aantreffen.

De verdringerpompen vallen in twee categoriën (Figuur 4) :


- translerende
- zuigerpompen
- plunjerpompen
- membraanpompen
- roterende
- tandwielpomen
- schroefpompen
- schottenpompen
- rootspomp
- slangenpomp
- diverse types plunjerpompen, hoofdzakelijk als hydraulische pompjes
gebruikt

De translerende types
hebben als belangrijk nadeel
dat ze (enkelvoudig) een
sterk pulserend debiet
leveren. Dit kan verbeterd
worden door het gebruik van
meerdere, parallelle pompen
(eventueel dubbelwerkend)

Figuur 2 : Translerende pompen – debiet

Een andere mogelijkheid is het gebruik van een windketel. Deze zal naast een meer
continue debietslevering ook het belang van de traagheidskrachten verminderen
waardoor het vermogen van de pomp beperkt kan worden.

Thermomechanische Machines 1 32
Figuur 3 toont een grote
plunjerpomp voor water.
Water wordt aangezogen via
en filter en terugslagklep. De
pomp heeft twee geintegreerde
windketels : de zuigwindketel
en de perswindketel. De pomp
is ook voorzien van een
‘snuifklep’ om te zorgen dat er
altijd lucht in de perswindketel
aanwezig is.
Figuur 6 geeft een
dubbelwerkende simplexpomp.

Figuur 3 : Plunjerpomp

Figuur 5 : Dubbelwerkende
simplexpomp

De theoretische opbrengst van een zuigerpomp kan berekend worden met :

V’theor = Vs.n = slagvolumextoerental = 2(π.D2/4).S.n

Thermomechanische Machines 1 33
Figuur 4 : Verdringerpompen

Thermomechanische Machines 1 34
Hoofdstuk 6 : Centrifugaalpompen (= waaierpompen)

1. Inleiding

Centrifugaalpompen worden de jongste jaren meer en meer gebruikt. Vroeger was


men voor het bereiken van hoge opvoerdrukken verplicht om voor verdringerpompen
te kiezen. Met verbeteringen bij de pompconstructie (o.a. waaierontwerp) kan men
momenteel ook met centrifugaalpompen de hoogste drukken bereiken.
Het essentiële verschil tussen verdringer en waaierpompen is dat deze laatste
gebaseerd zijn op en drukverhoging via de centrifugaalkracht en dus zeer sterk
afhangen van de soortelijke massa van het fluidum.
Het grootste gedeelte van wat in dit hoofdstuk gezien zal worden is zowel geldig voor
pompen (vloeistoffen) als voor compressoren en ventilatoren (gassen).

Figuur 1 : Centrifugaalpomp
(Kemtron)

Voordelen van waaierpompen


zijn o.a; :
- gelijkmatige volumestoom
- grotere bedrijfszekerheid
omwille van het ontbreken van
heen en weer bewegende
onderdelen
- directe koppeling met
electromotor mogelijk (geen
tandwielkast)
- gemakkelijke regeling (kraan)
- lage kosten

Nadelig zijn het niet zelfaanzuigend zijn en de relatief hoge kosten voor kleine
debieten (gecombineerd met hoge opvoerdrukken)

Figuur 2 : Slakkenhuis en leischoepen

Thermomechanische Machines 1 35
De centrifugaalpomp bestaat uit een waaier en een pomphuis. Bij de normale
constructie gebruikt men een slakkenhuis waar de snelheid die de vloeistof heeft aan
de uitgang van de waaier in druk wordt omgezet. Deze omzetting is erg inefficiënt en
soms gebruikt men een constructie met leischoepen.

Waaiervormen

Afhankelijk van de behoeftes (gewenste volumestroom en opvoerhoogte) heeft men


verschillende waaiervormen (Figuur 3) :
1. Centrifugaalpomp : radiale uittrede. Goed voor
hoge opvoerdruk, maar lage debieten. De schoepen
zijn altijd achterwaarts gekromd. Het specifieke
toerental ns is laag (zie verder)
2. Centifugaalschroefpomp de stoming van de
vloeistof is omwille van de kromming van de
schoepen gemengd radiaal/axiaal. De opvoerdruk is
wat lager dan deze van de centifugaalpompen, maar
het debiet is wat hoger.
3. Halfaxiale waaierpomp of diagonaalpomp. De
stoming is hier nog meer axiaal gericht. De waaier is
meestal niet volledig gesloten en het pomhuis
voorzien van leischoepen. De schoepen kunnen vast
of verstelbaar zijn.
4. Axiale of propellerpomp : hoog debiet maar lage
opvoerdruk. Ze hebben de vorm van een
scheepsschroef en hebben het hoogste specifieke
toerental ns.

Figuur 3 : Waaiervormen

Naast deze types zijn er ook nog de een aantal


speciale types (Figuur 4) . In deze categorie vallen :
- de vloeistofringpomp (werkingsprincipe). Dit zijn
eigenlijk vacuumpompen (cfr. compressoren). De
afdichting van de rotor gebeurt met een laag
vloeistof die door de rotatie tegen de wand geduwd
wordt.
- zijkanaalpomp
- turbinepomp : deze leveren hoge opvoerdrukken (150 bar) bij relatief lage debieten
(30 m3/u).

Bij de normale centrifugaalwaaiers zullen de schoepen altijd in tegenrotatiezin


gebogen zijn. Dit is nodig om aan de vloeistofdruk te laten toenemen. Bij pompen en
ventilatoren die enkel voor circulatie moeten zorgen al men ook radiale of voorwaarts
gebogen schoepen terugvinden.

We zullen nu op basis van een geidealiseerd model voor een pomp (= de Eulerpomp)
de geleverde pompkarakteristiek berekenen als functie van de constructie van de
waaier. Op basis hiervan zullen we dan de reële pompkarakteristiek afleiden.

Thermomechanische Machines 1 36
Figuur 4 : a. vloeistofringpomp ; b. zijkanaalpomp ; c. turbinepomp

2. Berekening van de pompkarakteristiek van de Eulerpomp

2.1. Inleiding

De Eulerpomp is een geidealiseerde voorstelling van een pomp. De theorie werd door
Euler zowat 200 jaar geleden opgesteld.
Men gaat uit van de volgende veronderstellingen :

1. Schoepcongruente stroming. Hierbij veronderstelt men dat de (relatieve) snelheid


van de vloeistof evenwijdig (rakend) is met de schoepen. Dit bereikt men in theorie
door een oneindig aantal schoepen te gebruiken.

2. Botsingsvrije intrede van de vloeistof. Men veronderstelt dat de vloeistof aan de


intrede van de pomp rakend is aan de schoep. In dit geval zullen er geen
botsingsverliezen optreden (wrijvingsverliezen ter hoogte van de ingang).

3. Er zijn geen wrijvingsverliezen

4. Er zijn geen lekverliezen

5. De dichtheid is konstant (vloeistof).

Bij de snelheden moeten we een onderscheid maken tussen :


1. de absolute vloeistofsnelheid c
2. De sleepsnelheid u. Dit is de snelheid van de waaier
3. De relatieve snelheid w van de vloeistof t.o.v. de waaier.

Thermomechanische Machines 1 37
w c

Figuur 5 : De snelheidsdriehoek

Vectorieel kunnen we schrijven :

c=w+u

Het verband tussen de snelheden wordt weergegeven in de snelheidsdriehoek;

Tenzij we speciale waaierconstructies toepassen waardoor de vloeistof een voorrotatie


krijgt zal de vloeistof radiaal in de waaier binnentreden.

2.2. Berekening van de Eulerse opvoerdruk

Figuur 6 : Afleiding Eulerse druk

We beschouwen een vloeistofelementje dat zich ergens in de waaier bevind. Dikte is


ds en oppervlak dA. Het beweegt zich met een snelheid w in de schoeprichting.

Thermomechanische Machines 1 38
Figuur 7 : Krachtenbalans

Een krachtenbalans geeft :


ΣF = dMxa
met
dM = ρ.ds.dA
a = dw/dt = w.dw/dt

De krachten zijn :
- de drukkracht Fp = pdA – (p+dp).dA
- de centrifugaalkracht Fω = dM.ω2.r

De komponent hiervan in de w-richting is :

F’ω = dM.ω2.r.sinβ

Met dr = ds.sinβ wordt dit :

F’ω = dA.ρ.ω2.r.dr

De krachtenbalans :

dp = ρ.ω2.r.dr - ρ.w.dw

Integreren tussen inlaat en uitlaat van de waaier :

p2 – p1 = ρ.[ω2;(r22 – r21)/2 – (w22 – w21)/2]

Vermits ω.r = u wordt dit :

p2 – p1 = ρ.[(u22 – u21)/2 – (w22 – w21)/2]

De Eulerse opvoerdruk halen we uit de wet van Bernoulli tussen in en uitgang :

Thermomechanische Machines 1 39
p1/ρ + g.z1 + c21/2 = p2/ρ + g.z2 + c22/2 + PE/ρ

zodat : pE = (ρ/2).[c22 - c21 + u22 - u21 - w22 + w21] (1)

w2 c2 w2
a

u2 b
Figuur 8 : Snelheidsdriehoek

Als we de snelheidsdriehoek bekijken zien we dat :

w22 = a2 + b2
a = c2.sinα2
b = u2 – c2.cosα2

w22 = c22.sin2α2 + c22.cos2α2 + u22 – 2.u2.c2.cosα2

Invullen in (1) geeft :

pE = ρ.(u2.c2cosα
α2 – u1.c1cosα
α1)

Indien we een radiale intrede hebben is α1 = 90° en :

α2 = ρ.u2.cu2
pE = ρ.u2.c2cosα

We zien hier duidelijk het effect van de dichtheid van het fluidum. De bereikbare
opvoerhoogte is direct evenredig met de dichtheid. Deze vergelijking is enkel geldig
voor de Eulerpomp. Bij een echte pomp zal deze vergelijking numeriek niet correct
zijn. Men stelt echter vast dat ook bij een echte pomp de opvoerdruk zal stijgen met
de dichtheid van het fluidum.

Thermomechanische Machines 1 40
2.3. Effect van voorrotatie

Zoals gezegd zal men meestal


radiale intrede hebben van de
vloeistof.
In sommige gevallen zal men
een voorrotatie toepassen. In
dat geval zal men een
bijkomende waaier
aanbrengen in de inlaat.
Bij tegenrotatie is α1 > 90° en
cosα1 < 0
We zien dat dit resulteert in
een toename van de Eulerse
opvoerdruk.

Figuur 9 : Voorrotatie

2.4. De pompkarakteristiek

Indien we de snelheidsdriehoek aan de waaieruitlaat bekijken zien we dat :

pE = ρ.u2.cu2 = ρ.u2.(u2 – wu2)

en wu2 = cr2/tgβ2

Het debiet is gelijk aan :


V’theor = π.D2.b2.cr2

wu2 = V’theor/(π.D2.b2.tgβ2)

zodat :

Thermomechanische Machines 1 41
pE = ρ.u2.[u2 – V’theor/(π.D2.b2.tgβ2)]

Voor een bepaalde pomp die bij constant toerental draait zijn alle termen behalve het
debiet constant zodat het verband tussen de
p opvoerdruk en het debiet wordt :
man

pE = cte1 – cte2.V’

De opvoerdruk varieert dus lineair met het


debiet. Afhankelijk van de schoephoek β2
zal de opvoerdruk dalen (normale situatie
β<90°) ; constant zijn (β = 90°) of stijgen (β
V'
> 90°).

Figuur 10 : Pompkarakteristiek voor Eulerpomp.

3. De werkelijke pompkarakteristiek

In een echte pomp is niet aan alle veronderstellingen van de Euler pomp voldaan. We
zullen nu een na een het effect van deze vereenvoudigingen bespreken.

3.1. Stroming is niet schoepcongruent – Theoretische pomp

Figuur 11 : Snelheidsdriehoek voor theoretische pomp

In werkelijkheid is het aantal schoepen beperkt. Als gevolg daarvan zal de vloeistof
wat ‘achterblijven’ ten opzichte van de schoep. Dit gebeurt bij gelijkblijvend debiet
zodat de radiale component van de snelheid constant blijft.
Het effect is te zien op de snelheidsdriehoek. We zien dat cu2 kleiner wordt en dus ook
de opvoerdruk. Men veronderstelt meestal dat de opvoerdruk bij elk debiet in dezelfde
mate afneemt. Men kan dan stellen dat :

k = ptheor/pE = cte

De pompkarakteristiek is dus ook een dalende rechte (bij achterwaarts gekromde


schoepen).

Thermomechanische Machines 1 42
3.2. Effect wrijvingsverliezen

Bij turbulente stroming :

Wrijvingsverliezen ~ V’2

Bij lage debieten zal dit dus weinig effect hebben. Bij hogere debieten zal de
opvoerdruk kwadratisch dalen.

3.3. Botsingsverliezen

Figuur 12 : Botsingsverliezen

Indien we bij constant


toerental het debiet
veranderen zal bij radiale
instroming de
snelheidsdriehoek aan de
inlaat veranderen zoals in
Figuur 12 weergegeven. Men
ziet dat ook de richting van w
variëert. Er is slechts één
debiet waarbij dat w rakend is aan de schoepinlaat en waar de stroming dus
botsingsvrij zal zijn. Bij lagere debieten daalt β1 en krijgt men wervels onder de
schoep. Bij hogere debieten
zullen wervels onstaan boven
de schoep.

Figuur 13 : Echte
pompkarakteristiek

Thermomechanische Machines 1 43
3.4. Lekverliezen

Het debiet waarbij we totnutoe gewerkt hebben is het debiet dat effectief in de pomp
circuleert. Tengevolge van lekverliezen zal het geleverde debiet lager zijn. We
moeten de pompkurve daarom iets naar links verschuiven. De vorm blijft
ongewijzigd.

4. Het rendement

Het totale rendement van de pomp is :

η = Ωp/Was = (pman.V’)/Was

Figuur 14 : Pomprendement

Het opgenomen of asvermogen


dient experimenteel bepaald te
worden. Men kan echter wel
zeggen dat bij nuldebiet de
pomp nog altijd energie zal
verbruiken en dat Was niet nul
is. Dit asvermogen zal verder stijgen bij toenemend debiet. Vermits het nuttig
vermogen nul wordt bij
nuldebiet en maximaal debiet
zal de rendementscurve een
maximum vertonen. Dit punt
geeft het optimale
werkingspunt van de pomp
(bij dat toerental) weer. Dit is
het BEP (Best Efficiëncy
Point) of Ontwerppunt. Men
heeft er belang bij het
werkingspunt zo dicht
mogelijk bij dit punt te
leggen.

p 5. Stabiele en instabiele werkingspunten


man

Figuur 15 : Pompen/Surge

Indien de pompkarakteristiek een stijgend


gedeelte vertoont kunnen er afhankelijk van de
leidingkarakteristiek één of twee
V' werkingspunten ontstaan. Indien er twee
werkingspunten zijn is één van de twee altijd

Thermomechanische Machines 1 44
instabiel. Dat kan resulteren in continue verschuiving van het werkingspunt waarbij
de pomp afwisselend een hoger en lager debiet/opvoerdruk levert. Dit fenomeen
noemt men ‘pompen’ of ‘surge’.
Men kan dit vermijden door een pomp te kiezen waarbij bij nuldebiet de
opvoerhoogte hoger ligt dan de leidingverliezen :

pman(V’=0) = gesloten persdruk) > pstat + pgeod

6. Pompschakeling : parallel en serieschakeling

Men kan pompen in serie en parallel schakelen. In theorie zal men serieschakeling
gebruiken als men de opvoerdruk wil verhogen en parallelschakeling indien men het
debiet wil verhogen.

De gecombineerde pompkarakteristiek voor twee identieke pompen wordt voorgesteld


in Figuur 16 voor serieschakeling en in Figuur 17 voor parallelschakeling.

p p
man man

V' V'

Figuur 16 : Serieschakeling Figuur 17 : Parallelschakeling

Zoals men ziet zal men meestal geen verdubbelling krijgen van de opvoerdruk/debiet.
Afhankelijk van de leidingkarakteristiek zal de toename meer of minder uitgesproken
zijn. Zo ziet men bijvoorbeeld dat voor een steile leidingkarakteristiek (grote
weerstand) het debiet nauwelijks toeneemt bij parallelschakeling. Men kiest in dat
geval beter voor een serieschakeling.

p p
man man

V' V'

Figuur 18 : Effect vorm leidingkarakteristiek

Thermomechanische Machines 1 45
Men kan ook gebruik maken van niet identieke pompen. In dat geval moet men
zorgen dat men gebruik maakt van terugslagkleppen om te vermijden dat er via één
van beide pompen terugstroming optreedt.

7. Gelijkvormigheidsregels – Effect Toerental en Diameter

7.1. Effect van het toerental

Beschouwen we een waaier


waarvan we het toerental laten
toenemen. Uit de
snelheidsdriehoek aan de intrede
volgt dat als het toerental
toeneemt, de sleepsnelheid
proportioneel toeneemt en dus
ook de radiale component van de
absolute snelheid. Dus :

V’ ~ n

Figuur 19 : Effect toerental op


V’

Het effect op de opvoerdruk zien


we bij de snelheidsdriehoek aan
de waaier uitgang. Zowel u2 als
cu2 nemen evenredig met het toerental toe zodat :

pman ~ n2

7.2. Effect van de diameter

Bij gelijkvormige waaiers variëren alle afmetingen D1, D2, b1, b2 in dezelfde mate.

Het debiet is gelijk aan :


V’ = π.D1.b1.cr1 ~D3

De opvoerdruk :
pman = ρ.u2.cu2 ~ D2

Besluit :

V’ ~ n.D32
pman ~ n2.D22

Thermomechanische Machines 1 46
8. Het specifieke toerental van de pomp

8.1. definitie

Het specifieke toerental is een parameter die de constructeurs gebruiken op het


waaiertype te bepalen. Afhankelijk van de vereiste debieten en opvoerdrukken zal
men een centrifugaaltype, een axiaaltype of een tussenvorm nodig hebben.

Definitie
Het specifiek toerental is het toerental van de gelijkvormige pomp die een opvoerdruk
pman,s = 0,1 bar levert bij een debiet van 1 m3/s. Deze waarden worden genomen bij
het Best Efficiëncy Point (BEP).

Stel we hebben een pomp nodig met een toerental nb =2500 rpm ; debiet V’b=100
m3/u en manometrische opvoerdruk pb= 4 bar. Wat is het specifiek toerental en welk
pomptype gebruiken we best.

Het specifiek toerental is (zonder bewijs) :

ns = nb.(V’b)1/2.(10/pman,b)3/4

Hier is V’b in m3/s en pman,b in kPa en ns in min-1.

Figuur 20 : Het specifieke toerental

We zien dat een pomp die een hoge opvoerdruk en/of een laag debiet moet leveren
(centrifugaalpomp)een laag specifiek toerental heeft. een axiale pomp (hoog debiet,
lage opvoerdruk) komt overeen met een hoog specifiek toerental (Figuur 20).

Voor het voorbeeld : ns = 26,2 min-1


Dit komt overeen met een radiale centrifugaalpomp.

8.2. Effect van specifiek toerental op rendement

Thermomechanische Machines 1 47
Men stelt vast (Figuur 21) dat bij
toenemend specifiek toerental het
rendement toeneemt. Pompen met
een laag specifiek toerental hebben
een laag rendement. Dit is
voornamenlijk een gevolg van de
hogere wrijvingsverlieren.

Figuur 21 : Effect specifiek toerental


op rendement

Figuur 22 : effect van


ns op rendement

Als gevolg hiervan


moet men indien een
laag specifiek toerental
vereist is (indien de
pomp een hoge druk
moet leveren)
maatregelen nemen
om het rendement niet
te laag te laten worden.
Dit kan o.a. door :
- het gebruik van
leischoepen (Figuur
21)
- het gebruik van
meertrapspompen.
Men gebruikt verschillende waaiers met hogere specifiek toerental in serie.

Figuur 23 : Centrifugaalpomp
met meerdere waaiers

In de praktijk zal men nooit


pompen gebruiken met een
specifiek toerental lager dan
10 min-1.

Thermomechanische Machines 1 48
9. NPSH Net Positive Suction Head - Cavitatie

We moeten een onderscheid maken tussen de beschikbare NPSHA (available NPSH)


en de vereiste NPSHR (required). De NPSHA wordt bepaald door de leiding waarop
de pomp moet aangesloten worden en de NPSHR is een karakteristiek van de pomp
die door de fabrikant bepaald/opgegeven wordt. Men dient er zorg voor te dragen dat

NPSHA > NPSHR


om cavitatie te vermijden.

9.1. NPSHA

Deze wordt gedefiniëerd als :

NPSHA = [(pa + ρ.V2a/2) – pdamp]/(ρ.g)

a pa is de druk aan de zuigzijde van de pomp en kan


berekend worden (zie verder). Men gebruikt hier de
totale druk [(pa + ρ.V2a/2) omdat men veronderstelt dat
in de pomp zelf alle kinetische energie in druk omgezet
wordt.
pdamp is de dampdruk van de vloeistof
3m Voor het circuit in Figuur 24 bijvoorbeeld kunnen we
schrijven :
1
pa + ρ.V2a/2 = p1 - ρ.g.(za- z1) - ρ.V2a/2 - ρ.∆Hf = cte1 –
cte2.V’2

We zien dus dat ook

NPSHA = cte1 – cte2.V’2

Dit is dus een dalende curve als functie van V’. Hoe hoger het debiet, des te lager is
de NPSHA. Tengevolge van de toenemende wrijvingsverliezen zal de druk aan de
zuigflens verlagen.

NPSH NPSH
A R

V' V'

Figuur 25 : NPSHA en NPSHR

9.2. NPSHR

Thermomechanische Machines 1 49
Deze zal bepaald worden door de pompconstructie. Ergens in de pomp zal een
minimale druk bereikt worden. Op deze plaats zal dan cavitatie kunnen optreden.
Vermits men in de pomp zelf niet kan
meten, doet men een meting van de
zuigdruk en bepaalt bij welke zuigdruk
cavitatie begint. Deze testprocedures zijn
gestandaardiseerd (b.v. Hydraulic Institute
Test Standard 1988 Centrifugal Pumps 1.6).

Men zal de zuigdruk pa verlagen door


bijvoorbeeld bij constant debiet de
weerstand van de zuigleiding te verhogen
(regelkraan). Men meet de druk waarbij
cavitatie begint (optreden van geruis of
fluctueren van pompdruk/debiet). Met deze
druk berekent men de NPSHR.

Figuur 26 : Verloop van de druk in het


inwendige van een centrifugaalpomp

Indien de druk/NPSHA hoger is


dan deze waarde is er geen
pomp- cavitatie. Wanneer we de NPSHR
karakteristiek
leiding en NPSHA op dezelfde grafiek
karakteristiek tekenen geeft het snijpunt van de
twee het debiet waarboven
cavitatie optreedt. Men moet
NPSH zorgen dat het werkingspunt bij
A
een lager debiet ligt.

Figuur 27 : Maximaal debiet voor


NPSH
R
V' cavitatie

9.3. Maatregelen ter vermijding van cavitatie

Dit kan op twee manieren gebeuren : verhogen van de NPSHA enerzijds en verlagen
van de NPSHR anderzijds.

Verlagen NPSHR
- andere pomp (b.v. pomp met dubbelzuidige inlaat)
- verlagen rotatiefrequentie
- pomp in parallel bijplaatsen

VerhogenNPSHA
- afstand zuigreservoir/pomp verkleinen
- wrijvingsverliezen verlagen (buisdiameter, kranen/appendages met lage
weerstand,..)

Thermomechanische Machines 1 50
- booster pomp gebruiken

Thermomechanische Machines 1 51
10. Asafdichting en Dichtingsloze Pompen

Bij centrifugaalpompen is het nodig om een afdichting te voorzien tussen de roterende


as en de behuizing. De kwaliteit van de asafdichting bepaalt grotendeels de
betrouwbaarheid van de pomp.
Alle asafdichtingen vertonen (in normale werking of na slijtage) lekkage. Voor
sommige toepassingen is het nodig om volledig lekvrije pompen te hebben.

10.1. Pakkingbussen en Mechanische Dichtingen

Men heeft twee hoofdtypes :

1. Pakkingbussen (stopbuspakkingbussen). Hierbij wordt de 'pakking', dit is een met


smeermiddel (grafiet of vet) geimpregneerd vervormbaar materiaal aangebracht
tussen as en stator. De pakking wordt aangespannen. Het materiaal kan bestaan uit
katoen, wol, kunststof e.a.
Pakkingbussen zijn eenvoudig en goedkoop, maar vergen meer onderhoud (o.a.
regelmatig aanspannen) en vertonen lekkage.

Figuur 28 : Pakkingbus en Pakkingmaterialen

2. Mechanische dichtingen (mechanical seal). Deze worden gebruikt indien hogere


eisen gesteld worden betreffende lekkage, drukken en corrosiebestendigheid (pakking

Thermomechanische Machines 1 52
kan aangetast worden door vloeistof). Bij deze types wordt op de as een (roterende)
ring aangebracht. Deze wrijft op een (stationaire) ring die op de behuizing
aangebracht is. De twee ringen worden op mekaar gedruk door een veer. Het geheel
moet altijd gesmeerd worden en deze types zijn dus voorzien van kanalen voor toe en
afvoer van smeermiddel. De roterende ring bestaat meestal uit koolstof, de stationaire
ring uit een keramisch materiaal (of omgekeerd). Deze types zijn niet geschikt voor
het verpompen van vloeistoffen die abrasieve vaste stoffen bevatten.

Figuur 29 : Mechanische dichting (mechanical seal)

10.2. Pakkingsbusloze pomp - sealles pump

Pompen voorzien van asafdichtingen zullen uiteindelijk tengevolge van slijtage


lekken. Dit kan problematisch zijn als schadelijke vloeistoffen verpompt worden
waarvan de emissies gereglementeerd zijn. Daarom zijn er zogenaamde 'sealles
pumps' ontwikkeld. We hebben de keuze tussen twee types :
1. Magnetisch gekoppelde pompen (''Magdrive')
2. Canned pumps

10.2.1.Magnetisch aangedreven pompen


Hier heeft men twee onafhankelijke assen die magnetisch gekoppeld zijn. Een
uitwendige door een motor aangedreven aandrijfas. Een inwendige as gekoppeld aan
de waaier die volledig omringd is door de verpompte vloeistof. Beide assen zijn
voorzien van een magneet en dus magnetisch gekoppeld.

Thermomechanische Machines 1 53
Figuur 30 : Magnetisch gekoppelde pomp (principe)

De koppeling kan een face-face of


een co-axiale koppeling zijn
(Figuur).
Op Figuur wordt een co-axiaal
gekoppelde magpump (Viking
Pump) getoond.

Figuur 31 : Magnetisch
gekoppelde pomp (Viking Pump)

10.2.2. Canned pump

De Canned pump werkt als een inductiemotor. Men stuurt een stroom door een
winding (stator). Het magnetisch veld hierdoor opgewekt doet de rotor die op de
pompas bevestigd is draaien. De electrische motor is hier dus als het ware ingebouwd
in (en vormt één geheel met) de pomp zelf. Tussen rotor en stator is een 'can'
aangebracht die de stator isoleert van de vloeistof. De can of canister moet bij deze
pompen dunner zijn dan deze bij magnetisch gekoppelde pompen wat een potentieel
nadeel is.

Thermomechanische Machines 1 54
Figuur 32 : 'Canned' pomp
(principe)

Figuur 33 : Canned pump (Teikoku USA Inc.)

Vergelijking tussen
voorgaande types

Thermomechanische Machines 1 55
Hoofdstuk 7 : Compressoren en Ventilatoren
1.Inleiding

Zoals bij de pompen maken we ook hier een onderscheid tussen


- volumetrische, of verdringertoestellen. Hier zijn er net zoals bij de pompen
verschillende types :

Figuur 1 : Zuigercompressor en schroefcompressor

- zuigercompressoren. Deze worden veel toegepast voor het produceren van


perslucht (druk 6-8 bar). Zij vinden ook toepassing in de koeltechniek bijvoorbeeld
voor de compressie van ammoniak en freonen in een koelcyclus.
- schroefcompressoren, schottencompressoren, scrollcompressor…
- centrifugaalcompressoren en ventilatoren

Figuur 2 : Scrollcompressor

De voornaamste verschillen
t.o.v. de pompen zijn
- de soortelijke massa van gas
is veel lager dan deze van
vloeistoffen. Dit maakt dat bij
centrifgaalcompressoren het
moeilijker zal zijn om hoge opvoerdrukken te bekomen.
- gassen zijn samendrukbaar. Hierdoor zullen de vergelijkingen voor o.m. het
vermogen een andere vorm hebben.
- bij compresie van gassen zal altijd een temperatuurstijging optreden.
Bijvoorbeeld als we een adiabatische compressie uitvoeren van lucht bij 20°C en 1
bar naar een druk van 10 bar :
p.v1,4= cte
(p2/p2) = (T2/T1)[1,4/(1,4-1)]
en T2= 566°K = 293°C
Merk op dat het niet de finale druk is, maar wel de druk (of compressie-) verhouding,
die de temperatuur bepaalt.

Thermomechanische Machines 1 56
Deze hoge temperaturen kunnen problemen opleveren zodat men ofwel de
compressor gaat koelen ofwel de drukverhouding beperkt tot7 à 8 en gebruikt men
meertrapscompressoren.

2. Vermogen compressor – Ideale reversibele machine

De compressie kan op verschillende wijze gebeuren :

1 3 2
p
2

V
1
p
1

v
Figuur 3 : p/v diagram voor compressie

1. Isotherm p.v = cte


2. Adiabatisch p.vk (k=cp/cv)
3. Polytropisch p.vn (1<n<k)

De ideale compressiecyclus (Figuur 3) verloopt als volgt. Het gas wordt


samengedrukt (volgens isotherm, polytroop of adiabaat) tot de druk p2 bereikt wordt.
De persklep opent en het gas stroomt bij constante druk naar buiten. Als alle gas
buitengeperst is sluit de persklep ogeblikkelijk en opent de zuigklep ogenblikkelijk.
De druk valt plotseling terug op p1 en gas wordt aangezogen bij constante druk.

Het totale vermogen wordt gegeven door (cfr. Thermo 2e kandi) :

(W/M’) = w = - ⁄v.dp

We zien onmiddellijk dat het specifieke vermogen het laagst is voor isotherme
compressie, adiabatische compressie is het minst gunstig.

Isotherme compressie : (W/M’) = - p1v1.ln(p2/p1)

Polytrope compressie (cfr 2e kandi) :

(W/M’) = (A/M) = -[n/(n-1)].p1.v1.[(p2/p1)[(n-1)/n] -1]

We kunnen hieruit ook de arbeid per slag (voor een zuigercompressor) berekenen :

A = -[n/(n-1)].p1.V1.[(p2/p1)[(n-1)/n] -1]

Thermomechanische Machines 1 57
3. Meertrapscompressoren

Zoals reeds vermeld zal men voor het bereiken van hogere drukken verplicht zijn
meertrapscompressie toete passen. Hierbij wordt het gas in verschillende in serie
geplaatste compressoren
samengeperst. Tussen elke
compressor wordt het gas
p
2
afgekoeld. In deze afleiding zullen
we veronderstellen dat het gas
afgekoeld wordt tot zijn
inlaattemperatuur. In de praktijk
p' kan deze temperatuur hoger of
zelfs lager zijn.
We zullen trachten te vinden wat
de optimale tussendruk (dit is de
p druk die het minste eenergie
1
vraagt) te vinden.

Figuur 4 : Meertrapscompressie

Uit de figuur zien we onmiddellijk dat het specifieke vermogen voor


meertrapscompressie zeker al lager zal zijn dan voor enkelvoudige compressie.

Arbeid voor eerst trap = A1 = -[n/(n-1)].p1.V1.[(p’/p1)[(n-1)/n] -1]


Arbeid voor tweede trap = A2 = -[n/(n-1)].p’.V3.[(p2/p’)[(n-1)/n] -1]

Voor een ideaal gas is p.V/T = cte zodat p1.V1/T1 = p’.V3/T3 en p1.V1 = p’.V3

De totale compressiearbeid wordt dan :

Atot = -[n/(n-1)].p1.V1.[(p’/p1)[(n-1)/n] + (p2/p’)[(n-1)/n] -2]

De minimale arbeid vinden we bij :

dAtot/dp’ = 0

Uitwerking geeft : p’2 = p1.p2

of compressieverhouding k’ = p’/p1 = p2/p’ = cte


en ook :
k’ = (p2/p1)1/2

Bij het gebruik van N compressoren in serie :

k’ = (p2/p1)1/N

Thermomechanische Machines 1 58
Fifuur 5 : Compressoren in serie

Bij elke drukverhoging zal het volume van het gas dalen zodat de opeenvolgende
compressoren steeds kleiner worden.

Het koelen tussen twee compressoren kan op twee manieren gebeuren :


- met een warmtewisselaar met koelwater of een ander koelmedium
- door injectie van vloeibaar koelmiddel. Bijvoorbeeld bij een koelcyclus met
ammoniak kan men in de ammoniakdamp uit de compressor koude vloeibare
ammoniak inspuiten. Dit is een veel efficientere methode. Het volume van de gassen
zal echter wel toenemen.

4. Zuigercompressoren – Het schadelijke volume en de geleverde arbeid

Bij echte compressoren zullen er verschillende effecten optreden die zullen resulteren
in de afname van het compressorrendement. Sommige van deze effecten
(irreversibiliteit, mechanische verliezen) zijn gemeenschappelijk aan alle types
(zuiger, centrifugaal…).
Voor de zuigercompressor moet men ook rekening houden met het zogenaamde
schadelijke volume.

4.1. Het effect van het schadelijke volume op de arbeid

Figuur 6 : Schadelijk volume bij


compressie

Bij een werkelijke comressor zal het niet


mogelijk zijn om alle gas naar buiten te
persen. Omwille van de aanwezigheid
van de kleppen kan de zuiger niet tot aan
V0 Vs de cilinderkop komen. Er blijft dus altijd
een volume gas V0 (= schadelijk
volume, clearance) over in de cilinder. Dit volume zal bij de zuigslag eerst
expanderen tot de druk p1
p geworden is. Pas dan zal de
2 a d
zuigklep openen en zal er effectief
gas aangezogen worden.

Men ziet Figuur 7) dat hierdoor


p b c het’aangezogen volume’ (Vc-Vb)
1

V0 kleiner is dan het ‘slagvolume’


V
(Vc-V0). Als we nu de arbeid per
slag berekenen :

Compressie arbeid Acomp = -[n/(n-1)].p1.Vc.[(p2/p1)[(n-1)/n] -1]

Thermomechanische Machines 1 59
Expansie arbeid Aexp = -[n/(n-1)].p1.Vb.[(p2/p1)[(n-1)/n] -1]

Netto arbeid Anetto = -[n/(n-1)].p1.(Vc-Vb).[(p2/p1)[(n-1)/n] -1]

We zien dus dat de door de compressor geleverde arbeid per slag daalt. Het is ook zo
dat naarmate de compressieverhouding toeneemt, de arbeid daalt.

4.2. Het effect van de drukverhouding op de geleverde arbeid

We definiëren :
De expansiecoëfficiënt λexp = aangezogen volume/slagvolume = (Vc-Vb)/Vs
Het fractionele schadelijke volume ε = schadelijk volume/slagvolume = V0/Vs

Netto arbeid Anetto = -[n/(n-1)].p1.λexp.Vs.[(p2/p1)[(n-1)/n] -1]


Voor polytropische expansie : p2.Vn0 = p1.Vnb
zodat Vb = V0.(p2/p1)[1/n]
λexp = (Vc-Vb)/Vs = (V0 + VS – Vb)/Vs = 1 + ε - ε.(p2/p1)[1/n]

We zien dat als de compressieverhouding toeneemt λexp en dus ook Anetto afneemt.
Het is zelfs zo dat de arbeid nul wordt bij een bepaalde compressieverhouding (op dat
moment wordt enkel het schadelijke volume gecomprimeerd en ge-expandeerd; er
wordt geen gas meer aangezogen). Dit gebeurt als :

λexp = 0 of
(p2/p1)max = [(1+ε)/ε]n

Bijvoorbeeld voor ε=0,04 en n=1,2 is (p2/p1)max = 50

4.3. Andere fenomenen die de geleverde arbeid beinvloeden

We moeten eveneens rekening houden met


- de weerstand van de zuigerkleppen. Deze zorgen ervoor dat de druk in de cilinder
lager zal zijn dan de druk van het aangezogen gas. Hierdoor zal de hoeveelheid gas
(kg of Nm3) lager worden. We houden hiermee rekening door het invoeren van een
correctiefactor α.
- de compressor zal altijd warmer zijn dan de omgeving. Dat maakt dat ook het gas
dat binnenstroomt zal opwarmen. Dit heeft weer als gevolg dat de hoeveelheid
aangezogen gas zal verminderen. Dit effect brengen we in rekening door het invoeren
van een correctiefactor β.

Dit geeft voor de netto arbeid :

Anetto = -[n/(n-1)].p1.λexp.α.β.Vs.[(p2/p1)[(n-1)/n] -1]

De verlaging van de aangezogen gashoeveelheid kunnen we illustreren via een


voorbeeldberekening. Stel dat we gas aanzuigen bij een omgevingsdruk van 1 bar en
een omgevingstemperatuur van 20°C. In de cilinder is tengevolge van de twee
voorgaande fenomenen de druk echter 0,9 bar en de temperatuur 100°C.
Stel verder Vs= 1 liter ; λexp=0,95

Thermomechanische Machines 1 60
Het aangezogen volume is dan :
Bij omgevingsvoorwaarden V(1 bar; 20°C) = 0,000874 Nm3
Bij werkingsvoorwaarden V(0,9 bar; 100°C) = 0,000634 Nm3

Dit is een reductie van 27%.

5. Wrijvingsverliezen en Mechanische verliezen

Het vermogen dat we berekend hebben in de voorgaande paragrafen is het


polytropisch vermogen Wpoly. We moeten ook nog rekening houden met
irreversibiliteiten (isentropisch rendement) bij compressie en met mechanische
verliezen(mechanisch rendement).

ηisentropisch = Wpoly/Wnetto

ηmech = Wnetto/Was

Totale rendement ηtot = Wpoly/Was = ηisentropisch.ηmech

Thermomechanische Machines 1 61
6. Waaiercompressoren

Centrifugaalcompressoren worden ook genoemd :


- lage drukken : ventilatoren
- hoge drukken : turbocompressoren

Omwille van de lage soortelijke massa van gassen zal men voor turbocompressoren
meestal maatregelen treffen om een voldoende hoge opvoerdruk te bekomen :
- serieschakeling gebruiken (figuur 8)
- waaiers met laag specifiek toerental gebruiken
- leischoepen en tegenrotatie gebruiken
- hoge toerentallen gebruiken

Afhankelijk van de densiteit van het gas is de compressieverhouding per waaier


beperkt tot 1,5 à 4,5.

Figuur 8 : Turbocompressor met meervoudige waaier

Bij centifugaalcompressoren en ventilatoren kunnen volgende fenomenen optreden :


- pompen of surge (zie pompen)
- choking of ‘stonewall’. Dit gebeurt bij hoge debieten. Op een zeker moment wordt
de geluidssnelheid bereikt en het debiet kan niet meer verder toenemen.
Deze twee fenomenen begrenzen het werkingsgebied van compressoren.
p
man Figuur 9 : Choking en pompen

‘Pompen’ kan men eventueel


tegengaan met behulp van een
bypassregeling (energetisch weinig
pompen choking interessant) of via snelheidsregeling.

We hebben reeds gezien dat bij


V' centrifugaalpompen en
turbocompressoren de schoepen
meestal achterwaards gekromd zijn.
Dit is omwille van het feit dat men vooral een drukverhoging nastreeft. Bij
ventilatoren vindt men ook radiale en voorwaarts gekromde schoepen terug (Figuur

Thermomechanische Machines 1 62
10). Dit resulteert ook in een specifieke vorm van de ventilatorkarakteristiek met o.a.
bij voorwaarts gekromde schoepen het gevaar voor instabiliteit.

Figuur 10 : Schoepkromming en ventilatorkarakteristiek

7. Voorbeeld : perslucht

Een typische toepassing van compressoren is de productie van perslucht (bijvoorbeeld


voor regelinstrumenten).
Hiervoor worden meestal zuigercompressoren of schroefcompressoren gebruikt.
Lucht wordt aangezogen via een filter en (eventueel) een geluidsdemper. Voor
instrumentatie-perslucht is het van groot belang dat de perslucht watervrij is, zoniet
kan in een winterperiode condensatie van water en vastvriezen van de instrumenten
plaatsvinden. De waterafscheiding gebeurt in verschillende stappen :
- koeling met koelwater. Hierbij wordt een eerste deel van het water gecondensserd en
afgescheiden.
- koeling bij lage temperatuur met bijvoorbeeld glycolwater (-10°C).
- buffervat om drukschommelingen op te vangen
- adsrptiedroger met silicagel. Aan de uitgang hiervan is de natte bol temperatuur
typisch –50 à –70°C

Thermomechanische Machines 1 63
Hoofdstuk 8 : Stoomturbines
Stoomturbine behoren tot de zogenaamde Stoomwerktuigen. Hiertoe behoren ook :
- Zuigerstoommotoren
- Stoomejectoren

Stoomturbines worden gebruikt :


- voor de productie van electriciteit
- als aandrijving van (grote) machines zoals pompen, compressoren,….

De werking van een stoomturbine wordt voorgesteld op Figuur 1. Stoom wordt


versneld in de zogenaamde druktrap of leischoepen. Dit is een straalpijp waarin druk
omgezet wordt in snelheid. Deze stoom geeft dan zijn energie af aan één of meerdere
loopschoepen (de snelheidstrap) die op een loopwiel zijn aangebracht.

We zullen later het ontwerp van de loopschoepen behandelen, maar eerst zullen we de
expansie van de stoom in de straalpijpen van de druktrap bekijken.

Figuur1 : Werkingsprincipe stoomturbine

1. Stroming van een gas door straalpijpen – Ontwerp van de leischoepen

1.1. De vorm van de straalpijp

Beschouwen we isentropische (adiabatisch en reversibel) stroming van een


samendrukbaar fluidum (gas) in een straalpijp.

Figuur 2 : Straalpijp

Behoud van massa :


ρ.A.V = cte of dρ/ρ + dA/A + dV/V = 0

Energiebalans :
h + V2/2 = cte of dh = -VdV

Verder weten we (Thermo 2e kandi) :


TdS = dh – dp/ρ

Thermomechanische Machines 1 64
vermits dS = 0 wordt dit dh = dp/ρ

We kunnen p schrijven als functie van v en s :


p = f(v,s)

dp = (∂p/∂ρ)s=cte.dρ + (∂p/∂s)ρ=cte.ds

dp = (∂p/∂ρ)s=cte.dρ

(∂p/∂ρ)s=cte = c2geluid

hieruit volgt dρ/ρ = - V.dV/c2geluid

Vergelijking (1) wordt dan :

dA/A = -dV/V[1 – V2/c2geluid] = -dV/V[1 – Ma2]

Ma = Machgetal

Deze vergelijking geeft het verband tussen de vorm van de straalpijp (dA) en de
snelheid (dV). We kunnen volgende gevallen onderscheiden :

Subsonisch
- Convergerende straalpijp : snelheid neemt toe
- Divergerende straalpijp : snelheid neemt af

Supersonisch
- Convergerende straalpijp : snelheid neemt af
- Divergerende straalpijp : snelheid neemt toe

We zien dus dat we er met een convergerende straalpijp niet kunnen in slagen om een
supersonische snelheid te bereiken. We moeten een convergerende straalpijp laten
volgen door een divergerend gedeelte. In de convergerende sectie wordt het gas
versneld tot een de geluidssnelheid en vervolgens wordt de snelheid verder verhoogd
in het divergerend gedeelte.
Afhankelijk van de benodigde eindsnelheid zal men
dus een convergerend/divergerende straalpijp (b.v.
Laval turbine) of een convergerende straalpijp (b.v.
Parsons turbine) nodig hebben.

Figuur 3 : Convergerend/divergerende straalpijp

1.2. Bepaling uitttreesnelheid van de straalpijp

Deze hangt af van de stoomdruk en temperatuur voor en na de straalpijp :

c20/2 + h0 = c22/2 + h1

Thermomechanische Machines 1 65
c1 = sqrt[2.(h0-h1)]

Dit is de formule van Zeuner

2. Klassering van Turbines

We kunnen turbines onderverdelen op basis van diverse criteria.

Gelijkdrukturbine – Overdrukturbine

Figuur 4 : Gelijkdrukturbine

Gelijkdrukturbine : de expansie gebeurt enkel in de leischoepen. Wordt ook de


impulsturbine genoemd. De Laval turbine hoort hierbij.

Figuur 5 : Zuivere reactieturbine

Thermomechanische Machines 1 66
Overdrukturbine : de expansie gebeurt zowel in de loop- als de leischoepen. Dit
noemt men ook de impuls/reactieturbine of kortweg reactieturbine. Voorbeeeld :
Parsonsturbine. Een 100% reactieturbine wordt voorgesteld in figuur 5
gegeven.Wegens het slechte rendement is deze practisch onbruikbaar.

Axiale – Radiale turbines

Bij axiale turbines stroomt de stoom globaal gezien in de asrichting door de turbine.
Bij de radiale turbine is dit radiaal (uitwaarts of inwaarts).

Figuur 6 : Radiale turbine

Eentraps en meertrapsturbines

Eentraps impulsturbine = Laval turbine

Meertraps reactieturbine = Parsonsturbine

Curtis turbine : Impulsturbine met meerdere snelheidstrappen


Rateau turbine : Impulsturbine met meerdere druktrappen

Er bestaan ook gemengde vormen met b.v. eerst een Curtisturbine gevolgd door een
Parsonsturbine.

Condensatie – Tegendruk – Aftapturbines

Bij condensatie turbines wordt de stoom zo ver mogelijk geexpandeerd om zoveel


mogelijk energie om te zetten in de turbine. Dit gebruikt men bij
electriciteitscentrales. Indien men in het bedrijf ook stoom nodig heeft voor andere
doeleinden (b.v. warmte) zal men de stoom niet volledig expanderen (b.v. tot 10 bar).
Dit kan met een tegendruk of aftapturbine.

Thermomechanische Machines 1 67
3. Basisprincipe – Wet van Newton

De omzetting van snelheid naar mechanische energie in de loopwielen steunt op de


tweede wet van Newton :

De kracht uitgeoefend op het wiel is gelijk aan de verandering van de hoeveelheid van
beweging :

F = d(M.V)/dt = M’.∆V

Figuur 7 : Tweede wet van Newton

Kracht en snelheid moeten hierbij als vectoren beschouwd worden. Zowel de grootte
als richting kunnen veranderen.

We kunnen de kracht ontbinden in twee componeneten

De tangentiële component Ftan die het wiel doet draaien en voor de nuttige arbeid
zorgt.
Ftan = M’.∆Vtan

De axiale component Fax die voortkomt van wrijving met de schoepen en die een
axiale kracht op de rotor uitoefent.
Fax = M’.∆Vax

Thermomechanische Machines 1 68
4. De Impulsturbine

4.1. Werkingsprincipe

In deze turbine gebeurt de volledige drukverlaging in de leischoepen.

Stel dat we een schoep hebben met een zuiver tangentiële aanstroming. In dit geval
zal (als er geen wrijving is) de snelheid c van de stoom in grootte constant blijven en
de richting 180° veranderen.

Figuur 7 : Impulsturbine

Moest het loopwiel niet draaien zou de tangentiële kracht zijn :


Ftan = M’.∆V = M’.[c – (-
c)] = 2.M’.c

In werkelijkheid zal het


wiel draaien. Stel u is de
lineaire nelheid van de
loopschoep. Dan is :
Ftan = 2.M’.(c – u)

Figuur 8 : Schuine
aanstroming schoepen

Thermomechanische Machines 1 69
In de praktijk zal deze zuiver tangentiële aanstroming niet werken. De stoom kan dan
immers niet doorheen de turbine stromen. De staalpijpen zullen schuin moeten
opgesteld staan zodat er ook een axiale component is. De absolute inlaatsnelheid is c1
en de stoom stroomt onder een hoek α1 naar de schoep en met snelheid c2 en hoek α2
van de schoep weg.

Vermits het wiel draait met een snelheid u


kunnen we de snelheidsdriehoek tekenen
waar ook de relatieve snelheid w tussen
stoom en schoep gegeven is. Deze relatieve
snelheden moeten zowel aan schoepinlaat
als uitlaat rakend zijn aan de schoep om
botsingsverliezen te vermijden. De
instroom- en uitstroomhoeken (β) zijn dus
gelijk aan de bladhoeken.

Figuur 9 : Snelheidsdriehoeken

De inlaat- en uitlaatsnelheden hebben als


gemeenschappelijke
component de sleepsnelheid u
en kunnen daarom in een
gecombineerde
snelheidsdriehoek
weergegeven worden.

Figuur 10 : Gecombineerde
snelheidsdriehoeken

4.2. Nuttig vermogen

De tangentiële kracht is gegeven door :

Ftan = M’.∆Vtan = M’.∆ctan = M’.∆wtan


= M’.(c1.cosα1 + c2.cosα2) = M’.(w1.cosβ1 + w2.cosβ2)

Vermogen = Ftan.u = M’.u.(c1.cosα1 + c2.cosα2) = M’.u.(w1.cosβ1 + w2.cosβ2)

Als we een symmetrisch schoepenblad gebruiken is β1 = β2

Voor wrijvingsloze stroming is w1 = w2

Indien er wel wrijvingsverliezen zijn zal w2 < w1


Men houdt hiermee rekening door het invoeren van een snelheidscoëfficiënt r :
r = w2/w1

Voor wrijvingsloze stroming en symmetrisch blad :

Wtan = 2.M’.u.w1cosβ1

Thermomechanische Machines 1 70
4.3. Axiale kracht

De axiale kracht die op de rotor uitgeoefend wordt is :

Fax = M’.∆Vax = M’.∆cax = M’.∆wax


= M’.(c1.sinα1 + c2.sinα2) = M’.(w1.sinβ1 + w2.sinβ2)

Indien het blad symmetrisch is en indien er geen wrijving is :

Fax = 0

4. 4. Voorbeeld : Berekening bladinlaathoek, kracht en vermogen, axiale belasting

De uitlaatsnelheid van de straalpijpen van een impulsturbine is 900 m/s en de


inlaathoek α1 = 20°. De bladsnelheid is 300 m/s en de snelheidscoëfficiënt r = 0,7.
Bereken voor een massadebiet van 1 kg/s en symmetrische schoepen :
1. Bladhoek
2. Effectieve kracht en
vermogen
3. Axiale belasting

Figuur 11 : Berekening
impulsturbine

1. Bladhoek
Uit de snelheidsdriehoek :
c1,tan = 845 m/s
w1,ax = 307 m/s
w1,tan = 546 m/s

tgβ1 = w1,ax/w1,tan = 0,563

β1 = β2 = 29,3°

2. Kracht en vermogen

Ftan = M’.(w1.cosβ1 + w2.cosβ2)

w1 = 627 m/s
w2 = r.w1 = 439 m/s

Ftan = M’.(w1.cosβ1 + w2.cosβ2) = 929 kg.m/s (N)

Wtan = Ftan.u = 929x300 = 279 kW

3. Axiale belasting

Thermomechanische Machines 1 71
Fax = M’.(w1.sinβ1 + w2.sinβ2) = 92 N

4.5. Het rendement

We veronderstellen r=1 en symmetrische schoepen.

Het rendement is de verhouding nuttig vermogen op de kinetische energie van de


stoomstraal. Het rendement zal afhangen van de inlaathoek α1 en de verhouding
(u/c1).

Nuttig vermogen = Wtan = M’.u.(c1.cosα1 + c2.cosα2) = M’.u.(w1.cosβ1 + w2.cosβ2)


Beschikbaar vermogen = M’.c21/2

Rendement = η = u.(w1.cosβ1 + w2.cosβ2)/[c21/2] = 2.u.w1.cosβ1

Uit snelheidsdriehoek : w1.cosβ1 = c1.cosα1 – u

η = 4.u.[c1.cosα1 – u]/c21

η = 4.(u/c1).[cosα1 – u/c1]

We zien dus dat


het redement
afhangt van
- de inlaathoek
α1
- de
snelheidsverhoud
ing (blade speed
ratio) u/c1
De inlaathoek
zou dus zo klein mogelijk moeten zijn (ideaal 0°). Dit levert echter zoals we gezien
hebben problemen met de doorstroming. In de praktijjk :
15° < α1 < 30°

De optimale snelheidsverhouding (u/c1)opt kunnen we vinden :

∂η/∂(u/c1) = 0

(u/c1)opt = cosα1/2 (1)

Dit geeft voor het maximale rendement bij deze verhouding :

ηmax = cos2α1

Figuur 12 geeft het verband tussen η, α1 en (u/c1)

Thermomechanische Machines 1 72
Figuur 12 : Rendement Laval turbine
als functie van de blade speed rtio

Men kan aantonen dat de optimale


situatie overeenkomt met α2 = 90°

Vergelijking (1) laat toe om voor elke


aanstroomhoek en aanstroomsnelheid
c1 de optimale bladsnelheid u te
bepalen. We zullen echter zien dat dit
in de praktijk onrealistisch hoge
waarden van u geeft, zodat de
gewone impulsturbine nooit bij het
optimale werkingspunt zal kunnen werken.

Figuur 13 : Snelheidsdriehoek bij


optimale aanstroming

4.6. Voorbeeld : Draaisnelheid van een Lavalturbine

We gebruiken een ééntrapsimpulsturbine waar we stoom expanderen van80 bar en


450°C tot verzadigde stoom bij 1 bar. De inlaathoek α1 = 18°
Bepaal :
1. De optimale snelheidsverhouding en bladsnelheid
2. Turbinediameter als functie van toerental

Uit stoomtabellen :
h0 = 3274 kJ/kg
h1 = 2675 kJ/kg

c1 = sqrt[2.(3274-2675).103] = 1094 m/s (supersonisch)

(u/c1)opt = cos18°/2 = 0,476


ηmax = cos218° = 0,905

uopt = 521 m/s

Dit geeft geen practisch bruikbare combinaties van diameter en toerental (Tabel 1).
We zullen deze turbine dus op een snelheid lager dan het optimum moeten laten
draaien.
Eéntraps impulsturbines zullen daarom een vrij slecht rendement hebben. In de
praktijk zal men daarom de voorkeur geven aan meertrapsturbines (Curtis, Rateau).

Thermomechanische Machines 1 73
toerental R (m) D (m)
(rpm)
3000 1,66 3,32
10000 0,50 1
30000 0,166 0,33

Tabel 1 : Toerental en diameter van een Laval turbine

Thermomechanische Machines 1 74
5. De Curtis turbine

De Curtisturbine is een impulsturbine met 1 druktrap en meerdere opeenvolgende


snelheidstrappen. Tussen elke snelheidstrap bevind zich een stationaire leidschoep die
dezelfde vorm heeft als de loopschoepen. In de vaste leischoep wordt de grootte van
de snelheid niet gewijzigd, enkel de richting wordt omgekeerd.
Beschouwen we een Curtisturbine met twee trappen. In het ideale geval : geen
wrijving en de uitlaatsnelheid van de tweede loopschoep c’2 is volledig axiaal.

w1
c2 w'
c' 1
w 2
w'2
2 c
c'1 1

Figuur 14 : Snelheidsdriehoek voor tweetraps Curtis turbine

Figuur 15 : Curtisturbine met twee snelheidstrappen

Vermogen = M'.u.(c1.cosα1 + c2.cosα2) + u.(c’1.cosα’1 + c’2.cosα’2)

α’1 = α2 en w1 = w2 en w’1 = w’2


Uit de figuur volgt dan dat c1.cosα1 = 4.uopt

(u/c1)opt = cosα1/4

We zien dus dat de optimale bladsnelheid de helft is van deze van een Laval turbine.
Voor een Curtis turbine met n trappen :

(u/c1)opt = cosα1/2n = uopt,Laval/n

Thermomechanische Machines 1 75
Het rendement bij deze optmale snelheidsverhouding is identiek aan dat van een
Laval turbine :

Bijvoorbeeld voor een Curtis-turbine met twee trappen :


Ftan = M'.8u
Wtan = M'.8u2
ηmax = 8M'u2/(M'c2/2) : 16u2/c12

of :
ηmax = cos2α1

Dit is het theoretisch rendement en


houdt geen rekening me de
wrijvingsverliezen. Beze zullen
toenemen naarmate de afgelegde
weg en dus ook het aantal schoepen
toeneemt. Dit blijkt uit figuur 16.

Figuur 16 : Rendement bij een Curtis


turbine

We zien dat een Curisturbine bij de


lagere rotatiesnelheden een hoger
rendement heeft als een Laval
turbine. De rendementscurves zullen
omwille van hoger vernoemde reden
bij een hoger aantal trappen een
lager maximum vertonen. We zien
evenwel dat het rendement van een
Curtisturbine bij lagere snelheden
beter blijft dan dat van een Laval
turbine.

Figuur 17 : Vergroting
doorstroomoppervlak bij Curtis
turbine.

We zien dat in de Curtisturbine de


snelheid daalt van trap tot trap.
Om het volledige stoomdebiet dan
nog doorheen de loopschoepen te
krijgen zal men het
doorstroomoppervlak hiervan
moeten vergroten.Dit kan
gebeuren door :
1. Verlengen van het blad
2. Vergroten van de
turbinediameter
3. Verhogen van de
bestrijking

Thermomechanische Machines 1 76
Vermits in de Curtisturbine er geen drukverschil bestaat over de loopschoepen kan
men in deze turbine gedeeltelijke bestrijking (bestraling) toepassen. Er bestaat immers
geen gevaar voor lekken doorheen de loopschoep.

De arbeid verricht in elke loopschoep is in de Curtis turbine verschillend. Dit volgt


rechtstreeks uit de snelheidsdriehoek. Voor een tweetraps Curtis turbine is de
verhouding 3:1 voor een drietraps is dit 5:3:1
Een belangrijk voordeel van de Curtisturbine is dat in de turbine zelf een lage druk
heerst. De drukverlaging gebeurt immers volledig in de straalpijpen aaan de ingang.

Thermomechanische Machines 1 77
6. De Rateau turbine

Dit is een impulsturbine met meerdere druktrappen. De drukval per trap en dus ook de
snelheid van de stoom is per trap lager zodat de turbine minder snel zal moeten
draaien. Een Rateauturbine is dus niets anders dan een serieschakeling van Laval
turbines.

Figuur 18 : Rateau turbine

Stel dat de enthalpiedaling per druktrap identiek is. Verder zijn er geen verliezen
zodat U en C identiek zijn voor elke trap.

c1 = c‘1 = c”1 = sqrt(2.∆htrap) = sqrt(2.∆htotaal/n) = c1,Laval/√n

Voor de optimale bladsnelheid geldt nog altijd dezelfde vergelijking als deze voor een
Laval turbine :

(u/c1)opt = cosα1/2 en

uopt = c1.cosα1/2 = uopt,Laval/√n

uopt,Curtis < uopt,Rateau < uopt,Laval

In tegenstelling tot de Laval en Curtis turbine


zal in de Rateau turbine een drukverschil
bestaan tussen de twee zijden van de (lei-
)schoepen. Om te vermijden dat er stoom lekt
tussen deze schoepen en de as zal men hier een
afdichting met een labyrinthpakking gebruiken.

Figuur 19 : Labyrinthafdichting bij


Rateauturbine

In de Rateau turbine daalt de druk van trap tot


trap. Dus zal men hier maatregelen moeten

Thermomechanische Machines 1 78
treffen om de volumevergroting te compenseren. Dit kan door in eerste instantie de
bestraling te vergroten. Indien de bestraling volledig is zal men zoals bij een
Curtisturbine de schoeplengte en/of turbinediameter vergroten.
Bij een Rateau turbine is het vermogen per trap in tegenstelling tot de Curtis turbine
identiek.
Vermits in een Rateauturbine de drukdaling in stappen gebeurt zal ook het inwendige
van de turbine onder hogere druk staan dan bij een Curtis turbine. Hierbij moet
rekening gehouden worden bij de afdichting (vooral van de as). Daarom zal men soms
combinaties gebruiken : eerst en Curtisturbine zodat de stoomdruk reeds sterk
verlaagd is en vervolgens een Rateau turbine voor het lage druk gedeelte.

Figuur 20 Combinatie Curtis/Rateau turbine

De Rateuturbine is complexer dan de Laval en de Curtisturbine, maar het rendement


is hoger.

Thermomechanische Machines 1 79
6. De Reactieturbine (Parsonsturbine)

In dit geval gebeurt een deel van de expansie in de loopschoepen. Deze zijn dan
eveneens als straalpijpen uitgevoerd.
De reactiegraad wordt gedefiniëerd als de verhouding van de drukval over de
loopschoepen tot de totale drukval over de trap.

Figuur 21 : Parsons (reactie) turbine

R = (h’-h”)/(h-h”)

Om practische redenen neemt men meestal


R=1/2. Dat komt overeen met een identieke
vorm voor de loop- en leischoepen.

Figuur 22 : Verloop druk en snelheid in Parsons


turbine

Figuur 23 geeft de snelheidsdriehoek. Men kan


bewijzen dat als R=1/2 snelheidsdriehoeken
symmetrisch zijn :
α1=β2
α2=β1

Bewijs :

Leischoep : c1 - c0 = sqrt[2(h0-h1)]
Loopschoep : w2 - w1 = sqrt[2(h1-h2)]

Vermits de enthalpieval per trap dezelfde is, zal ook :


c0 = c2
Voor symmetrische schoepen Figuur 23) is
c 1 = w2
c 2 = w1

Thermomechanische Machines 1 80
Zodat
c1 - c0 = c1 - c2 = w2 - w1
en
(h0-h1) = (h1-h2)
zodat R = 1/2

Vermogen = M'.u.(c1.cosα1 + c2.cosα2)

Figuur 23 : Snelheidsdriehoek bij Parsons turbine R=1/2

Uit de figuur volgt dan

c2.cosα2 = c1cosβ2 – u = c1.cosα1 - u

Specifiek vermogen = u.[2.c1cosα1 – u]

Vermogen = u.[2.c1cosα1 – u].M'

Rendement η = u.[2.c1cosα1 – u]/∆htrap

Het maximum vinden we bij

uopt = c1.cosα1
ηmax = c21.cos2α1/∆htrap

We zien dat ook hier α1 zo klein mogelijk moet zijn.

Het verband tussen deLaval en Parsons turbinesnelheden vinden we als volgt :

uopt,Parsons = c1.cosα1 = sqrt[2.∆hloopschoep].cosα1 = sqrt[2.(∆htotaal/2n)].cosα1


= cosα1.c1,Laval/sqrt(2n) = 2.[(cosα1.c1,Laval)/2]/sqrt(2n)
= 2.[uopt,Lavel]/sqrt(2n)

uopt,Parsons = uopt,Laval/sqrt(n/2)

Tabel geeft een ovezicht van de optimale snelheden voor de diverse turbinetypes.

Laval Curtis Rateau Parsons

Thermomechanische Machines 1 81
uopt uopt,Laval uopt,Laval/n uopt,Laval/sqrt(n) uopt,Laval/sqrt(n/2)

Dit heeft ook zijn gevolg op het aantal trappen dat we moeten gebruiken om een
bepaalde snelheidsreductie te bekomen. Stel dat we de snelheid tegenover een Laval
turbine tot 1/3 willen reduceren. Hiervoor hebben we het volgende aantal trappen
nodig :
Curtis : 3 kransen
Rateau : 9 druktrappen
Parsons : 18 druktrappen

Parsons turbines hebben dus veel trappen. Dit heeft als gevolg dat men geen
afzonderlijke loopwielen meer zal maken. De loopwielen worden op een trommel
aangebracht die eventueel in diameter toeneemt om de volumevermeerdering op te
vangen.

Het rendement

η = u.[2.c1cosα1 – u]/INPUT

INPUT = ∆h1 + ∆h2 = (c12/2 - c02/2) + (w22/2 - w12/2)

c0 = 0
w2 = c 1
zodat
∆htrap = c12 - w12/2

Uit snelheidsdriehoek : w12 = c12 + u2 - 2uc1cosα1


en
∆htrap = [c12 - u2 + 2uc1cosα1]/2

η = 2u.[2.c1cosα1 – u]/[c12 - u2 + 2uc1cosα1]

Het maximaal rendement vinden we bij uopt = c1.cosα1

ηmax = 2.cos2α1/(1 + cos2α1)

Als we dit vergelijken (Figuur 24) met dat van een Laval turbine zien we dat de
Parsonsturbine een hoger maximaal rendement heeft.

Bij de Parsonsturbine is er een drukverschil over de loopschoepen. Dat betekent dat er


een axiale belasting op de as komt. Dit kan opgevangen worden door :
- aangepast taatslager
- toepassen van een evenwichtszuiger (Figuur 21)
- diabolo-uitvoering

Thermomechanische Machines 1 82
η

Parsons

Laval

u/c1
cos α 1
Figuur 24 : Rendement van een Parsons en een Laval turbine

Figuur 25 : Diabolo uitvoering (lage drukdeel) van een Parsons turbine

7. Gemengde types

Er zijn verschillende combinaties van turbinetypes mogelijk. Figuur 26 geeft


bijvoorbeeld een Curtisturbine gevolgd door een Rateau-turbine. Dit heeft het
voordeel dat de druk in de turbine niet extreem hoog oploopt. Een groot deel van de
expansie (en drukdaling) gebeurt immers in de (vaste) leischoepen van het Curtis
gedeelte.

Thermomechanische Machines 1 83
Figuur 26 : Gemengde turbinetypes

Thermomechanische Machines 1 84
7. Hydraulische Turbines

We zullen hier enkel de Pelton turbine bespreken.

De Pelton Turbine

De Pelton turbine is een impulsturbine (het equivalent van een Laval turbine bij
stoomturbines). Water wordt onder invloed van een (hydrostatische) druk versneld in
een straalpijp tot een snelheid c1 en geeft daarna zijn (kinetische) energie af aan een
schoepenrad. De schoepen bij de Peltonturbine hebben een speciale vorm. Zij bestaan
uit twee symmetrische schalen. De vloeistof uit de straalpijp komt centraal toe en
wordt in twee gesplitst.

Figuur : Pelton turbine

Theorie

Uit de constructie van de Pelton turbine blijkt dat de invallende waterstraal loodrecht
op het centrum van het turbineblad valt. Om schokvrij te zijn is de invalshoek β1 dus
altijd gelijk aan 0°. Voor de 'ideale' Peltonturbine (Figuur ...) zou de uittreehoek β2
ook gelijk aan 0° zijn.
c1
w1 u
u

β2 u
α
2
w2 c2

Figuur : Snelheidsdriehoek voor de Pelton turbine

Thermomechanische Machines 1 85
De radiale component van de kracht is dan :

Frad = m'.∆wrad = m'.∆crad = m'.(c1+ c2.cosα2) = m'.(w1+ w2.cosβ2)

maar :
w1 = c 1 - u
en
|w2| = r.|w1| met r = snelheidscoëfficiënt

Frad = m'.w1.(1 + r.cosβ2) = m'.(c1 - u).(1 + r.cosβ2)

Vermogen

P = Frad.u = m'.u.(c1 - u).(1 + r.cosβ2)

Koppel

T = Frad.R = m'.R.(c1 - u).(1 + r.cosβ2)

R = straal turbinewiel

Het rendement gebaseerd op de energie in de waterjet :

η = P/Pjet = P/(m'.c12/2) = 2.(u/c1).(1 - u/c1).(1 + cosβ2)

Het rendement ten opzichte van de potentiële energie in de waterkolom Phydr= m'.g.h
en is :
Cv = wrijvingscoëfficiënt nozzle c1 = Cv.sqrt(2gh)
h = beschikbaar hoogteverschil

η' = P/Phyd

Het maximaal vermogen wordt bereikt als de turbine op zijn optimale snelheid uopt
draait. In dat geval is :

dP/du = 0

Uitwerking geeft :

uopt = c1/2

Vermits c1 = u + w1 is w1 = c1/2 en |w2| = r.c1/2

Voor wrijvingsloze stroming (r=1) wordt het vermogen dan :

Pmax = m'.(c1/2)2.(1 + cosβ2)

Thermomechanische Machines 1 86
En het rendement :

ηmax = (1 + cosβ2)/2

We zien dat men theoretisch een rendement van 100% bereikt indien de uittreehoek
β2=0° is. In dat geval is ηmax=1.

Thermomechanische Machines 1 87
Hoofdstuk 9 : Verbrandingsmotoren

1. Inleiding

In deze categorie vallen :


1. Zuigermotoren
2. Gasturbines
3. Andere minder gebruikelijke motortypes zoals de Wankelmotor en Stirlingmotor.
In dit hoofdstuk zullen we ons enkel bezighouden met de zuigerverbrandingsmotor
zoals die gebruikt wordt in voertuigen (snellopers).

We kunnen een onderscheid maken tussen :

- benzine (otto-) motoren : een mengsel van lucht en brandstof (benzine) wordt
samengedrukt en tot ontsteking gebracht door een bougie.
- dieselmotoren : lucht wordt samengedrukt. Hierbij stijgt de temperatuur. Men
versproeit brandstof (diesel) in dit hete gas. De brandstof ontsteekt spontaan.

De themodynamische cyclus en de rendementen van deze motoren werden in de


kursus Thermodynamica in 2e Kandi besproken. Wij zullen de technische kenmerken
en recente evoluties van automotoren bespreken.

2. Werkingsprincipe

We onderscheiden :
1. De tweetaktmotor
(benzine of diesel)
2. De viertakt
benzinemotor
3. De viertakt
dieselmotor

Figuur 1 :
Tweetaktmotor

Tweetaktmotor
Kleinere tweeslag
benzinemotoren werken
met carterspoeling
(Figuur 1). Deze motoren
hebben geen kleppen.
Vermits de compressie
ook gebeurt in het carter (krukkast) kan hier geen smeerolie aanwezig zijn. Dit
betekent dat de smeerolie reeds in met het brandstof/luchtmengsel dient toegevoerd te
worden. Tweetaktmotoren hebben het voordeel dat zij 1 arbeidsslag per omwenteling
van de krukas hebben. Bij de viertakmotor is dat 1 arbeidsslag per twee
omwentelingen. In de praktijk bereikt men deze verdubbeling van het vermogen niet
om wille van het verlies bij spoelen (geen kleppen). Andere nadelen zijn : de hoge

Thermomechanische Machines 1 88
KWS emissies, het brandstofverbruik, en de hoge warmtebelasting (geen koeling door
smeerolie). Deze nadelen maken dat deze tweetaktmotoren practisch enkel gebruikt
worden voor toepassingen als motorfiesen, grasmachines....

Figuur 2 : Tweetaktmotor met ventilator

In de industrie worden grote tweetakt dieselmotoren gebruikt. Deze hebben echter een
andere constructie. Zij gebruiken wel kleppen en de lucht wordt via een ventilator
aangevoerd.

Viertakt benzinemotor

Figuur 3 : Vierslagmotor

Een viertaktmotor maakt per arbeidsslag twee omwentelingen en omvat vier slagen.

1. Tijdens de aanzuigslag worden de gassen de cilinder binnengezogen door de


neerwaartse beweging van de zuiger. Bij een benzinemotor komt hierbij een mengsel
lucht/benzine naar binnen. Bij een dieslemotor is dit alleen lucht.
2. Tijdens de compressieslag wordt het mengsel (ottomotor) respectievelijk de lucht
(diesel) samengeperst. De ontsteking gebeurt theoretisch bij het Bovenste Dode Punt
(BDP). In de praktijk zal men reeds tijdens de compressieslag ontsteken. Dit gebeurt
door een bougie (vonk) bij de benzinemotor en door het injecteren van de brandstof
bij de diesel.
3. Bij de arbeidslag daalt de zuiger en geeft het gas zijn energie af via de krukas.
4. De uitlaat wordt geopend en het gas stroomt naar buiten tijdens de uitlaatslag.

Thermomechanische Machines 1 89
Ontsteking

Bij benzinemotoren gebeurt de ontsteking met een bougie

Bij de Dieselmotor maakt men gebruikt van de zelfontbranding van het


lucht/dieselmengsel. Het mengsel wordt samengeperst tot een druk van 30 à 55 bar
(80 tot 110 bar voor turbodiesel) en de temperatuur stijgt tot 700 à 900°C en het
mengsel ontbrandt spontaan.

Brandstoffen
Bij benzinnemotoren bestaat het gevaar dat de brandstof spontaan zal ontsteken onder
invloed van de hoge temperatuur tengevolge van compressie. Dit fenomeen noemt
men detonatie. Hierbij ontstaan lokaal drukgolven die de cilinders en zuigers kunnen
beschadigen. Dit fenomeen wordt beinvloed door :
- compressieverhouding : deze blijft beperkt tot ongeveer 1/10
- de kwaliteit van de benzine. De 'klopvastheid' van benzine wordt gekarakteriseerd
door het oktaangetal. Iso-oktaan is een stof die heel klopvast is en krijgt arbitrair een
oktaangetal van 100. Het oktaangetal van een brandstof wordt experimenteel bepaald
op een motorproefstand. Men onderscheidt het RON (Research Octane Number) en
het MON (Motor O.N.). Verschillen liggen in de testomstandigheden. MON is
strenger dan RON. Gewone benzine heeft een RON van 95 en superbenzine van 98.
Vroeger werden deze hoge oktaangetallen bekomen door toevoeging van
tetraethyllood (gelode brandstof). Dit kan momenteel niet meer omwille van de
driewegkatalysator (zie later) en milieuhinder. Men gebruikt momenteel andere
toevoegstoffen (o.a. TBE) om het oktaangetal te verhogen.
Het equivalent van het oktaangetal voor een dieselmotor is het cetaangetal.

Thermomechanische Machines 1 90
3. Constructie

Figuur 4 : Opbouw motor

9 Diesel en benzinemotoren bevatten een aantal


8
gemeenschappelijke onderdelen.
Binnen de cilinder beweegt de zuiger (1). Deze bevat
zuigerveren (2) die de verbrandingskamer moeten
BDP
afsluiten van het carter en tevens dienen als
1
Vs
olieschraapringen. De zuiger is via de drijfstang (3) en
S Ds kruk (4) met de krukas (5) verbonden. Deze draait in
d
het carter (of de krukkast), waarin zich de smeerolie
voor de motor bevind. In de cilinderkop (culasse)
ODP
3 bevinden zich de aanvoer en afvoerkanalen voor
lucht/verbrandingsgassen. Deze moeten via de kleppen
(7) gaan. De kleppen worden geopend via nokken (8)
5
4 die zich op de nokkenas (9) bevinden. De nokkenas
wordt via riemen aangedreven door de krukas via een
riemwiel.

Figuur 5 : Onderdelen automotor

Thermomechanische Machines 1 91
Men maakt een onderscheid tussen onderliggende en bovenliggende (in de
cilinderkop) nokkenassen. Deze laatste zijn te verkiezen bij sneldraaiende motoren.
Bij bovenliggende nokkenassen maakt men het onderscheid tussen 1 nokkenas
(OHC= overhead camschaft) of dubbele nokkenas (DOHC). Bij een dubbele
nokkenas drijft één as de inlaatkleppen aan, de andere de uitlaatkleppen. Bij een
bovenliggende nokkenas kunnen de kleppen rechtstreeks aangestuurd worden door de
nokken of via tuimelaars.

Moderne motoren zijn momenteel meestal uitgerust met meerdere kleppen : 2


inlaatkleppen per cilinder en 1 of 2 uitlaatkleppen. Dit verbetert de vulling van de
cilinders (minder weerstand) en verhoogt het vermogen. Nadeel is de slechtere
menging/vulling bij lagere toerentallen tengevolge van de lagere gassnelheid.

Brandstoftoevoer

De brandstoftoevoer gebeurt in de meeste moderne automotoren uitsluitend via


injectie (vroeger werden ook carburatoren gebruikt).

Gasklep Diesel

Lucht Uit Lucht Uit

Benzine

Regeling benzinemotor met gasklep Regeling dieselmotor


(indirecte injectie - homogeen mengsel) (directe injectie - heterogeen mengsel)

Figuur 6 : Homogene en heterogene mengselvorming

Bij injectiesystemen moet een onderscheid gemaakt worden tussen :

1. Homogene mengselvorming : hierbij wordt de brandstof met de lucht gemengd


vooraleer ze in de verbrandingskamer komt. De meeste benzinemotoren werken nog
op dit principe. Bij deze systemen wordt het vermogen geleverd door de motor
geregeld via een gasklep die de totale hoeveelheid mengsel naar de motor regelt. Deze
regelklep zorgt voor extra (wrijvings-) verliezen met als resultaat een lager
rendement.

2. Heterogene mengselvorming : dit zijn motoren met directe injectie in de cilinder.


Deze motoren werken met een vast luchtdebiet (throttleless) en het gelevede
vermogen wordt bepaald door de hoeveelheid brandstof die ingespoten wordt. Dit
principe wordt reeds langere tijd gebruikt voor dieselmotoren. Bij benzinemotoren
was dit lange tijd onmogelijk omdat ontsteking van een mengsel slechts mogelijk is

Thermomechanische Machines 1 92
binnen strikte grenzen voor de luchtfactor (tussen 0,8 en 1,4). Recente ontwikkelingen
hebben geleid tot de GDI systemen (lean burn systemen, zie later) waarbij ook voor
benzinemotoren throttleless werking mogelijk is.

Bij indirecte inspuiting gebruikt wordt de brandstof met de lucht vermengd voor de
inlaatkleppen.
Bij Dieselmotoren gebeurt dit in een wervelkamer. Nieuwe ontwikkelingen zoals
common rail en pompinjectoren worden later besproken.

Figuur 7 : Indirecte en directe Dieselinjectie

Bij benzinemotoren werd vroeger gebruik gemaakt van carburatoren. Deze zijn
momenteel practisch verdrongen door injectiesystemen. Deze laten een vergevorderde
regeling van de menging toe als functie van toerental, emissies (lambda-sonde) en
belasting van de motor (opening gasklep, luchttemperatuur en druk).

Figuur 8 : Monopoint en multipoint injectie bij benzinemotoren

Thermomechanische Machines 1 93
4. Vermogen en Koppel

Het vermogen van een motor kan bepaald worden uit het slagvolume, toerental en
gemiddelde effectieve druk.
Het slagvolume Vs is gelijk aan :

Vs = (π/4).Dz2.S.i

Dz= diameter cilinder = boring


S = slaglengte
i = aantal cilinders

De geleverde arbeid per cyclus is dan :

As = pgem.Vs

Hierin is pgem de gemiddelde druk.

Het vermogen wordt dan :

W = pgem.Vs.n/(60.δ)

n = toerental (rpm)
δ = 1 voor tweetakt ; 2 voor viertakt

We moeten hier een onderscheid maken tussen het theoretische (indicateur-)


vermogen en het effectief vermogen (brake power)

Indicateurvermogen en druk
Het theoretische of
indicateurvermogen halen
we uit het pV diagram. Het
is het netto oppervlak onder
de curve. Figuur 9 geeft het
verloop van druk en volume
in de motor. We
onderscheiden de
vermogensslag en de
aanzuigslag (verbruikt
energie).
De netto arbeid is het
verschil in oppervlak van de
vermogensslag en de
aanzuigslag.
Ai=A1-A2

Figuur 9 : PV diagram voor verbrandingsmotor


Het indicateurvermogen is dan :

Thermomechanische Machines 1 94
Wi = Ai/(60.δ) = pgem,i.Vs.n/(60.δ)

Effectief vermogen (brake power) en druk


In werkelijk is niet al dit vermogen beschikbaar voor aandrijving. Een gedeelte gaat
verloren als wrijving.
Het effectieve vermogen (brake power) is het vermogen dat aan de aandrijfas van de
motor gemeten wordt. Hiervoor zijn verschillende experimentele methodes gebruikt.
Meestal laat men de motor draaien met constante brandstofroevoer en meet het
geleverde vermogen met een rem of dynamometer (Figuur 10)

Figuur 10 : Meting van het effectief vermogen

De verhouding van effectief vermogen (Weff) en indicateurvermogen (Wi) is het


mechanisch rendement :

ηM = Weff/Wi

Hieruit volgt :

Weff = ηM.Wi = ηM. pgem,i.Vs.n/(60.δ)

Vermits ηM. peff,i afzonderlijk moeilijk te bepalen zijn worden zij dikwijls
samengenomen als de gemiddelde effectieve druk peff.

peff = ηM. pgem,i

De gemiddelde effectieve druk kan beschouwd worden als de gemiddelde druk die in
de motor het effectieve vermogen zou leveren moest de motor wrijvingsloos zijn. De
effectieve druk is een goede parameter om de performantie van een motor te
vergelijken.

Verloop vermogen en koppel van een motor

Thermomechanische Machines 1 95
Weff = ηM.Wi = peff.Vs.n/(60.δ)

We zien dat we het vermogen kunnen opdrijven door verhoging van slagvolume,
toerental en/of peff.
Verhoging van het slagvolume vergroot de zuigers, drijfstang.... Daarom is men
verplicht vanaf bepaalde volumes het aantal cilinders te verhogen. Dit verhoogt de
afmetingen, complexiteit en verbruik (meer wrijving). Verhoging van het aantal
cilinders zal evenwel meestal een gunstig effect hebben op het optreden van trillingen.
Typisch :
Tot 2000 cc : 4 cilinder in lijn (of boxer)
2000 cc tot 3500cc : 6 cilinder in lijn of V
>3500 cc : 8 of 12 cilinder
Bij verhoging van het toerental vergroten de traagheidskrachten (motoren met meer,
kleinere cilinders zullen sneller kunnen draaien). Bovendien wordt de vulling van de
cilinders slechter bij sterk wisselend toerental (zie verder).
Verhoging van de effectieve druk kan door meer brandstof te verbranden, dus door de
vulling van de cilinders te verbeteren. Dit kan gebeuren via allerlei technieken (o.a.
drukvulling) die we verder zullen bespreken.

Het koppel is nauw verbonden met het vermogen :

Weff = M.ω = M.2πn/60

M = koppel

Figuur 11 : Vermogen/Koppelcurves

Figuur 11 geeft verschillende vermogen/koppel vs toerentalcurves. De


vermogenscurve is zoals verwacht een stijgende curve, die bij hoge toerentallen
afvlakt omwille van de slechtere vulling van de cilinders. De koppelcurve volgt deze
curve. Ze stijgt bij lage toerentallen, piekt en daalt daarna terug. Bij personenwagens
is een hoog maximumvermogen belangrijk Deze motoren werken bij hogere
toerentallen en hebben een vrij spitse koppelcurve. Bij bedrijfswagens wordt de
voorkeur gegeven aan een goede tractie (hoog koppel) bij lage toerentallen. Het
maximum koppel treedt op bij lagere toerentallen en de koppelcurve is vlakker.

Thermomechanische Machines 1 96
Bij personenwagens is zoals gezegd het maximum vermogen belangrijk, maar
anderzijds is ook een hoge en vlakke koppelcurve belangrijk. Hoe hoger het koppel,
hoe soepeler de motor. Bij gewone, klassieke motoren heeft men een koppelkurve met
een uitgesproken maximum. Men zal enkel soepel rijden bij dit toerental. Met name
bij (kleinere) motoren met hoog vermogen zal het maximum koppel bij hoge
toerentallen liggen, wat het normale rijden bij lagere toerentallen onaangenaam
maakt. Men is verplicht het toerental hoog te houden door in lagere versnelling te
blijven rijden. Dit hoge toerental verhoogt natuurlijk ook het verbruik. Daarom wordt
er de jongste tijd door alle autoconstructeurs gewekt aan systemen die een hoog
vermogen hebben en ook een vlakke, hoge koppelcurve. Deze technieken zullen in de
volgende paragraaf beschreven worden.

Effect van verhouding lucht/brandstof bij benzinemotoren

Bij benzinemotoren kan de


verhouding lucht/brandstof varieren
tussen 10/1 (rijk mengsel) tot 22/1
(arm mengsel). De stoechiometrische
verhouding is 14,5/1.
Indien we bij constant toerental,
constante gasklepstand en constant
ontstekingstijdstip het effect meten
van de luchthoeveelheid op :

a) effectieve druk (vermogen)


b) brandstofverbuik
Dan krijgen we de curve in figuur
12.

Figuur 12 : Effect van luchtfactor op


effectieve druk en brandstofverbruik
(benzinemotor)

We zien dat het maximum vermogen bereikt wordt in punt B (rijk mengsel) en het
laagste verbruik in punt D (arm mengsel). Stoechiometrische verbranding is een
compromis tussen beide. Dit heeft o.m. als practisch gevolg dat indien veel vermogen
nodig is (acceleratie) de motorsturing een rijk mengsel zal voorschrijven. Indien het
mengsel te rijk (punt A) of te arm (punt E) is zal de ontbranding niet of zeer
onregelmatig gebeiren. Dit begrenst het werkingsgebied. Bij constant toerental is een
arm mengsel te verkiezen omwille van het brandstofverbuik. Een andere belangrijke
factor (zie later) is ook de aanwezigheid van een driewegskatalysator die best werkt
bij stoechiometrische
25%
verhoudingen.
Specifiek brandstofverbruik

50%
75%
Gasklep
100% open Indien we de belasting
(stand van de gasklep
veranderen) krijgen we
gelijkvormige kurves

Maximum
Thermomechanische Machines 1 vermogen 97
Minimaal
brandstofverbruik
Effectieve druk
(Figuur 13). Hier is duidelijk het nadeel van de benzinemotor met gasklep merkbaar :
bij partiele belasting daalt de effectieve druk en stijgt het verbruik.

Figuur 13 : Effect motorbelasting op verbruik en vermogen

Belastingsregeling bij Dieselmotoren

De belasting van een dieselmotor wordt zoals reeds vermeld gestuurd door de
hoeveelheid brandstof die toegevord wordt. Er is geen gasklep zodat de rendementen
hoger zullen zijn tengevolge van lager wrijvingsverlezen. De maximum hoeveelheid
brandstof en dus ook de
maximale belasting
Specifiek brandstofverbruik

wordt bepaald door de


roetlimiet. Indien te veel
brandstof togevoerd

= maximaal vermogen
wordt krijgt men
roetontwikkeling. Het
diagram dat speciefiek

Roetgrens
verbruik ifv effectieve
druk geeft (figuur 14)
toont dat een
Hoeveelheid branstof dieselmotor een
ingespoten minimaal verbruik heeft
bij partiële belasting,
een conditie die in de
Minmaal brandstofvebruik
praktijk meer voorkomt
dan volle belasting.
Effectieve druk
Figuur 14 : Effect belasting bij dieselmotor

Thermomechanische Machines 1 98
5. Motormanagement

In een moderne automotor worden parameters zoals brandstofhoeveelheid en


ontstekingstijdstip (bij benzinemotor) continu aangepast afhankelijk van de
bedrijfsvoorwaarden.
Een voorbeeld hiervan is het Bosch ME-Motronic systeem (Figuur 15)

Figuur 15 : Bosch ME-Motronic systeem

Dit is een systeem voor een indirect ingespoten (5) motor. Het luchtdebiet (en dus ook
de belasting) wordt geregeld via het gaspedaal (23) door de gasklep (11). Men meet
het luchtdebiet met een massadebietmeter (10) zodat men ten allen tijde de juiste
hoeveelheid brandstof kan berekenen.
Het ontstekingstijdstip en de brandstoftoevoer worden geregeld aan de hand van :
- de belasting van de motor, gemeten door een druksensor (4) in de aanvoer naar de
motor (eveneens mogelijk via bepaling van
de positie van de gasklep).
- het toerental van de motor, gemeten via
een Hall-sensor die de positie van de krukas
meet.

Het ontstekingstijdstip wordt bepaald uit


belasting en toerental via een
voorgeprogrammeerde ontstekingsmap
(Figuur 16)

Figuur 16 : Ontstekingsmap

Thermomechanische Machines 1 99
De luchtfactor wordt in eerste instantie op 1 gehouden omwille van de goede werking
van de uitlaatgaskatalysator (zie later). De luchtfactor (λ) wordt gemeten door de
Lambda-sonde (16), dit is in feite een zuurstofconcentratiemeting.
In sommige omstandigheden kan een andere luchtfactor ingesteld worden. Dit is
mogelijk bij volgende gevallen :
- bij opstarten van de motor is de motor koud en gebeurt de ontbranding minder goed.
In dit geval is een rijker mengsel nodig. De temperatuur van de motor wordt met een
sensor (15) gemeten.
- bij vollast (hoog toerental) en accellereren is eveneens een rijker mengsel nodig.

Op figuur 15 zijn nog een aantal andere onderdelen te vermelden.

'Pingelen' van de motor wordt gemeten met een 'knock-sensor' (13). Optreden van
pingelen kan gebeuren bij excessieve vervroeging van de ontsteking (Figuur 17).

Figuur 17 : Effect van voorontsteking op drukverloop in verbrandingskamer

De gassen van de benzinetank worden ter vermijding van emissies naar een afscheider
(1) met aktieve kool gestuurd.

Thermomechanische Machines 1 100


6. Verbetering Vermogen/Koppel

Hiervoor zijn verschillende technieken mogelijk :


1. Variatie kleptiming/lift
2. Variabele inlaatconstructie
3. Drukvulling

6.1. Variabele kleptiming

In principe gaan de uitlaat- en inlaatkleppen open en dicht bij het begin van de uitlaat-
resp. inlaatslag. In de praktijk is dit echter anders : men zal werken met een bepaalde
vooropening en nasluiting van beide kleppen.
Vooropening uitlaat : tijdens de neerwaartse arbeidsslag gaan de uitlaatkleppen reeds
voor het ODP open. De uitlaatgassen kunnen dan reeds ontsnappen zodat tijdens de
uitlaatslag de tegendruk lager is.
Vooropening inlaat : op het einde van de uitlaatslag ontstaat er door de uitstromende
uitlaatgassen reeds een onderdruk voor het BDP (tevens ontstaan er door goede
constructie van de inlaat een overdruk aan de inlaat) zodat we reeds de inlaat kunnen
openen voor het BDP.
Nasluiting uitlaat : door de uitlaat een tijdjs open te laten ondervindt het instromende
gas minder weerstand + men kan gebruik maken van het aanzuigend effect van de
uitlaatgassen.
Nasluiting inlaat : bij het ODP is de druk in de cilinder nog altijd lager dan de
inlaatdruk zodat we nog extra gas in de cilinder kunnen krijgen.

We zien dat de inlaat en uitlaatkleppen een tijdlang samen open zijn. Dit noemt men
de klepoverlap.

Wanneer we het toerental laten toenemen zullen de gassen minder tijd hebben om de
cilinder binnen te stromen. Men optimaliseert de kleptiming meestal voor een
‘gemiddeld’ toerental. Dit zal normalerwijze een verslechtering van de vulling en een
daling van het vermogen en koppel bij hogere toerentallen tot gevolg hebben.
Bij een hoger toerental zullen langere openingstijden en klepoverlap nodig zijn om
een goede vulling te bekomen.

De timing van de kleppen wordt bepaald door de vorm en positie van de nokken.
Afhankelijk van het toerental is dus een andere werking van de nokken vereist. Dit
wordt gedaan via technieken als die onder de noemer Variabele Kleptiming = VVT
Variable Valve Timing vallen.
We kunnen hierbij een onderscheid maken tussen :
- Variabele klepfasering (Cam Phasing) : dit is de eenvoudigste, goedkoopste, maar
ook minst efficiënte methode. Door verdraaien van één of twee van de nokkenassen
kan men de opening van inlaat en/of uitlaatkleppen vervroegen of verlaten en zodanig
de klepoverlap wijzigen. Dit kan in discrete stappen of continu gebeuren.
De meeste autobouwers maken momenteel van dit principe gebruik.Voorbeelden zijn
BMW met het Vanos (enkel inlaatkleppen) en Double Vanos (in en uitlaatkleppen) en
Toyota met het VVT-i systeem.

Thermomechanische Machines 1 101


Figuur 18 : Variabele Klepfasering

- CamChanging is een meer gesofistikeerd systeem waarbij per klep 2 (of 3)


verschillende nokken gebruikt worden : een trage (lage toerentallen) en een snelle
(hoge toerentallen) nok. Hierbij kunnen natuurlijk zowel openings en sluitingstijden
als de lift gewijzigd worden. Het meest gekende voorbeeld is het Honda VTEC (2 of
drie trappen) systeem.

Figuur 19 : Cam shifting (Honda VTEC)

Er bestaan ook gecombineerde Cam Changing/Cam phasing systemen. Deze geven


uiteraard het beste resultaat, maar zijn meer gecompliceerd en duur. Momenteel
gebruiken enkel Toyota (VVTL-i), Porsche (Variocam Plus) en Honda (i-VTEC) dit
systeem. Bij Toyota kan men hierdoor uit een 1,8 liter moter een vemogen halen van
190 pk met een zeer vlakke en hoge koppelcurve (Figuur 20).

Thermomechanische Machines 1 102


Figuur 20b : Gecombineerde Phasing/Shifting systemen. Honda VVTL-i

Figuur 20b : Gecombineerde Phasing/Shifting systemen. Porsche Variocam Plus

6.2. Variabele inlaatleidingen

De lengte en de vorm van de inlaatleidingen kan de vulling van de cilinders


verbeteren. Zo zal men bij lage toerentallen gebruik maken van lange inlaatleidingen,
deze maken gebruik van de drukgolven die ontstaan bij het openen en dichtgaan van
de kleppen van de andere cilinders en laten tevens een goede menging van
lucht/brandstof toe. Bij hogere toerentallen wordt een korte inlaatbuis gebruikt die een
lage weerstand heeft en dus de gassen zo vlug mogelijk toevoert.

Thermomechanische Machines 1 103


Figuur 21 : Variabele inlaat

Omschakeling tussen de twee gebeurt via kleppen. Er zijn ook systemen met 3
inlaatlengtes. Deze maken gebruik van kleppen die het pad van de gassen veranderen.

6.3. Drukvulling

Het voordeel van drukvulling is duidelijk. Bij een laaddruk van 1,5 bar zal een motor
ten opzichte van een atmosferische motor 50% meer gassen bevatten. Een 2 litermotor
krijgt op deze wijze theoretisch het vermogen van een 3 liter motor.
Twee mogelijkheden worden gebruikt om de lucht onder druk e brengen :
1. Turbocompressor : hierbij wordt de energie in de uitlaatgassen gebruikt in een
turbine om een centrifugaalcompressor aan te drijven die de lucht onder druk brengt.

Figuur 22 : Turbocompressor
1=intercooler ; 2=Wastegate ; 4=turbine ; 5=compressor

2. Compressoren met mechanische aandrijving via de de motor (b.v. Roots of


Comprexlader). Deze worden weinig gebruikt omwille van de mechanische verliezen.

Thermomechanische Machines 1 104


Figuur 23 : Mechanisch aangedreven compressor (Comprex)

De turbocompressor heeft echter een aantal nadelen :


- door de compressie wordt het gas opgewarmd. Het expandeert en hierdoor wordt de
cilindervulling verminderd. Dit kan opgelost worden door een intercooler.
- omwille van de thermische belasting en het vermijden van detonatie moet de initiële
compressieverhouding beperkt worden (1/6). Dit maakt dat de motor bij lage
toerentallen slecht presteert.

- de turbine begint slechts goed te werken vanaf een minimum toerental. Dit geeft de
zogenaamde ‘turbo-lag’. Beneden dit toerental is er geen drukopbouw en weinig
vermogen. Dit kan verbeterd worden door de inertie van de turbo te verkleinen (kleine
rotoren, twin turbo). Een andere mogelijkheid is het gebruik van turbines met
verstelbare leischoepen. Bij lage toerentallen staan de schoepen kort bij mekaar en
krijgt men ondanks het lage luchtdebiet toch een hoge gassnelheid.

- Bij zeer hoge toerentallen wordt de overdruk te groot. De motor kan dan beschadigd
worden. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van een vuldrukregelklep (wastegate). Deze
kunnen discreet of continu bediend worden.

Thermomechanische Machines 1 105


Figuur 24 : Turbocompressor met verstelbare schoepenwielen

7. Verlaging van de emissies

De Europese regelgeving betreffende emissie van autovoertuigen wordt steeds


strenger (Tabel 1).

Benzinemotoren Dieselmotoren
CO HC NOx HC + NOx CO NOx HC + NOx Roetdeeltjes
Euro 1993 2,72 0,97 2,77 0,97 0,14
1996 = Euro 2 2,2 0,5 1 0,9 0,1
2000 = Euro 3 2,3 0,2 0,15 0,64 0,5 0,56 0,05
2005 = Euro 4 1 0,1 0,08 0,5 0,25 0,3 0,025

Dit vereist de ontwikkeling van steeds nieuwere en betere technieken voor


uitlaatgasreiniging en/of schonere verbrandingsprocessen.
We zullen hierbij behandelen :
1. Driewegkatalysator + Lambdasonde
2. Rookgasrecirculatie (EGR)
3. Arme-mengselmotoren (Benzinemotoren)
4. Common rail en branstofinjectiepomp (Dieselmotoren)
5. Deeltjesfilter (Dieselmotoren)

Thermomechanische Machines 1 106


De emissies zullen sterk afhangen van de luchtovermaat λ die bij de verbranding
gebruikt wordt :
λ < 0 = rijk mengsel
λ > 0 = arm mengsel
Onder λ = 1 zal er onvoldoende brandstof zijn en wordt er CO en KWS gevormd. De
NOx emissie stijgt aanvakelijk vanaf λ = 1 en daalt dan tengevolge van de lagere
verbrandingstemperaturen.
Figuur 25 : Effect λ op
emissies

1. Driewegkatalysator
+ Lambdasonde
Deze techniek is
standaard bij auto’s
vanaf 1990. In een
driewegkatalysator
worden de polluenten
CO, HC en NOx
verregaand omgezet
tot onschadelijke
componenten CO2,
H2O en N2. De
kaalysator werkt het
best bij λ = 1, vandaar het gebruik van een lambda sonde, dit is in feite een
zuurstofmeter. Het signaal van de lambda sonde wordt gebruikt om de hoeveelheid
brandstof toegevoerd te regelen. De katalysator wordt onherstelbaar beschadigd door
lood, vandaar het gebruik van loodvrije brandstof.
De katalysator en de lambdasonde werken pas bij hogere temperaturen (300°C). Dit is
een probleem bij het opstarten, als alle leidigen nog koud zijn. De lambda sonde
wordt daarom zo kort mogelijk bij de motor geplaatst. Men maakt ook soms gebruik
van een voorkatalysator die vlak na de motor geplaats is (klein en snelle opwarming)
zoals bij de Ford Duratec en Honda ULEV. Om alle emissies bij het opstarten te
elimineren introduceerde Honda het ZLEV (zero emission) systeem. Hierbij wordt
gebruik gemaakt van een adsorbent dat in koude toestand de emissies opvangt. Dit
systeem moet voldoen aan de strenge Euro 2005 norm.

Figuur 26 : Lambdasonde en driewegkatalysator Figuur 17 : Honda ZLEV

Thermomechanische Machines 1 107


7.2. Uitlaatgasrecirculatie (EGR)

Bij EGR (Exhaust Gas Rcirculation) wordt een gedeelte (10 à 15%) van de
uitlaatgassen naar de motor teruggevoerd. Dit verlaagt de verbrandingstemperatuur en
dus ook de NOx emissies. Hogere recirculatie percentages zijn niet mogelijk omdat
het mengsel dan niet tot ontsteking komt. De recirculatie wordt bepaald door de EGR
klep. EGR werkt enkel bij deellast. Bij nullast en vollast zorgt de modulatorklep dat
de recirculatie afgesloten wordt. De thermoklep die de voedingswatertemperatuur
meet sluit de recirculatie af bij koude motor. De sturing van de EGR kan ook volledig
electronisch gebeuren.

Figuur 27 : EGR (mechanisch)

Thermomechanische Machines 1 108


7.3. Arm mengselmotoren (Lean Burn Engine)
Bij deze motoren werkt men met λ > 1. Normaal werkt een benzinemotor met een rijk
mengsel met een verhouding benzine/lucht van ongeveer 1/14. Bij
armemengselmotoren is deze verhouding 1/20 tot 1/40. De emissies van CO en
koolwaterstoffen worden door de aanwezigheid van voldoende zuurstof sterk
verlaagd.
Het probleem met deze werkwijze is dat dit arme mengsel in een normale
benzinemotor met indirecte injectie niet tot ontsteking komt. Daarom maken deze
motoren gebruik van directe brandstofinjectie. Gecombineerd met speciale
zuigervormen laten deze toe om een ‘gelaagde’ verbranding toe te passen. Zo wordt
bij het Mitsubishi GDI systeem eerst een pre-injectie uitgevoerd. Hierbij wordt een
kleine hoeveelheid brandstof verstoven. Deze vormt een homogeen mengsel dat later
gemakkelijk kan ontsteken.Deze pré-injectie verlaagt ook de gastemperatuur
waardoor ‘pingelen’ uitgesteld wordt en men een hogere compessieverhouding
(1/12,5) kan bereiken. Dit, samen met het ontbreken van de gasklep heeft als gevolg
dat deze motor ook een hoger rendement heeft dan gewone motoren. Na de preinjectie
komt de hoofdinjectie. Deze vindt plaats nabij de bougie zodat plaatselijk een rijk
mengsel ontstaat dat gemakkelijk ontbrand. Deze brandende massa ontsteekt dan de
rest van het arme mengsel.

Het probleem is dat bij deze motoren veel stikstofoxiden gevormd worden. Daarom is
het gebruik van een speciale katalytische convertor nodig. In Europa en USA geeft
deze katalysator problemen. Hij is zeer kwetsbaar voor zwavel die in Europese (150
ppm) in veel hogere concentraties aanwezig is dan in Japan (15 ppm).

Thermomechanische Machines 1 109


Figuur 28 : Lean Burn motoren : GDI (Mitsubishi) en IDE (Renault)

Een alternatief is het Renault IDE (Injection Direct Essence) systeem. Dit gebruikt in
tegenstelling tot het GDI systeem geen extreem hoge luchtovermaat, maar bereikt
hetzelfde doel door een hoge uitlaatgasrecirculatie (tot 25%).

7.4. Common Rail en Injectieverstuiverpompen

Bij dieselmotoren is het voornaamste probleem de emissies van roetdeeltjes. Deze zijn
voornamelijk het gevolg van een onvolledige verbranding. De druppelgrootte bepaalt
de verbrandingssnelheid : hoe fijner de druppels, hoe sneller de verbranding en er zal
minder roet geproduceerd worden. Dieselbrandstof is viskeuser dan benzine in is
daarom moeilijker te versproeien. Men tracht daarom de diesel bij steeds hogere
drukken te versproeien : dit levert fijnere druppels. Nieuwere injectiesystemen maken
gebruik van de ‘common-rail’ technologie (Bosch). Hierbij wordt de brandstof eerst
via een hoge druk pomp bij ca 1350 bar in een gemeenschappelijk buisvormig
reservoir (de common rail) gebracht. Deze bevat een drukopnemer en een
drukregelklep. De druk kan hier onafhankelijk van het motortoerental geregeld
worden. Vanuit de common rail vertrekt de brandstof dan naar de individuele
verstuivers.

Thermomechanische Machines 1 110


Figuur 29 : Common Rail en Pompverstuiver (Bosch)

Recent werden ook de pompinjectoren (Volkswagen/Bosch) voor personenwagens in


gebruik genomen. De TDI motor van de Volkswagen Lupo maakt hiervan gebruik. De
(plunjer-) pompen zijn hier ingewerkt in de spuitkop en worden aangedreven door een
speciale nokkenas. Deze techniek laat drukken tot 2000 bar toe wat een nog betere
verstuiving geeft. Nadelen zijn de aanpassingen die nodig zijn aan de motor. De
cilinderkop moet plaats bieden aan de injectoren + zijn nokkenas). Bovendien zijn een
aantal mechanische verstevigingen noodzakelijk.
Beide technieken hebben naast de verminderde emissies ook het voordeel dat zij door
de betere verbranding het rendement van de motoren verhogen die dus zuiniger zijn.
Zo is de 3L-Lupo TDI de eerste 3-liter wagen in productie.

7.5. PSA roetfilter

PSA (Peugeot-Citroën) volgt nog een andere aanpak. Dit concern ontwikkelde de
roetfilter die overblijvende roetdeeltjes in de uitlaatgassen moet verwijderen. De
roetdeeltjes worden opgevangen op een filter. Deze zou natuurlijk na een tijdje
verstoppen. Daarom wordt het filter periodiek opgewarmd (normaal 150-200°C) tot
450°C (door verhoogde brandstoftoevoer en aanpassing van het inspuitmoment),
waarbij het roet wordt afgebrand. Deze verbanding wordt geholpen door een
katalytisch brandstofadditief dat met de brandstof vermengd wordt.

Thermomechanische Machines 1 111


Figuur 30 : PSA Roetfilter

Thermomechanische Machines 1 112


DEEL2 : Aanvullingen Warmteoverdracht

INHOUD
Hoofdstukken 1,2 en 3 zijn herhaling van de cursus
Thermodynamica in Bac 2. Zij worden ter informatie hier gegeven.

HERHALING

HOOFDSTUK 1 : FUNDAMENTELE MECHANISMEN

HOOFDSTUK 2 : WARMTEOVERDRACHT DOOR KONDUKTIE


1. De wet van Fourier
2. De thermische geleidbaarheid
3. Geleiding door een samengestelde wand
4. Geleiding door een dikwandige buis
5. Geleidig door een bol

HOOFDSTUK 3 : WARMTEOVERDRACHT DOOR KONVEKTIE


1. Inleiding
2. De warmteoverdrachtscoëfficiënt
1. Inleiding
2. Berekening van de warmteoverdrachtscoëfficiënt
3. Gedwongen konvektie in buizen
4. Grootteordes voor de warmteoverdrachtscoëfficiënt

HOOFDSTUK 4 : WARMTEWISSELAARS
1. Probleemstelling
2. De globale warmteoverdrachtscoëfficiënt
3. De 1-1 warmtewisselaar : Het gemiddeld logaritmisch
temperatuursverschil
4. Industriële warmtewisselaars
4.1. Konstruktie
4.2. Het gemiddeld temperatuursverschil - F
faktoren
4.3. Warmteoverdrachtscoëfficienten in
warmtewisselaars

Thermomechanische Machines 1 113


HERHALING - HERHALING -
HERHALING -

HOOFDSTUK 1 : FUNDAMENTELE MECHANISMEN

Er zijn drie fundamentele mechanismen van warmteoverdracht :


1) Konduktie of geleiding
2) Konvektie
3) Straling

1. KONDUKTIE

Konduktie of geleiding is een fenomeen waarbij warmte overgedragen wordt tussen


molekulen in een stof zonder dat een makroskopische stroming van deze stof (gas
of vloeistof) optreedt.
Neem bijvoorbeeld een metalen staaf welke we aan één van de uiteinden
verwarmen. Na verloop van tijd zal ook het andere uiteinde van de staaf opwarmen.
Dit is een voorbeeld van zuivere geleiding.

Thermomechanische Machines 1 114


Warmteflux Q

Figuur 1 : Geleiding door een staaf

Konduktie is het gevolg van

1) De thermische beweging van molekulen. Tengevolge van een verhoging


van de temperatuur gaan de molekulen heviger trillen. De energie van deze
molekulen wordt doorgegeven via botsingen van de molekulen onderling.
Dit mechanisme is vooral van belang bij (elektrische) niet- geleiders.
2) In geleiders (metalen) resulteert de thermische geleiding hoofdzakelijk uit
de beweging van vrije elektronen. Men heeft trouwens vastgesteld dat er een goede
korrelatie bestaat tussen de thermische en de elektrische geleidbaarheid.
Thermische geleiding vindt plaats zowel in vaste stoffen als in gassen en
vloeistoffen. In dit laatste geval heeft men echter enkel zuivere geleiding indien de
vloeistof of het gas stationair is (niet beweegt).

2. KONVEKTIE

Konvektie is een fenomeen dat optreedt op een tussen een oppervlak en een gas of
vloeistof..
Bij een vloeistof of gas in beweging wordt de warmte overgedragen door
makroskopische vermenging van het fluidum. De beweging kan veroorzaakt
worden door externe fenomenen zoals een pomp, een roerder of een kompressor.
Men spreekt dan van gedwongen konvektie. Zij kan echter ook ontstaan tengevolge
van de densiteitsverschillen veroorzaakt door opwarming van het fluidum. Dan
spreekt men van natuurlijke konvektie.

Voorbeelden van gedwongen konvektie zijn de opwarming van een vloeistof in een
warmtewisselaar en het oververhitten van stoom in een stoomketel.
Een voorbeeld van natuurlijke konvektie is de opwarming van lucht bij een
radiator.
Konvektie hangt samen met de verversing van fluidumdeeltjes aan een oppervlak.

3. STRALING

Warmteoverdracht door straling is het gevolg van elektromagnetische straling. Een


bijzondere eigenschap is dat in tegenstelling tot konduktie en konvektie geen
overdrachtsmedium noodzakelijk is. Straling plant zich ook in het luchtledige voort.

Thermomechanische Machines 1 115


Warmteoverdracht door straling is een fenomeen dat vooral bij hogere temperaturen
van belang wordt.
Voorbeelden zijn de opwarming van de buizen in een naftakraker en de
warmteoverdracht naar de verdamperbuizen in de vuurhaard van een stoomketel.

Thermomechanische Machines 1 116


2. WARMTEOVERDRACHT DOOR KONDUKTIE

1. De wet van Fourier

We zullen veronderstellen dat we enkel te maken hebben met warmteoverdracht in


één richting (x) en dat de temperaturen in het beschouwde probleem niet met de tijd
veranderen (stationair).

Beschouw een semi-oneindige wand (dikte x; breedte en hoogte = ω) die we aan


één zijde op temperatuur T1 brengen. De temperatuur van de andere zijde houden
we op T2.

T
1

T
2
Q

Figuur 2 : Geleiding door een semi-oneindige


vlakke wand

Indien men nu lang genoeg wacht zal de temperatuur op elk punt in de plaat niet
meer met de tijd veranderen. Men stelt vast dat zich een lineair temperatuursprofiel
opgebouwd heeft.

Andere vaststellingen :
- de warmte stroomt van hogere naar lagere temperatuur
- hoe groter het temperatuursverschil, hoe hoger de warmtestroom
- hoe dikker de wand, hoe lager de warmtestroom
- hoe groter het oppervlak waardoor de warmte stroomt, hoe hoger de
warmtestroom.

Al deze bevindingen leren ons dat

Warmtestroom Q (J/s) of (W) ~ A . -(T2 - T1) . 1/x

A = oppervlak loodrecht op warmtestroom.

Thermomechanische Machines 1 117


Indien men de evenredigheidsfaktor k noemt bekomt men

DE WET VAN FOURIER :

Q = -k.A.(T2 - T1)/x (1)

k noemt men de thermische geleidbaarheid of geleidbaarheids- coëfficiënt (Eng.:


thermal conductivity) van de stof waardoor de warmte getransporteerd wordt. De
eenheden zijn (J/s.m.°C) of (W/s.m)

Men kan de wet van Fourier ook over een elementair laagje met dikte dx schrijven.
De temperatuur neemt dan toe met dT en de warmtestroom is dQ :

dQ = - k.A.dT/dx (2)

Voorbeeld

Beschouw een muur met een dikte van 0,5 m. De temperatuur aan de ene zijde is
400°K en aan de andere zijde 300°K. Wat is de hoeveelheid warmte die
overgedragen wordt als de thermische geleidbaarheid van de muur 0,7 W/m.s is ?

k=0,7 W/m.K
400 K

0,5 m
300 K

Q/A = - O,7.(300-400)/0,5 = 140 W/m2

2. De thermische geleidbaarheid

De thermische geleidbaarheid is een eigenschap van de stof. Deze behoort tot de


zogenaamde 'Transport Properties' van een materiaal. Andere transport properties
zijn de viskositeit en de diffusie- coëfficient. Het zijn eigenschappen die verband
houden met de overdracht (transport) van :
- Warmte (warmtegeleidingscoëfficient)
- Impuls (viskositeit)
- Massa (diffusiecoëfficient)
Zoals we later zullen zien zijn dit drie fenomenen die beschreven worden door
wetten die onder een gelijkaardige vorm kunnen geschreven worden.

De warmtegeleidingscoëfficient en ook de andere transport properties vindt men


voor de meest gebruikelijke stoffen terug in tabellen.

De warmtegeleidingscoëfficient hangt af van de temperatuur :

Thermomechanische Machines 1 118


k = a + b.T

de coefficient b kan positief of negatief zijn.

b.v. asbest T (°C) k (W/m.°K)


0 0,16
100 0,19
200 0,21
Voornaamste materialen

Metalen zijn goede geleiders. Voor zuivere metalen is de coëfficient b negatief.

b.v. Al 300°C 230 W/m.°K


Fe 20 61
Inox 20 16
Ag 100 412

Bouwmaterialen en isolatiematerialen zijn opgebouwd uit vaste stof en lucht. De


verhouding tussen deze twee zal de eigenschappen van het geheel bepalen. Gassen
zijn slechte geleiders. Bouwmaterialen met veel lucht zullen dus goede isolatoren
zijn.

b.v. Baksteen 0,69


Glas 1,09
Kurk 0,043
glaswol 0,041

Figuur 4 : Poreus bouwmateriaal

Het effekt van de aanwezigheid van lucht wordt goed geillustreerd in de volgende
tabel voor bouwsteen :

ρ(kg/m3) k (W/m.°K)
400 0,079
1200 0,27
2000 0,69

Vloeistoffen hebben meestal een negatieve b. Een belangrijke uitzondering is water.

Thermomechanische Machines 1 119


b.v. Water 0,62
Benzeen 0,16
Kwik 8,36

Gassen zijn slechte geleiders. b is positief en de meting van k is moeilijk omdat


konvektieefekten moeilijk te vermijden zijn.

b.v. Lucht 0,024


CO2 0,015
Waterdamp 0,025

3. Geleiding door een samengestelde wand

Beschouw een wand bestaande uit drie delen met verschillende dikte en
verschillende k. In de stationaire toestand is er nergens accumulatie van warmte en
de warmtestroom Qi door elk van de delen van de wand is gelijk.

k k k
1 2 3

T T T T
1 2 3 4

x x x
1 2 3

Q Q Q
1 2 3

Figuur 5 : Samengestelde wand

We schrijven de wet van Fourier voor elk van de elementen :

Q1 = k1.A.(T1-T2)/x1 of T1-T2 = x1.Q1/(k1.A)


Q2 = k2.A.(T2-T3)/x2 of T2-T3 = x2.Q2/(k2.A)
Q3 = k3.A.(T3-T4)/x3 of T3-T4 = x3.Q3/(k3.A)

We weten dat Q1=Q2=Q3=Q

indien we sommeren krijgen we :

T1-T4 = (x1/k1.A + x2/k2.A + x3/k3.A).Q

of :

Q = (T1 - T4)/Σ (xi/ki.A) (3)

Thermomechanische Machines 1 120


Deze vergelijking leert ons dat de warmtestroom de verhouding is van
Drijvende kracht
________________________________________________________

Thermische weerstand per oppervlakteeenheid

Indien we het temperatuursprofiel tekenen krijgen we :

T
1
T
2

T
3
T
4

Voorbeeld
Beschouw de wand van een oven. Deze bestaat uit een laag vuurvaste steen (dikte
0,2 m; k=1,4 W/m.s), een laag isolatie (dikte 0,1 m; k=0,21 W/m.s) en een laag
gewone steen (dikte 0,2 m; k=0,70 W/m.s).
De binnenwand heeft een temperatuur van 1200°K en de buitenwand 330°K).
Wat zijn de warmteverliezen ?

1200°K 330°K

k=1,4 k=0,21 k=0,7

0,2 m 0,1 m 0,2 m

Vuurvast Isolerend Gewoon

Q/A = (1200-330)/(0,2/1,4 + 0,1/0,21 + 0,2/0,7)


= 870/0,905 = 961 W/m2

Men kan ook de intermediaire temperaturen berekenen (bijvoorbeeld om na te gaan


of de maximale temperatuur van de isolatie niet overschreden wordt).

(T1-T2) = x1.Q/k1.A = 137°K

Het probleem van de samengestelde wand is volledig analoog aan dat van geleiding
van elektrische stroom door een serie van weerstanden.
De spanning wordt vervangen door de temperatuur en de elektrische weerstand
door (xi/ki.A).

4. Geleiding door een dikwandige buis

Thermomechanische Machines 1 121


We beschouwen de warmte die stroomt van het inwendig oppervlak van de buis
naar het buitenoppervlak. Het probleem is hier dat we vergelijking (1) niet kunnen
toepassen omdat het oppervlak waardoor de warmte stroomt niet konstant blijft.
Men moet de meer algemene vorm (2) gebruiken. We schrijven de wet van Fourier
voor een elementaire cylinder met straal r en dikte dr :

Q = - k.Ar.(dT/dr)r

= - k.2πrl.dT/dr of Q.dr/r = - 2πlk.dT

Q._ dr/r = - 2πlk _ dT

Q.[ln r] = -2πlk.(T2-T1)

Q = 2πlk.(T1-T2)/ln(r2/r1) (4)

Dit is de exacte vergelijking voor konduktie door een cylindrische dikwandige buis.
We kunnen ons nu afvragen wat de fout is als we gebruik maken van de gewone
formule (1) voor geleiding door een plaat.

T
1
T T+dT

Q T
2
r
2

r r
1

Figuur 6 : Geleiding door een buiswand

De vereenvoudigde vergelijking is :

Q = k.A'.(T1-T2)/(r2-r1) (5)

Thermomechanische Machines 1 122


waarbij A' een zeker gemiddeld oppervlak is.

Vergelijken we (4) en (5) dan vinden we :

A' = 2πl.(r2-r1)/ln(r2/r1)

= 2πl.rm

met rm = (r2-r1)/ln(r2/r1) = logaritmisch gemiddelde straal

Vergelijking (5) wordt dan :

Q = k.(2πlrm).(T1-T2)/(r2-r1)

Indien we i.p.v. de logaritmisch gemiddelde straal het rekenkundig gemiddelde


zouden gebruiken

ra = (r1+r2)/2)

Q = k.(2πlra).(T1-T2)/(r2-r1) (6)

Vermits ra verschillend is van rm maken we een fout door (6) te gebruiken. Deze
fout stijgt naarmate r1/r2 toeneemt, dus naarmate de buiswand dikker wordt (Figuur
8). De vergelijking (6) is dus enkel toepasbaar op dunwandige buizen.
r /r
m a
1

0,95

0,9

0,85

1 2 3 4 5 r /r
1 2
Figuur 87 : Fout bij het gebruik van de
vereenvoudigde vergelijking bij buizen

5. Geleiding door een bol

Thermomechanische Machines 1 123


r
1

r
2

Figuur 8 : Geleiding door een bolschil

We beschouwen een bolschijf met inwendige diameter r1 en uitwendig r2. De


veralgemeende wet van Fourier geeft :

Q = - k.Ar.(dT/dr)
= - k4πr2.dT/dr

Q.dr/r2 = - k4π.dT

- Q.[1/r] = 4πk.(T1-T2)

- Q.[1/r2 - 1/r1] = 4πk.(T1-T2)

en Q = 4πk.(T1-T2)/(1/r1 - 1/r2) (7)

Bekijken we nu het geval waarbij we de straal r2 naar oneindig laten gaan. Deze
situatie komt overeen met een bol met straal r1 die zich in een oneindige massa van
een andere stof bevindt. Deze andere stof kan een vaste stof of een stilliggend
(stationair) gas of vloeistof zijn. De warmte die via deze oneindige laag
weggevoerd wordt berekenen we uit (7) door r2 naar _ te laten gaan :

Q = 4πk.(T1-T2).r1

of Q = k(4πr12).(T1-T2)/r1 (8)

Deze hoeveelheid warmte is in feite ook de warmte die door de bol met straal r1 aan
de omringende vloeistof afgedragen wordt.

Later zullen we zien dat voor konvektie van een wand naar een fluidum :

Q = h.(4πr12).(T1-T2) (9)

Vergelijking van (8) en (9) leert ons dat de warmteoverdrachtscoëfficient h voor dit
speciale geval gelijk is aan :

h = k/r1 of h.d/k = 2 (vermits d = 2r1)

Thermomechanische Machines 1 124


Per definitie is het getal van Nusselt gelijk aan :

Nu = h.d/k

Bijgevolg is voor warmteoverdracht van een bol naar een oneindige stilliggende
vloeistof (of gas) het getal van Nusselt gelijk aan 2.

Thermomechanische Machines 1 125


HOOFDSTUK 3 :
WARMTEOVERDRACHT DOOR KONVEKTIE

1. INLEIDING / FILMTHEORIE

Laat ons bekijken wat er gebeurt aan een vaste wand waar warmte aan een fluidum
(gas of vloeistof) overgedragen wordt. De voorstelling van konvektieve
warmteoverdracht die we hier zullen geven is een geidealiseerd model van de
werkelijkheid. Het zal ons echter wat meer inzicht geven in dit fenomeen en ons
tevens toelaten om de fundamentele vergelijkingen voor konvektie af te leiden.

STAGNERENDE BULK
FILM

WAND

Figuur 9 : Filmtheorie voor konvektie

VÚr van de wand is de vloeistof goed gemengd en is de temperatuur konstant.


Kortbij de wand is er een stilliggende laag vloeistof met dikte x waarin de
warmteoverdracht door konduktie (geleiding) plaatsvindt.

Men veronderstelt dat alle weerstand t.o.v. warmteoverdracht in deze dunne


stilliggende laag (stagnerende film) gelokaliseerd is. Voor konduktie door deze laag
kunnen we schrijven :

Q = (k/x).A.(T1-T2)

In de praktijk kent men x niet en definieert men de warmte- overdrachtscoëfficient


h (Eng : Heat Transfer Coëfficient) zodat :

Q = h.A.(T1-T2) (21)

met h=k/x (J/s.°K.m2) of (W/°K.m2)

Thermomechanische Machines 1 126


2. DE WARMTEOVERDRACHTSCOEFFICIENT

2.1. Inleiding

Om problemen van warmteoverdracht via vergelijking (21) te kunnen oplossen


dienen we uiteraard h te kennen. We kunnen zeker al stellen dat h afhangt van de
snelheid waarmee het fluidum langs de wand stoomt. Intuitief is het duidelijk dat
hoe sneller de vloeistof stroomt, hoe dunner het stagnerende filmlaagje zal zijn. Een
hogere stromingssnelheid zal dus in een hogere warmteoverdrachtscoëfficient
resulteren.

In het algemeen zal de warmteoverdrachtscoëfficient afhangen van

1. De eigenschappen van de vloeistof : ρ, k, cp, µ,..

2. De stromingskarakteristieken : snelheid, laminair, turbulent

3. De geometrie : bol, buis, vlakke wand,....

Berekening van h is in enkele uitzonderlijke gevallen mogelijk. Zo hebben we reeds


aangetoond dat voor warmteoverdracht van een bol naar een stilliggende vloeistof :

h = 2k/d (22)

2.2. Berekening van de warmteoverdrachtscoëfficiënt

In de meeste gevallen zullen we h experimenteel moeten bepalen. Deze


experimentele resultaten worden algemeen weergegeven in vergelijkingen met
dimensieloze grootheden. Voor konvektieve warmteoverdracht vindt men een
betrekking van de volgende vorm :

Nu = f(Re,Gr,Pr) (23)

Nu = het getal van Nusselt = h.d/k

Re = het getal van Reynolds = ρ.v.d/µ

Gr = het getal van Grashof = (βgl3ρ2∆T)/µ2


Met de volumetrische expansiecoëfficiënt
− 1 dρ
βf =
ρ f dT

Pr = het getal van Prandtl = cp.µ/k

Het bestaan van een vergelijking van het type (23) kan men met behulp van de
dimensieanalyse aantonen.
Via dimensianalyse kan men aantonen dat :

Nu = f(Re,Pr,Gr) = cte.Ren.Prm.Grp (25)

Thermomechanische Machines 1 127


In deze vergelijking zijn

Re verbonden met effekten van gedwongen konvektie


Gr verbonden met effekten van natuurlijke konvektie

Meestal is een van deze fenomenen van overwegend belang en reduceert de


vergelijking zich tot

Gedwongen konvektie Nu = cte.Ren.Prm (26)

Natuurlijke konvektie Nu = cte.Prm.Grp (27)

De konstante en de coëfficienten in vergelijking (25) dienen voor elk probleem


experimenteel bepaald te worden. Men voert proeven uit waarbij men eerst Pr
konstant houdt en Re laat variëren. Men bepaalt voor elke waarde van Re de
overeenstemmende Nu. Een grafiek van log(Nu) als funktie van log(Re) geeft dan
n. vervolgens houdt men Re konstant en bepaalt m.
log Nu
_

_
_
_
_
_

log Re
Figuur 10 : Experimentele bepaling van n

Opmerking : Dimensieloze groepen die de verhouding zijn van grootheden met


gelijke dimensie worden door de Dimensieanalyse (het π-theorema van
Buckingham) niet 'gevonden'.
Een belangrijk voorbeeld is de groep :

d/l = diameter buis/lengte buis

Deze verhouding is zoals we later zullen zien een maat voor het belang van
ingangs- en uitgangseffekten bij laminaire stroming.

2.3. Gedwongen konvektie in buizen

Een belangrijk geval van konvektieve warmteoverdracht is dit tussen de vloeistof


stromende in een buis en de binnenwand. deze vorm van warmteoverdracht komt
voor bij warmtewisselaars, stroming van gassen en vloeistoffen door buisleidingen
etc.

Thermomechanische Machines 1 128


Wegens het belang van dit probleem is hierop uitgebreid experimenteel onderzoek
verricht geweest om de afhankelijkheid van de warmteoverdrachtscoëfficient h van
de werkingsparameters vast te stellen.

T T
0 i

Figuur 11 : Warmteoverdracht in een buis

De meeste onderzoekers hebben gebruik gemaakt van de resultaten van de


dimensieanalyse en hebben gezocht naar een vergelijking van de vorm (25).

2.3.1. Turbulente stroming

Experimenteel vindt men voor stroming van gassen en vloeistoffen voor Re>10000
(turbulente stroming) :

Nu = 0,023 Re0,8.Prn (28)

De coëfficient n is gelijk aan 0,4 voor opwarming en aan 0,3 voor afkoeling van de
vloeistof in de buizen. Dikwijls gebruikt men gemiddeld voor beide gevallen
n=0,33.
De eigenschappen van de vloeistof moeten bij de rekenkundig gemiddelde
temperatuur bepaald worden :
Tgem = (Tin+Tuit)/2
De vergelijking is slechts geldig voor :
0,7 < Pr < 100

2.3.2. Bijzondere gevallen

Voor viskeuze vloeistoffen gebruikt men de vergelijking van Sieder en Tate. Deze
kompenseert voor viskositeitsverschillen tussen de bulk van de vloeistof (µ) en
deze aan de wand (µs) :

Nu = 0,023 Re0,8.Prn.(µ/µs)0,14 (29)

Voor turbulente stroming van gassen is in de meeste gevallen

Pr =0,74

zodat vergeljiking (29) zich reduceert tot

Nu = 0,02 Re0,8 (30)

Thermomechanische Machines 1 129


2.4. Grootteordes voor de warmteoverdrachtscoëfficient

Voor de exacte berekening van de warmteoverdrachtscoëfficiënt dient men gebruik


te maken van de juiste korrelatie (b.v. vgl (28) voor stroming in een buis). Later
zullen we nog andere korrelaties bespreken.
Het is echter voor de ingenieur interessant om voor diverse typische gevallen een
orde van grootte voor h te kennen.
Tabel 1 geeft voor enkele gevallen limietwaaarden :

Lokale warmteoverdrachts-
coëfficiënt (W/m2.K)
Geen toestandsverandering
Water 1700-11000
Gassen 20-300
Organische solventen 350-3000
Olien 60-700

Kondensatie
Stoom 6000-17000
Organische solventen 900-2800
Lichte olien 1200-2300
Zware olien 120-300
Ammoniak 3000-6000

Verdamping
Stoom 2000-12000
Organische solventen 600-2000
Lichte olien 800-1700
Zware olien 60-300
Ammoniak 1100-2300

Tabel 1 : Gemiddelde waarden voor warmteoverdrachts-


coëfficienten (filmcoëfficienten)

Men ziet dat er zeer grote verschillen bestaan naargelang van het medium en het
feit of er al dan niet een faseovergang is.

Enkele algemene vaststellingen zijn :

- gassen zijn slechter voor konvektieve warmteoverdracht dan vloeistoffen.


Dit zal zijn weerslag hebben in de konstruktie van de warmtewisselaar. Indien men
een bepaalde warmtehoeveelheid Q moet overdragen zal men voor een
warmtewisselaar met lucht een groter oppervlak moeten gebruiken vergeleken met
water. Men gebruikt in dit geval buizen met vinnen (Figuur 12). Hetzelfde zien we
bij de konstruktie van radiatoren en van koelvinnen voor transistoren.

- bij de vloeistoffen is water een zeer goed medium. Viskeuze vloeistoffen


zoals olie geven minder goede resultaten.

- De warmteoverdrachtscoefficient bij kondensatie en verdaming kan zeer


hoge waarden bereiken. Ook hier geeft stoom-water zeer goede resultaten in
vergelijking met bijvoorbeeld olie.

Thermomechanische Machines 1 130


Men moet bij deze cijfers opmerken dat zij enkel geldig zijn voor zuivere dampen.
Indien men bijvoorbeeld waterdamp heeft vermengd met lucht zal men een
beduidend lagere warmteoverdrachtscoëfficiënt bekomen.

Figuur 12 : Buis met vinnen voor warmteoverdracht naar gassen

____________________________________________
STOP HERHALING – STOP HERHALING

Thermomechanische Machines 1 131


HOOFDSTUK 4 : WARMTEWISSELAARS
1. Probleemstelling

In de procesindustrie wordt veelvuldig gebruik gemaakt van warmtewisselaars


('heat exchangers'). Deze worden gebruikt om gassen of vloeistoffen op de
gewenste temperatuur te brengen, bijvoorbeeld voor ze in een reaktor geleid
worden.

Figuur 14 : Shell and Tube warmtewisselaar

Alhoewel zeer uiteenlopende konstrukties voorkomen (zie later), zijn de meeste


warmtewisselaars toch van het 'shell and tube' type, bestaande uit een serie buizen
omstroomd door een gas of vloeistof (Figuur 14).

De eenvoudigste warmtewisselaar van dit type bestaat uit twee concentrische


buizen (double pipe heat exchanger, Figuur 15).

T
22

T T
11 12
TEGENSTROOM
T
T 21
21

T T
11 12
GELIJKSTROOM
T
22

Figuur 15 : Dubbele buis warmtewisselaar

Thermomechanische Machines 1 132


We zien onmiddellijk dat we deze warmtewisselaar op twee manieren kunnen laten
werken :
1. In gelijkstroom
2. In tegenstroom
Zoals we later zullen zien heeft dit een belangrijk effekt op de hoeveelheid warmte
die per oppervlakteeenheid overgedragen kan worden : een tegenstroom
warmtewisselaar zal altijd betere resultaten geven dan een gelijkstroomtype.

Ons doel is nu een warmtewisselaar te kunnen berekenen.

We kunnen dit probleem op verschillende manieren aanpakken :


- Voor een bepaald probleem zijn de over te dragen warmtehoeveelheid, de
debieten en temperaturen van gassen en vloeistoffen en de fysische eigenschappen
gekend. Bereken het oppervlak van de warmtewisselaar.

- Men beschikt over een warmtewisselaar met een bepaald oppervlak. Men
heeft ook de debieten en ingangstemperaturen van de gassen of vloeistoffen. Tot
welke temperatuur kan men het fluidum opwarmen ?

Het spreekt vanzelf dat we in beide gevallen ook alle


warmteoverdrachtscoëfficienten moeten kennen.

Om deze problemen op te kunnen lossen moeten we twee vragen beantwoorden :

1. Wat is de warmteoverdrachtscoëfficient die we moeten gebruiken ?

2. Wat is het temperatuursverschil dat we in rekening moeten brengen ?

Thermomechanische Machines 1 133


2. De globale warmteoverdrachtscoëfficient

Veronderstellen we dat we een hoeveelheid warmte Q (W) willen overdragen van


een vloeistof stromende in een buis van een dubbele buis warmtewisselaar naar de
vloeistof die in de annulus stroomt.
Hierbij moeten 3 weerstanden overwonnen worden :

T
we

T
wi
T T
e i

r
i
r
e

D
i

Figuur 16 : Afleiding globale warmteoverdrachtscoefficient

1. Konvektie van de binnenliggende vloeistof naar de binnenwand van de buis

Q = hi.2πriL.(Ti-Twi) (31)

2. geleiding door de buiswand

Q = kw.2πL.(Twi-Twe)/ln(re/ri) voor dikwandige buizen (32)

of Q = kw.2πrm.L.(Twi-Twe)/(re-ri) voor dunwandige buizen (32')


of Q = kw.2πrm.L.(Twi-Twe)/xw

xw = (re-ri) = dikte wand

3. Konvektie van de buitenwand van de buis naar de omringende vloeistof.

Q = he.2πreL.(Twe-Te) (33)

Afleiding voor dunwandige buizen

We kunnen Twi en Twe elimineren uit deze vergelijking

Uit (31) Twi = - Q/(hi.2πriL) + Ti

Thermomechanische Machines 1 134


Uit (33) Twe = Q/(he.2πreL) + Te

Substitueren in (32')

xw.Q/(kw.2πraL) = - Q/(hi.2πriL) + Ti - Q/(he.2πreL) - Te

Verder uitwerken geeft :

Q = Ui.Ai.(Ti-Te)
(35)

met
Ai = 2πriL
Ui = de globale warmteoverdrachtscoëfficient
met
1/Ui = 1/hi + xw/[kw.(ra/ri)] + 1/[he(re/ri)] (34)

Voor dikwandige buizen bekomt men op analoge wijze :

1/Ui = 1/hi + ri.ln (ra/ri) /kw + 1/[he(re/ri)] (36)

De term he(re/ri) wordt soms aangeduid met hei : het is de uitwendige


warmteoverdrachtscoefficient, teruggerekend naar het inwendig oppervlak van de
buis.

Opmerkingen

1. Meestal is de bijdrage van de warmtegeleiding door de buiswand


verwaarloosbaar t.o.v. de beide konvektietermen.
Voorbeeld

Beschouw een warmtewisselaar water/water.


hi = he = 5000 W/m2.°K
ri = 10 mm
re = 11 mm
kw = 377 W/m.°K (koper)

1/Ui = 1/5000 + 10-3/[377.(21/2).(1/10)] + 1/[5000.(11/10)]


= 0,0002 + 2,256 10-6 + 0,000182
= 0,000384

en Ui = 2602 W/m2.°K

Indien we de geleiding verwaarloosd hadden zouden we vinden :

Ui = 2619 W/m2.°K

Dit is slechts een verschil van 1%.

Thermomechanische Machines 1 135


In de praktijk gebruikt men buizen van een speciale konstruktie (goede geleiders,
dunwandige buizen) om de bijdrage van de geleiding door de buiswand zo laag
mogelijk te houden.

Men kan meestal vergelijking (35) gebruiken en bovendien mag men meestal ook
rm/ri = 1 stellen.
Men vindt dan bij de specificaties van de fabrikanten van warmtewisselaars
dikwijls voor verschillende buizenmaten de waarde van xw/kw :

Gauge Dikte wand Koper Staal Inox


BWG1 (mm)
18 1,24 0,0031 0,019 0,083
16 1,65 0,0042 0,025 0,109
14 2,10 0,0055 0,032 0,141
12 2,77 0,0072 0,042 0,176

Tabel 2 : Waarden van xw/kw (m2.°K/kW)


1
BWG = Birmingham Wire Gauge
= Gestandaardizeerde buizenmaat

2. In sommige gevallen wordt de globale warmteoverdrachts- coëfficient ook


berekend op het buitenoppervlak. In dit geval is :

Ue = Ui.ri/re (37)

en Q = Ue.Ae(Ti-Te) (38)

3. Fouling Factor of Scale resistance

Het kan gebeuren dat na verloop van tijd de buizen van de warmtewisselaar
vervuild geraken. Dit is bijvoorbeeld het geval bij afzettingen van kalk uit water
of van teer uit aardolieprodukten.
Dit resulteert in een lagere globale warmteoverdrachtscoëfficient. Men houdt met
dit fenomeen rekening door een zgn. 'Fouling Factor' of 'Scale Resistance' in te
voeren.
1/UD = 1/Uc + Rdi + Rde (39)

Water (1 m/s;T<320°K) Stoom


Gedistilleerd 0,09 Goede kwaliteit-olievrij 0,052
Zeewater 0,09 Slechte kwaliteit-olievrij 0,09
Rivier 0,21 Machineuitlaat 0,18
Onbehandeld koeltoren 0,58
Behandeld koeltoren 0,26 vloeistoffen
Behandeld ketelvoeding 0,26 Behandelde pekel 0,27
Hard bronwater 0,58 Organische 0,18
Brandstof 1,0
Teer 2,0

Gassen
Lucht 0,25-0,5
Solventdampen 0,14

Tabel 3 : Fouling Factors

Thermomechanische Machines 1 136


Hierin is UD de warmteoverdrachtscoëfficient voor de 'vuile' warmtewisselaar en Uc
deze voor de 'propere'.
Rdi is de fouling factor voor het binnenoppervlak en Rde deze voor het
buitenoppervlak (eenheid m2.°K/W).

Fouling factors zijn voor verschillende gevallen getabelleerd in Tabel 3.

4. Men kan dikwijls een snelle schatting maken van de warmteoverdracht indien
men voor 'typische gevallen' (bijvoorbeeld lucht/water; water/water) beschikt over
gemiddelde waarden voor U.

Tabel 4 geeft voor verschillende gevallen typische U-waarden. Houdt er echter


rekening mee dat voor een exacte berekening het nodig is de korrekte waarde van U
te gebruiken, berekend uit hi, kw en he.
Warme zijde Koude zijde Globale U
W/m2°K
Kondensors
Stoom (onder druk) Water 2000-4000
Stoom (onder vacuum) Water 1700-3400
Verzadigde organische solventen
(bij atmosfeerdruk) Water 600-1200
Hoogkokende KWS Water 60-200

Verwarmers
Stoom Water 1500-4000
Stoom Lichte olien 300-900
Stoom Zware olien 60-400
Stoom Gassen 30-300
Dowtherm Gassen 20-200
Dowtherm Zware olien 50-400

Verdampers
Stoom Water 2000-4000
Stoom Organische solventen 600-1200
Stoom Lichte olien 400-1000
Water Koelvloeistoffen 400-900
Organische solventen Koelvloeistoffen 200-600

Warmtewisselaars (geen faseovergang)


Water Water 900-1700
Organische solventen Water 300-900
Gassen Water 20-300
lichte olien Water 400-900
Zware olien Water 60-300
Zware olien Zware olien 50-300

Tabel 4 : Globale warmteoverdrachtscoëfficienten voor buizenwarmtewisselaars

Thermomechanische Machines 1 137


3. De 1-1 Warmtewisselaar : Het gemiddeld logaritmisch
temperatuursverschil

Een dubbele buis warmtewisselaar is een 1-1 warmtewisselaar. Dit betekent dat de
vloeistof of het gas in éénmaal doorheen de shell en in éénmaal doorheen de
buizen gaat. Industriële warmtewisselaars gebruiken dikwijls meerdere
doorgangen door de buizen en/of de shell (zie deel 4 : Industriële
Warmtewisselaars).

Bij een warmtewisselaar zoals de eenvoudige dubbele buis warmtewisselaar zal


het temperatuursverschil van punt tot punt verschillen. Dit wordt geillustreerd in
Figuur 17 a en b voor een tegenstroom resp. een gelijkstroomwarmtewisselaar.

T
T 21
22

T T T T
11 12 11 12
TEGENSTROOM GELIJKSTROOM
T
T
22
21

T T
11 11

T T
22 12
T T
11 22
T
T 21
22

Figuur 17 : Tegenstroom en gelijkstroom

Merk op dat het enkel bij tegenstroom mogelijk is dat de uitgangstemperatuur van
de opgewarmde vloeistof hoger is dan deze van de verwarmende vloeistof. Dit
betekent o.m. dat het met een tegenstroom warmtewisselaar mogelijk is een groter
gedeelte van de warmte aan de verwarmende vloeistof te onttrekken.

We zullen nu berekenen hoe we rekening moeten houden met deze


temperatuursverandering bij de berekening van een zuivere tegenstroom
warmtewisselaar.

We wensen een uitdrukking te vinden van de vorm :

Q = U.A.θm (40)

Waarbij θm een 'gemiddeld temperatuursverschil' is.


θm = f(T11,T12,T21,T22) (41)

Noemen we θ het lokaal temperatuursverschil op een willekeurig punt in de


warmtewisselaar.

Thermomechanische Machines 1 138


θ = T1-T2

T1 = temperatuur verwarmende vloeistof


T2 = temperatuur verwarmde "

en zij het massadebiet van de vloeistoffen gelijk een respektievelijk G1 en G2


(kg/s).
De soortelijke warmtes zijn cp1 en cp2 (kJ/kg.°C).

T + dT T
2 2 2 G
2

G
1 T T + dT
1 1 1

Figuur 18 : Afleiding logarithmisch temperatuursverschil

Over een klein elementje van de warmtewisselaar kan men dan zeggen dat :

dQ = warmte afgegeven door warme vloeistof = - G1.cp1.dT1


dQ = warmte opgenomen door koude vloeistof = G2.cp2.dT2
en ook dat :
dθ = dT1 - dT2

dθ = dQ/(-G1.cp1) - dQ/(G2.cp2)
= - dQ.[1/(G1.cp1) + 1/(G2.cp2)]
= - Ñ.dQ
(42)

Integratie tussen inlaat en uitlaat van de warmtewisselaar geeft :

θ1 - θ2 = Ñ.Q
(43)

De warmte die uitgewisseld wordt is :

dQ = U.θ.dA
of
- dθ/Ñ = U.θ.dA

Integratie tussen in- en uitlaat :

-[lnθ] = Ñ.U.[A]

Thermomechanische Machines 1 139


- ln(θ2/θ1) = Ñ.U.A

UIt (43) : θ1 - θ2 = Ñ.Q = Ñ.(U.A.θm) = ln(θ1/θ2).θm

en
θm = (θ1 - θ2)/ln(θ1/θ2)
(44)

θm is per definitie het logaritmisch gemiddeld temperatuursverschil (LMTD)

LMTD voor gelijkstroom

Het vorige voorbeeld gebruikte tegenstroom. Indien men een


gelijkstroomwarmtewisselaar gebruikt, blijven de vergelijkingen behouden :

Q = Ai.Ui.θm = Ai.Ui.(θ1 - θ2)/ln(θ1/θ2)


(45)

Waarbij θ1 het temperatuursverschil is aan de ingangszijde van de warmtewisselaar


(T11-T21) en θ2 dit aan de uitgang (T12-T22)

Voorbeeld

Een warmtewisselaar dient 20 kg/s water van 360°K naar 340°K af te koelen.
Hiervoor wordt koud water opgewarmd van 300 naar 316°K.
De globale U is 2 kW/m2.°K
Wat is de oppervlakte van de warmtewisselaar bij
a) tegenstroom
b) gelijkstroom
360-316=44°C

340-316=22°C

340-300=40°C 360-300=60°C

Tegenstroom Gelijkstroom
θ1 = 360-316 = 44°K θ1 = 360-300 = 60°K
θ2 = 340-300 = 40°K θ2 = 340-316 = 22°K

De totale hoeveelheid overgedragen warmte is :

Q = G.cp.(Tin-Tuit) = 20 kg/s.4,186 kJ/kg.s.(360-340)°K


= 1674 kW

Tegenstroom θm = (44-40)/ln(44/40) = 42

Thermomechanische Machines 1 140


A = Q/U.θm = 19,95 m2

Gelijkstroom θm = (60-22)/ln(60/22) = 38,1


A = Q/U.θm = 22,0 m2

De tegenstroom W.W. vereist dus een lager oppervlak en is bijgevolg


goedkoper.

Thermomechanische Machines 1 141


4. Industriële Warmtewisselaars

4.1. Types

Er zijn verschillende types beschikbaar, afhankelijk van de toepssing. De meest


gebruikte types zijn :

1. De Shell and Tube Warmtewisselaar (Figuur 19)

Figuur 19 : Shell and Tube warmtewisselaar

2. De platenwarmtewisselaar (Figuur 20)

Figuur 20 : Platenwarmtewisselaar

Thermomechanische Machines 1 142


4.2. Shell and Tube Warmtewisselaars

Ter verhoging van de vloeistofsnelheid zal men meestal langs de shell zijde baffles
voorzien (Figuur 21).

Figuur 21 : Baffles

In een industriële warmtewisselaar zal men dikwijls meerdere doorgangen voorzien


langs de buis- en/of de shell zijde. Men kan dan niet meer spreken van zuivere gelijk-
of tegenstroom. Een voorbeeld is de 1-2 (1 doorgang door shell + 2 doorgangen door
de buis) of U-buis warmtewisselaar (Figuur 22). Het tempertuursverloop van deze
warmtewisselaar en van enkele andere types wordt in Figuur 23 gegeven.

Figuur 22: 1-2 (U-buis) warmtewisselaar

Dit maakt dat de vergelijking

Q = Ai.Ui.θm = Ai.Ui.(θ1 - θ2)/ln(θ1/θ2) (45)

Thermomechanische Machines 1 143


die we gebruikt hebben voor het ontwerp niet meer correct is.

Figuur 23 : Temperatuurverloop in een 1-2 en 2-4


warmtewisselaar

Daarom voert men een correctiefactor F in die rekening houdt


met de afwijkende stroming. F-factoren voor verschillende
gevallen worden in Figuur 24 gegeven.
Opgelet : in vergelijking 45 dient het temperatuurverschil
berekend te worden voor tegenstroom.

Q = F.Ai.Ui.θm = F.Ai.Ui.(θ1 - θ2)/ln(θ1/θ2) (45)

Thermomechanische Machines 1 144


Figuur 24 : Ffactor voor 1-2 en 2-4 warmtewisselaar

Opgave : Herneem het voorbeeld van blz.27 voor een 1-2 warmtewisselaar. Warm
water in shell, koud water in buizen.

Thermomechanische Machines 1 145

You might also like