You are on page 1of 14

9 Reactiesnelheid en massa

9.1 Reactiesnelheid 2 3 explosie snelle reactie rotten van een appel roesten van ijzer branden van gas 4
5

rotten en roesten

langzame reactie

Reactiesnelheid is de snelheid waarmee een reactie verloopt.


a b 1 4 2 3 4 2 3 1

c De volgorde is omgekeerd. 6 7 8
kort

B a/c b

massa (g) 0,2 0,4 0,6 0,8

tijd voor lint (s) 20 38 53 70

tijd voor poeder (s) 10 19 27 35

Pulsar 2e Nask 2 vmbo-gt 4 uitwerkingen

Noordhoff Uitgevers bv

56

experiment(en) Goud reageert niet met zoutzuur, ijzer wel. Poedersuiker lost sneller op dan een suikerklontje. Magnesiumpoeder reageert beter met zoutzuur dan ijzerpoeder Suiker lost sneller op door te roeren. Magnesiumpoeder reageert sneller met zoutzuur dan magnesiumlint

afhankelijk van de soort stof x

afhankelijk van de verdelingsgraad

x x

10 a C b Een spijkertje is minder fijn verdeeld dan ijzerpoeder.


11 A

12 a katalysator b versnellen c A 13 a bij reactie 2 b Bij reactie 2 wordt in een kortere tijd meer gas gevormd. 14 Het zwartgemaakte hokje staat voor een goede bewering (groen kleuren). Elke katalysator werkt bij elke reactie. Een katalysator is steeds weer opnieuw te gebruiken. Van katalysatoren heb je altijd veel nodig. Bruinsteen is een katalysator voor de ontleding van waterstofperoxide. 9.1 Test jezelf 1 1 De reactiesnelheid is de snelheid waarmee de beginstoffen worden omgezet in reactieproducten. 2 De reactiesnelheid wordt benvloed door de soort stof en de verdelingsgraad. 3 Een katalysator zorgt voor een hogere reactiesnelheid. 1, 2, 4, 5 en 7 Een katalysator versnelt de reactie.
4 1 3 2

2 3
4

Pulsar 2e Nask 2 vmbo-gt 4 uitwerkingen

Noordhoff Uitgevers bv

57

9.2 Snelle reacties 2 a

b 30 minuten c Hoe lager het kookpunt, hoe langer de kooktijd. d 7 minuten 3 Het zwartgemaakte gezichtje is het juiste antwoord. a Bij elke 10 C temperatuursverhoging wordt voedsel 2 x zo snel gaar. b Elke reactie gaat bij een hogere temperatuur sneller dan bij bij een lagere temperatuur. c In de winter wordt melk sneller zuur dan in de zomer. d Hoog in de bergen is eten sneller gaar dan op zeeniveau. a

Pulsar 2e Nask 2 vmbo-gt 4 uitwerkingen

Noordhoff Uitgevers bv

58

c In buis 1 d In buis 1 is de concentratie van het zout het hoogst. e Muhamar en Deborah voegen evenveel magnesiumlint toe. 5 6 7 Hoe hoger de concentratie, hoe sneller de reactie. 2 1 4 3 5

a Bij grafiek 1. b Er is in alle gevallen evenveel Mg lint gebruikt en het zoutzuur is in overmaat. a Ontroesten met verdund zoutzuur gaat sneller dan met geconcentreerd zoutzuur. b Ontroesten kun je versnellen door warm zoutzuur te gebruiken.

9.2 Test jezelf 1 1 Bij een hoge temperatuur verloopt een reactie sneller dan bij een lage temperatuur. 2 Als de concentratie van de stoffen hoger is, verloopt de reactie sneller. Het zwartgemaakte hokje staat voor een goede bewering (groen kleuren). Melk bederft sneller buiten de koelkast. Bij een hogere concentratie zuurstof gaat verbranden sneller. In de bergen zijn aardappelen sneller gaar dan op zeeniveau. Bij een hogere concentratie verloopt een reactie minder snel. Een snellere reactie heeft een langere reactietijd.

Pulsar 2e Nask 2 vmbo-gt 4 uitwerkingen

Noordhoff Uitgevers bv

59

b Bij toenemende reactiesnelheid moet je beginnen bij de stof met de langste reactietijd. c C 4 Als de concentratie van een stof hoger is, verloopt de reactie sneller dan bij een lagere concentratie. Tijdens een reactie neemt de reactiesnelheid af, omdat de concentratie afneemt.

9.3 Massas bij reacties 2 Het zwartgemaakte hokje staat voor een goede bewering (groen kleuren). De stof waar je bij een reactie te veel van hebt, is in overmaat. Stoffen reageren in een vaste massaverhouding. De massa voor en na de reactie is verschillend. a b c d 2 Cu (s) + O2 (g) 2 CuO (s) 11,3 g 2,3 g massa koper : massa zuurstof = 9 : 2,3

a mengsel 2 en mengsel 4 b massa ijzer : massa zwavel = 7 : 2 massa ijzer : massa zwavel = 7 : 4 3,5 a/b atoom Fe O Pb Hg N relatieve atoommassa 55,8 16,0 207,4 200,6 14,0 atoom Na H F Au Al relatieve atoommassa 23,0 1,0 19,0 197,0 27,0

5 6

Het zwartgemaakte gezichtje is het juiste antwoord. a Uit experimenten kun je de massaverhouding niet bepalen. b Bij reacties verdwijnen atomen niet. c De massa van een atoom heeft de eenheid u. d Bij een reactie worden atomen anders gerangschikt. a massa Cu : massa S = 63,5 : 32,1

Pulsar 2e Nask 2 vmbo-gt 4 uitwerkingen

Noordhoff Uitgevers bv

60

molecuul
Fe2O3 H2O C4H10O H2O2 N2O3

relatieve molecuulmassa
2 x 55,8 + 3 x 16,0= 159,6 2 x 1,0 + 1 x 16,0 = 18,0 4 x 12,0 + 10 x 1,0 + 1x 16,0 = 84,0 2 x 1,0 + 2 x 16,0 = 34,0 2 x 14,0 + 3 x 16,0 = 76,0

10 a 2 H2 (g) + O2 (g) 2 H2O (l) b massa waterstof : massa zuurstof = 4,0 : 32,0 massa waterstof : massa water = 4,0 : 36,0 11 a 1 Het aantal atomen voor de pijl is niet gelijk aan het aantal atomen na de pijl. 2 De massa voor en na de reactie is ook niet gelijk b 2 Cu(s) + O2 2 CuO(s) 127 : 32,0 : 159 c massa koper : massa koperoxide = 127 : 159 12 C6H12O6 C6H12 CH4 H2O Cl2 9.3 Test jezelf 1 1 Je kunt de massaverhouding bij reacties bepalen door de stoffen in verschillende mengverhoudingen te laten reageren. 2 Je kunt de massaverhouding berekenen uit de reactievergelijking. Je gebruikt daarbij tabel 30 uit Binas vmbo kgt. 3 Je berekent de molecuulmassa met de relatieve atoommassa. Je telt de relatieve atoommassa s van de atomen in het molecuul bij elkaar op. atoom H P Ag U N relatieve atoommassa 1,0 31,0 107,9 238,0 14,0 molecuul H2O2 P2O5 Ag2S C2H6 N2 relatieve molecuulmassa 38,0 142,0 247,8 30,0 28,0 84 16 71 180 18

a CH4 (g) + 2 O2 (g) CO2 (g)+ 2 H2O (l) b massa aardgas : massa zuurstof = 16,0 : 64,0

Pulsar 2e Nask 2 vmbo-gt 4 uitwerkingen

Noordhoff Uitgevers bv

61

a Fe + S FeS 2 Fe + 3 S Fe2S3 b 1e massa ijzer : massa zwavel = 55,8 : 32,0 2e massa ijzer : massa zwavel = 11,6 : 96,0

9.4 Rekenen aan reacties 2 a b c d Je hebt dan minder kosten. De motor loopt langzamer. Er is minder benzine nodig. De motor wordt minder goed gesmeerd. klopt klopt klopt klopt klopt niet klopt niet klopt niet klopt niet

FeCl2 (s) a Fe (s) + Cl2 (g) b ijzer 55,8 chloor 35,5 c massa ijzer : massa chloor = 55,8 : 71,0 a b c d CH4 (g) + 2 O2 (g) CO2 (g)+ 2 H2O (l) massa aardgas : massa zuurstof = 16,0 : 64,0 Voor 1 g aardgas heb je 64,0 :16,0 = 4 g zuurstof nodig. voor 4 g aardgas heb je 4 x 4 g = 16 g zuurstof nodig. : 48,6 2-4 magnesium zuurstof 48,6 32,0 : 48,6 1 10 10

0,6

6,0
10

5 delen door 48,6 en dan vermenigvuldigen met 10 6 32,0 : 48,6 = 0,6 0,6 x 10= 6,0 7 Er is 6,0 g zuurstof nodig. 6 2-4 magnesium zuurstof : 48,6 48,6 32,0 : 48,6 1 15,6 15,6

0,6

9,4
15,6

5 delen door 48,6 en dan vermenigvuldigen met 15,6 6 48,6 : 32,0 = 0,6 0,6 x 15,6 = 9,4 7 Er is 9,4 g zuurstof nodig.

Pulsar 2e Nask 2 vmbo-gt 4 uitwerkingen

Noordhoff Uitgevers bv

62

1 2 Mg (s) + O2 (g)

2 MgO (s)

:48,6
2-4

18 1 0,6 18 18 10,8

magnesium zuurstof

48,6 32,0 : 48,6

5 delen door 48,6 en dan vermenigvuldigen met 18 6 32,0 : 48,6 = 0,66 0,66 x 18= 11,9 7 Er reageert 11,9 g zuurstof met 18,0 g magnesium. 8 1 Cu (s) + Cl2 (g)

CuCl2 (s) : 63,5 23,0 1 1,1 : 63,5 23,0 25,7 23,0

2-5

koper chloor

63,5 71

6 (71,0 : 63,5) X 23,0 = 25,7 7 Met 18 g koper reageert 25,7 g chloor. 9 1 2 Na (s) + Br2 (l) 2 NaBr (s)

: 159,8
2-5

75 1 3,47 75 75 261

natrium broom

46,0 159,8 : 46,0

6 46 : 159,8 = 3,47 7 Er ontstaat 261 g natriumbromide. 10 a b c d 17,59 x 25 = 440 18,2 x 13 = 240 64 : 9,73 = 6,6 2,08 : 7,2 = 0,29 e f g h 17,59 x 25 = 440 18,2 + 13 = 31 64 9,73 = 54 208 7,2 = 201

3,47 x 75 = 261

11 a 67,0 m2 b B

Pulsar 2e Nask 2 vmbo-gt 4 uitwerkingen

Noordhoff Uitgevers bv

63

9.4 Test jezelf 1 1 Je gaat uit van de juiste massaverhoudingen, omdat je dan minder hoeft te zuiveren. 2 Je berekent de massa van stoffen bij een reactie uit de reactievergelijking. Met een verhoudingstabel reken je dan de gevraagde massa uit. 3 De uitkomst van een vermenigvuldiging of deling heeft evenveel cijfers als het getal met het kleinste aantal cijfers. Bij optellen en aftrekken krijgt de uitkomst evenveel cijfers achter de komma als het getal met het kleinste aantal cijfers achter de komma heeft. 1 Je verbruikt meer stof dan nodig is. 2 De reactie verloopt minder goed. 1 reactievergelijking

CH4 (g) + 2 O2 (g) : 16 16


1

CO2 (g)+ 2 H2O (l)

2-5

methaan zuurstof

16,0 32,0 : 16

16 32,0 16

2,0

6 berekening 7 antwoord 4

32,0 : 16. = 2,0 2,0 x 16= 32,0 Je hebt 32 g zuurstof nodig. 2 Na (s) + Cl2(g) : 46,0 3000 1 2,54 : 46,0 3000 7620 3000

a 1 reactievergelijking 2 NaCl (l)

2-5

natrium natriumchloride

46,0 117

6 berekening

7 antwoord b Ja, want er is maar 7620 kg nodig.

117 : 46,0 = 2,54 2,54 x 3000 = 7620 Er is 7620 kg natriumchloride nodig.

9.5 Rekenen aan oplossingen en neerslagen 2 a De massa van opgeloste stof per volume eenheid. b mg/mL of g/L

Pulsar 2e Nask 2 vmbo-gt 4 uitwerkingen

Noordhoff Uitgevers bv

64

3 4 5

csuiker =

37,0 m = = 3,9 g/L 9,5 V

4,5 X 111 mg = 499 mg 1 2 NaBr (l)

2 Na (s) + Br2 (g)


: 102,9 4,8

2-4

natriumbromide bromide-ionen

102,9 79,7

4,8 3,7

0,77
: 102,9

4,8 5 Delen door 102,9 en dan vermenigvuldigen met 4,8. 6 79,9 : 102,9 = 0,77

0,77 x 4,8 = 3,7 7 Er zitten 3,7 g bromide-ionen in de oplossing.

8 CBr =

3, 7 m = = 1,9 g/L 2, 0 V

9 De concentratie bromide-ionen is 1,9 g/L. 6 1 2 CrCl3 (l)

2 Cr (s) + 3 Cl2 (g)


: 317,0 400 1

2-4

chroomchloride chroomionen

317,0 104,0

400 131
400

0,328

6 104,0 : 317,0 = 0,328

5 delen door 317,0 en dan vermenigvuldigen met 400

: 317,0

0,328 x 400 = 131 7 Er zitten 131 kg chroomionen in de oplossing.


8 CCr =
3+

m 131000 = = 65,5 g/L 2000 V

9 De concentratie chroomionen is 65,5 g/L.

Pulsar 2e Nask 2 vmbo-gt 4 uitwerkingen

Noordhoff Uitgevers bv

65

a 100 x 40 = 40000g= 40 kg 3+ b 1 Cr (aq)+ 3 OH (aq)

Cr3+(OH-)3 (s)
: 52 40 000 1

2-4

chroomionen hydroxide-ionen

52,0 34,0
: 52,0

40 000 26 154

0,65

5 6 7 C 1

40 000 delen door 52,0 en dan vermenigvuldigen met 40 000 34,0 : 52,0 = 0,65 0,65 x 40000 = 26 154 Er zijn 26 154 g hydroxide-ionen nodig. Ca2+(OH-)2 (s) Ca2+ (aq) + 2 OH- (aq)
: 34,0 26 154 1

2-4

hydroxide-ionen calciumhydroxide

34,0 74,1
: 34,0

26 154 57 000

2,18

5 delen door 34,0 en dan vermenigvuldigen met 26 154 6 74,1 : 34,0 = 2,18 x 26 154 = 57 000 7 Je moet 57 000 g calciumhydroxide oplossen. 8 1 Hg (aq)+ 2 Cl (aq)
2+ -

26 154

Hg2+Cl-2 (s)
: 200,6 200

2-4

kwikionen chloride-ionen

200,6 71,0

200 70
200

0,353

5 delen door 200,6 en dan vermenigvuldigen met 200

: 200,6

0,353 x 200 = 70 7 Er zijn 70 g chloride-ionen nodig

6 71 : 200,6= 0,353

Pulsar 2e Nask 2 vmbo-gt 4 uitwerkingen

Noordhoff Uitgevers bv

66

50 mg 1000 mg 80 g 500 g 2500 g 0,7 kg 0,55 kg/L 300 mg/L

= = = = = = = =

0,05 g 1g 80 000 mg 500 000 mg 2,5 kg 700 000 mg 550 g/L 0,3 g/L

130 mg 1350 mg 720 g 500 g 3000 g 0,3 kg/L 750 g/L

= = = = = = =

0,13 g 1,35 g 720 000 mg 0,5 kg 3 kg 300 g/L 0,75 kg/L

9.5 Test jezelf 1


m . V 2 Eerst reken je uit hoeveel gram ionen reageren. Daarna reken je uit hoeveel gram vaste stof je moet oplossen om dat aantal ionen te krijgen. 3 Voor het omrekenen van milligram naar gram deel je door 1000. Voor het omrekenen van kilogram naar gram vermenigvuldig je met 1000.

1 Je berekent de concentratie van een stof met de formule c =

a 1 Ca2+ (aq)+ CO32- (aq)

Ca2+CO32- (s) : 200,6 200 1 2,50 100 250

2-4

calciumionen carbonaationen

40,1 100,1

: 40,1 100 5 delen door 40,1 en dan vermenigvuldigen met 100 6 100,1 : 40,1 = 2,50 2,50 x 200 = 250 7 Er zijn 250 g carbonaationen nodig. b ccarbonaationen =
m 250 = = 2,5 100 V De concentratie carbonaat ionen is 2,5 g /L

1400 g = 735 mg = 3800 mL =

1,4 kg 0,735 g 3,8 L

1,80 g 8618 mg 900 mm

= = =

1800 mg 8,618 g 0,9 m

Examentraining 1 2 3 A zilversulfide 8 Ag + 4O2 + 4H2S 4 Ag2S + 8 H2O

Pulsar 2e Nask 2 vmbo-gt 4 uitwerkingen

Noordhoff Uitgevers bv

67

1 3 Ag2S + 2 Al 6 Ag + Al2S3 : 743,7 2-4 zilversulfide aluminium 743,7 54,0 1 0,72 50 50 3,6

: 743,7 50 5 delen door 743,7 en dan vermenigvuldigen met 50 6 54,0 : 743,7 = 0,72 0,72 x 50 = 3,6 7 Er is 3,6 g aluminium nodig. 5 6 C 1 2 C H + 5 O 4 CO + 2 H O
2 2 2 2 2

: 52,0 2-4 acetyleen zuurstof 52,0 160,0 1 3,08

1,0 1,0 3,08

: 52,0 1,0 5 delen door 52,0 en dan vermenigvuldigen met 1,0 6 160,0 : 52,0 = 3,08 3,08 x 1,0 = 3,08 7 Er is 3,08 g zuurstof nodig. Dit klopt met het gegeven. 7 1,0 m acetyleen is 1,0 : 0,86 = 1,2 kg acetyleen 1 2 C H + 5 O 4 CO + 2 H O
2 2 2 2 2

: 52,0 2-4 acetyleen zuurstof 52,0 160,0 1 3,08

1,2 1,2 3,08

: 52,0 1,2 5 delen door 52,0 en dan vermenigvuldigen met 1,2 6 160,0 : 52,0 = 3,08 3,08 x 1,2 = 3,70 7 Er is 3,70 kg zuurstof nodig. Het volume van 3,70 kg zuurstof is 3,70 : 0,70 = 5,3 m. 8 9 Door te verwarmen of door de stof fijner te verdelen. 2 H2O2 (l) 2 H2O (l) + O2 (g)

10 Als je de oplossing van waterstofperoxide koel bewaart. 11 FeSO4 (s) Fe2+ (aq) + SO42- (aq)

Pulsar 2e Nask 2 vmbo-gt 4 uitwerkingen

Noordhoff Uitgevers bv

68

12

20 ton =

20 400

x 100 % = 5 % 28 CO2 + 30 H2O : 396,0 315 1 3,11 315 980

13 1 2 C14H30 + 43 O2

2-4

stookolie koolstofdioxide

396,0 1332,0

: 396,0 315 5 delen door 396,0 en dan vermenigvuldigen met 315 6 1332,0 : 396,0 = 3,11 3,11 x 315 = 980 7 Er is 908 ton koolstofdioxide ontstaan.

Pulsar 2e Nask 2 vmbo-gt 4 uitwerkingen

Noordhoff Uitgevers bv

69

You might also like